Verslag bijeenkomst “Vrouw en Turks? Mag dit gevolgen hebben voor de hoogte van uw schadevergoeding?”, 5 juni 2014

De Vereniging voor Vrouw en Recht organiseerde op 5 juni een bijeenkomst die in het teken stond van de uitspraak van Rechtbank Den Haag in de zaak Coşkun vs. Reaal.
De bijeenkomst werd voorgezeten door mr. D.J.B. (Diana) de Wolff, advocaat arbeids- en sociaalzekerheidsrecht. Als sprekers waren te gast:

  • mr. A.H.H. (Arnoud) Fuchs, advocaat van Esra Coşkun te Den Haag
  • prof. mr. S.D. (Siewert) Lindenbergh, hoogleraar privaatrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en betrokken bij het verkennend onderzoek naar onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade, door de Commissie Gelijke Behandeling (voorganger van het College voor de Rechten van de Mens)
  • mr. A. (Arlette) Schijns, advocaat te Amsterdam, die onder andere optreedt namens verzekeraars in letselschadeprocedures.

Mr. M.M. (Mieke) van der Burg, voorzitter van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann (VVR), heet iedereen welkom, ook namens de werkgroep Sociaal en Europees Recht van de VVR.

Over Vereniging Vrouw en Recht
Voor degenen die niet bekend zijn met de VVR meldt mevrouw van der Burg dat de vereniging in 2004 (weer) is opgericht na de opheffing van het Clara Wichmann Instituut (CLWI). De landelijke vereniging houdt zich bezig met de verbetering van de (rechts)positie van vrouwen. De vereniging kijkt naar de praktijk en hoe zaken wettelijk geregeld zijn of juist niet (goed) zijn geregeld. Deze confrontatie geeft aanleiding tot commentaar en adviezen aan de regering, Tweede en Eerste Kamer. De VVR kent vier werkgroepen (Sociaal en Europees recht, Migratierecht, Seksueel en huiselijk geweld en personen- en familierecht) die vrijwel ieder kwartaal bijeen komen. Daarnaast organiseert de VVR thema-avonden, congressen etc. Zij geeft het woord aan de dagvoorzitter. Mr. D.J.B.(Diana) de Wolff en wenst iedereen een inspirerende bijeenkomst.

Aanleiding
Op 7 november 2003 is de 10-jarige Esra Coşkun aangereden door een motorrijder waarna ze ernstig letsel heeft opgelopen. Ze raakt deels verlamd en het hersenletsel is dermate ernstig dat ze nooit in staat zal zijn te werken. In juli 2013 doet de Rechtbank Den Haag uitspraak in een deelgeschil met betrekking tot de vaststelling van het verlies aan arbeidsinkomen, omdat partijen daar onderling niet uitkomen. De door partijen begrote schade loopt sterk uiteen.
De rechter doet een uitspraak waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat Esra vrouw is en met haar culturele achtergrond.
Op dit moment loopt er een klachtenprocedure bij het College voor de Rechten van de Mens (CRM), voorheen Commissie Gelijke Behandeling.
De vraag is: zou de uitspraak anders zij uitgevallen als Esra een jongen was geweest of geen Turkse vrouw zou zijn geweest?

