Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
De vrouw was aangenomen als logopediste bij een school. Ze ontving
haar arbeidsovereenkomst en ontslagbrief op dezelfde datum gedateerd. Dit
wegens haar zwangerschap
BESLISSING RECHTENVROUW: het gaat hier om een belemmering tot het
toetreden van de arbeidsmarkt die alleen vrouwen treft. Bovendien kent de
wet een ontslagverbod voor zwangere vrouwen
AFLOOP: volgens het advies van de Commissie gelijke behandeling is het
ontslag wegens zwangerschap het maken van direct onderscheid tussen mannen en
vrouwen en zonder meer in strijd met artikel 1637ij BW. De
kantongerechtsprocedure werd gewonnen; er werd ondermeer een schadevergoeding
van F 13.000,- toegekend. De stichting ging in hoger beroep. De
rechtbank heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd
Jaarverslag 1984 no. 14, 1985 no. 8, 1986 no. 38, 1987 no. 3
Volledige tekst
1. DE AANVRAAG
1.1 Op 19 september 1984 heeft mevrouw S. uit Nijmegen, verder te noemen
aanvraagster, de Commissie Gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, verder te noemen de Commissie, verzocht haar zienswijze kenbaar te
maken ten aanzien van de vraag of door het bestuur van de Roelant Stichting,
verder te noemen werkgever, ten nadele van aanvraagster hetzij onmiddellijk,
het zij middellijk onderscheid is gemaakt tussen mannen en vrouwen dan wel
tussen gehuwden en ongehuwden als bedoeld in de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen (Stb. 1980, nr. 86) (WGB)
1.2 Op 18 april 1984 bericht werkgever aanvraagster schriftelijk dat zij
per 1 augustus is benoemd als logopediste voor 10,6 uur per week. Het
betreft een tijdelijke benoeming van een jaar
De dag dat zij met haar werk begon, heeft zij het hoofd van de school op
de hoogte gebracht van haar zwangerschap (zij was toen E 3 maanden zwanger)
Op 29 augustus 1984 kreeg zij haar arbeidsovereenkomst onder ogen die op
30 augustus 1984 door het bestuur is ondertekend, gelijktijdig met de akte
van ontslag. Dit ontslag is verleend tijdens de proeftijd
Aanvraagster stuurt 5-9-1984 een aangetekend schrijven aan werkgever
waarin staat dat zij gehoord heeft dat het ontslag is geschied i.v.m. haar
zwangerschap, waartegen zij, gezien wettelijke bepalingen, protesteert
Tevens vernam zij tijdens een gesprek met het hoofd van de school, d.d.
4 september 1984 dat het bestuur vragen had gesteld over het feit of zij al
dan niet gehuwd was (zij is niet gehuwd). Vervolgens zou het bestuur
allerlei vragen hebben gesteld over “hoe het dan moest met de baby” en “wat
het voor de school zou betekenen als zij na 6 weken zwangerschapsverlof
misschien niet terug zou komen”
Bovendien zou het bestuur hebben gevraagd of al aan aanvraagster te zien
was dat ze zwanger was
Tenslotte werd het duidelijk voor aanvraagster dat het bestuur niets
voelde voor vervanging gedurende haar zwangerschapsverlof daar het teveel
tijd zou vergen de nieuwe kracht in te werken, hetgeen schade zou berokkenen
aan de kinderen wat de logopedie betreft
2. HET ONDERZOEK
De Commissie heeft het verzoek van aanvraagster in behandeling genomen
en ter zake een onderzoek ingesteld ten einde na te gaan of ten nadele van
aanvraagster onderscheid is gemaakt als bedoeld in het bij artikel 1 van de
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, ingevoerde artikel 1637ij,
eerste en zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.3 Artikel 1637ij, eerste lid, BW luidt:
De werkgever mag geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen, hetzij
onmiddellijk, hetzij middellijk bij voorbeeld door verwijzing naar de
echtelijke staat of de gezinsomstandigheden, bij het aangaan van de
arbeidsovereenkomst, het verstrekken van onderricht aan de arbeider, in de
arbeidsvoorwaarden, bij de bevordering en bij de beeindiging van de
