Instantie
Centrale Raad van Beroep
Samenvatting
Het niet slagen van pogingen om eiseres in een passende functie bij de
universiteit te herplaatsen vormt op zich geen voldoende grond voor een
ontslag als waarvan in dit geding sprake is. Doorslaggevend is het antwoord
op de vraag of gedaagde zich redelijkerwijs op het standpunt mocht stellen dat
eiseres in haar (oude) functie niet kon worden gehandhaafd. De motivering
van gedaagde is op de rechtzitting van de Raad aangevuld en feitelijk
onderbouwd. De Raad meent dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is
geschaad omdat zijzelf en haar raadsman er ook van overtuigd zijn dat
terugkeer in de oude functie niet meer mogelijk was omdat de onderlinge
verhoudingen te zeer waren verstoord. De aangevallen uitspraak (het
ontslag) komt niet voor nietig-verklaring in aanmerking omdat niet is gebleken
dat gedaagde niet in redelijkheid tot het ontslagbesluit kon komen. Ook is
niet gebleken dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met een algemeen
rechtsbeginsel of beginsel van behoorlijk bestuur. Met noot
Volledige tekst
Rechters
Mrs Boesjes, De Lange en van der Heide