arbeidsovereenkomst. Niet onder de arbeidsvoorwaarden zijn begrepen
uitkeringen of aanspraken ingevolge pensioenregelingen. Het in de eerste zin
van dit artikel bepaalde is niet van toepassing in die gevallen waarin het
geslacht bepalend is
Het zesde lid luidt:
De werkgever mag geen onderscheid maken tussen gehuwden en ongehuwden
bij het aangaan en bij de beeindigen van de arbeidsovereenkomst
2.3 Werkgever heeft met betrekking tot de aanvraag schriftelijk
inlichtingen verstrekt op 9 oktober 1984
Dit was voor aanvraagster aanleiding voor een nadere reactie op 24
oktober 1984
Werkgever heeft tenslotte op 27 november aanvullende informatie
verstrekt
De Commissie heeft de aanvraag besproken in de vergadering van 11
december 1984 en 24 januari 1985
3. RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK
3.1 Werkgever deelt in zijn schrijven d.d. 5 oktober 1984 mee dat de
“dienstbetrekking” is beeindigd met toepassing van artikel 1639n van het
Burgerlijk Wetboek
De beeindiging is aangezegd door het hoofd van de school en door de
secretaris namens het bestuur van werkgever schriftelijk bevestigd
Het bestuur is in zijn vergadering van 30 augustus 1984 tot zijn besluit
tot ontslag gekomen na ampele afweging van de belangen van de kinderen op de
school van werkgever bij een zoveel mogelijk ongestoorde logopedische
behandeling en de belangen van aanvraagster, aldus werkgever
Bij werkgever zijn 9 vrouwen en 3 mannen in dienst; van de vrouwen zijn
er 5 gehuwd en 4 niet; alle mannen zijn gehuwd
3.2 Aanvraagster stelt in haar brief d.d. 23 oktober 1984 dat het
onmogelijk is dat het bestuur haar belangen heeft afgewogen, aangezien zij
haar nooit hadden gezien of gehoord
Bovendien heeft het hoofd der school haar verteld dat het erg moeilijk
zou zijn een gesprek met het voltallig bestuur te krijgen. Hooguit zou het
mogelijk zijn met de secretaris van het bestuur te spreken
3.3 Het bestuur van werkgever deelt mee dat hem niet is gebleken dat
aanvraagster ooit een poging heeft gedaan de secretaris te bereiken. Als hij
niet onmiddellijk bereikbaar is, is er steeds de mogelijkheid om een
boodschap te laten doorgeven
Desgevraagd deelt werkgever in zijn schrijven d.d. 23 november 1984 mee
dat het bezwaar van het bestuur (uiteraard) niet de zwangerschap betreft,
maar de daarmee samenhangende voorzienbare afwezigheid gedurende langere tijd
in het lopende schooljaar. Het bestuur zou niet anders hebben gehandeld
indien een mannelijke werknemer zou hebben gezegd langere tijd afwezig te
zijn
“Het bezwaar tegen tijdelijke vervangers vloeit voort uit de aard van de
(meerderheid der) kinderen die de school bezoeken. De school heeft zich in
de loop der jaren gespecialiseerd in de opvang van kinderen met “minimal
brain damage” en kinderen die een gedragspatroon vertonen dat overeenkomt met
dat van m.b.d. kinderen
Wetenschappelijk bestaat op dit terrein nog veel meningsverschil en
onzekerheid”
“De kinderen zijn in het algemeen zeer concentratiezwak en
“ruisgevoelig”. Iedere verstoring van de vaste regelmaat geeft problemen.
Zo ook wisseling van personeel. Personeel moet wennen aan dit volkje en
omgekeerd, met alle incidenten en tijdverlies die daarbij horen
Met niet teveel overdrijving stel ik dat rampzalig is te noemen dat deze
kinderen, die logopedie hard nodig hebben, dit jaar op dit punt te kort
zullen komen
Aldus een deel uit het schrijven d.d. 23 november 1984
3.4 Op een vraag van de Commissie wat de belangen zijn geweest van
aanvraagster die werkgever heeft laten meespelen antwoordt deze:
“Het bestuur hoeft aanvraagster niet zelf te zien om zich ervan bewust
te zijn dat iemand die solliciteert naar een vacante functie, kennelijk
belang heeft bij die functie en dat in deze tijd van werkloosheid de
beeindiging van een arbeidscontract in de proeftijd een teleurstelling en een
tegenslag kan betekenen .”
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1 Ten aanzien van de proeftijd merkt de Commissie het volgende op
Het is weliswaar ieder der partijen, zolang de proeftijd niet is
verstreken, toegestaan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder
inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen te doen eindigen, maar
door het hanteren van deze bevoegdheid mogen geen bepalingen worden ontdoken
die zo fundamenteel zijn dat door die ontduiking de openbare orde zou worden
verstoord. De Commissie is van mening dat artikel 1637ij, BW zo’n bepaling
is. Het verbod om bij ondermeer selectie en aanstelling onderscheid te maken
tussen mannen en vrouwen als bedoeld in de WGB mag niet omzeild worden door
een overeenkomstig deze wet geselecteerde en aangestelde werknemer, tijdens
de proeftijd alsnog te ontslaan. Het verbod onderscheid te maken bij
aanstelling en selectie zou iedere betekenis ontberen, wanneer de effecten
van dat verbod door hantering van artikel 1639n, BW teniet gedaan zouden
kunnen worden. Tenslotte merkt de Commissie op, dat het geenszins vaststaat
dat artikel 1637ij, BW een “voor opzegging geldende bepaling” is, als bedoeld
in artikel 1639n, BW en dat de mogelijkheid bestaat dat dus wel degelijk ook
bij ontslag tijdens de proeftijd rekening moet worden gehouden met artikel
1637ij, BW
4.2 De vraag doet zich derhalve voor of hier van een ontslag in strijd
met de WGB sprake is
Vooropgesteld staat ten tijde van de sollicitatie aanvraagster nog niet
zwanger was
Uit de verklaring van werkgever d.d. 23 november 1984 kan de Commissie
niet naders afleiden dan dat indien aanvraagster ten tijde van de
sollicitatieprocedure reeds had geweten dat zij tijdens haar dienstverband
recht zou hebben op zwangerschaps- en bevallingsverlof en dit had
medegedeeld, zij in het geheel niet in aanmerking zou zijn gekomen voor de
vacature, dit vanwege het vereiste van regelmaat en continuiteit in het werk
Het is derhalve aannemelijk dat aanvraagster vanwege haar zwangerschap
is ontslagen
Ten aanzien van de verwijzing naar zwangerschap en bevalling overweegt
de Commissie het volgende
De WGB verbiedt zowel in artikel 1 als in artikel 3 het maken van
onderscheid tussen mannen en vrouwen, hetzij onmiddellijk, hetzij middellijk,
bijvoorbeeld door verwijzing naar de echtelijke staat of de
gezinsomstandigheden. Onder onmiddellijk onderscheid moet verstaan worden een
onderscheid dat rechtstreeks verband houdt met het geslacht van een persoon.
Een verwijzing naar zwangerschaps wordt derhalve aangemerkt als onmiddellijk,
direct onderscheid tussen mannen en vrouwen
Het niet aannemen van een vrouwelijke kandidaat omdat zij zwanger is, is
gelet op het vorenstaande in strijd met de WGB te achten
5. OORDEEL VAN DE COMMISSIE
5.1 De Commissie komt op grond van hetgeen in de vorige paragrafen is
vermeld tot het oordeel dat werkgever de zwangerschap van aanvraagster als
reden voor het beeindigen van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd
heeft gehanteerd
Een verwijzing naar zwangerschap is een directe verwijzing naar het
geslacht. De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen verbiedt het
maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen, direct hetzij indirect, bij
ondermeer het beeindigen van de arbeidsovereenkomst
5.3 De Commissie stelt vast dat door werkgever ten nadele van
aanvraagster onderscheid tussen mannen en vrouwen is gemaakt als bedoeld in
het bij artikel 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
ingevoerde artikel 1637ij van het Burgerlijk Wetboek
5.4 Overeenkomst artikel 6, eerste lid van de Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen heeft de Commissie haar zienswijze kenbaar gemaakt aan
aanvraagster en werkgever
Rechters
Mr. J.A. van IJssel, voorzitter, drs. M.J.M. van Randwijck-van de Poll