Geschillen rondom de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen van een jonge (Turkse) vrouw, door mr. Fuchs (zie ook Powerpoint Fuchs)
De eerste spreker is mr. Fuchs, advocaat van Esra. Hij licht het ongeval toe en vertelt daarbij wat de medische gevolgen zijn geweest. Esra is door het ongeval lichamelijk beperkt geraakt. Ze heeft onder andere spastische verlamming van ledematen, een beperking van de fijne motoriek en snelheid van handelen en een beperkte mobiliteit. Ze spreekt erg traag en is slecht verstaanbaar. Ook heeft ze cognitieve stoornissen en een zeer laag IQ (52). Ze is zeer zwak begaafd.
Omdat partijen het over de schadepost verlies van arbeidsvermogen niet eens konden worden, is er een deelgeschil aanhangig gemaakt, waarin de rechter  is verzocht zich uit te spreken over het verlies aan arbeidsinkomen.
In de procedure Coşkun vs. Reaal waren de uitgangspunten van Esra als volgt. Er is vanuit gegaan dat Esra na de basisschool een VMBO- opleiding zou hebben voltooid en dat zij in 2010 zou zijn gaan werken in een dienstbetrekking op dat niveau. Ook is er een NRL-indicateur jonggehandicapten gehanteerd. Het NRL heeft een berekening gemaakt en het verlies aan arbeidsvermogen is begroot op €432.893.
De uitgangspunten van de verzekeraar zijn dat het werk- en denkniveau van Esra op het laagste VMBO-niveau moet worden vastgesteld. Ook stelt Reaal: “Vanuit algemene bekendheid mag voorts worden aangenomen dat een persoon zoals Esra hooguit gedurende een beperkte periode fulltime zou hebben gewerkt en vervolgens hooguit parttime werkzaamheden zal verrichten. Esra zou zonder ongeval van haar 17e tot haar 26e fulltime hebben gewerkt, vervolgens vanwege de komst van kinderen 10 jaar niet hebben gewerkt en aansluitend tot haar 67e voor 50%. Vanwege het cumulatieve overschot (door de Wajong-uitkering) zou er na 2019 geen verlies aan arbeidsvermogen zijn. Het totale verlies aan arbeidsvermogen begroot Reaal op €22.717. De stellingen van de verzekeraar zijn gebaseerd op statistische gegevens uit 2005 waaruit blijkt dat 52% van de kapsters stopt met werken op hun 26e.

De rechter acht het redelijk te veronderstellen dat Esra, “als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar kinderen zou hebben gekregen”. De rechter gaat mee in het door Reaal verwachtte arbeidspatroon. Ook stelt de rechter dat het een feit van algemene bekendheid is dat slechts een kleine groep vrouwen na de geboorte van kinderen fulltime blijft werken. Hoewel de verzekeringsmaatschappij het heeft over ‘een persoon als Esra’, betrekt de rechter de ‘culturele achtergrond’ er op eigen initiatief bij. Deze uitspraak heeft voor veel kritische geluiden gezorgd, onder andere van prof. mr. J.C.J. Dute (hoogleraar Gezondheidsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen en lid van het CRM)[1]. Er worden met name vraagtekens gezet bij de door de rechter gestelde ‘feiten van algemene bekendheid’. Deze lijken niet overeen te komen met huidige statistieken en zijn onvoldoende gemotiveerd. Althans, zo wordt door critici gesteld.

Onderscheid naar geslacht bij afhandeling letselschade? door prof. mr. Lindenbergh (zie ook Powerpoint Lindenbergh)
Prof. Lindenbergh geeft aan ‘blij’ te zijn met deze uitspraak. In 2001 stelde hij het mogelijke onderscheid naar geslacht reeds aan de orde.[2] Vervolgens is er in 2012 een onderzoek verricht naar onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade door de Commissie Gelijke Behandeling (thans CRM).[3] Er werd echter over het algemeen weinig aandacht besteed aan dit onderwerp. Deze zaak lijkt daar verandering in te brengen.
Het uitgangspunt in het aansprakelijkheidsrecht is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de situatie moet worden gebracht die zonder het ongeluk zou zijn geweest. Omdat het in een dergelijke letselschadezaak niet mogelijk is de gezondheidssituatie te herstellen, dient de schade concreet te worden berekend. Hiervoor moet een hypothetische situatie worden vastgesteld. Omdat Esra ten tijde van het ongeval nog erg jong was (tien jaar), is er weinig bekend over haar carrièreperspectief. De schade is daarom veel moeilijker te berekenen dan bijvoorbeeld een 37 jarige piloot die bij KLM werkzaam is. Aan de benadeelde mogen niet te strenge eisen worden gesteld aan het bewijzen van een hypothetisch scenario (Vehof).[4] Een toekomstige situatie valt immers niet te bewijzen in feitelijke sfeer. Het is wel aan het slachtoffer om de schade aannemelijk te maken. Als schadeposten bij letsel dient er te worden gekeken naar de kosten van herstel, verlies aan arbeidsvermogen en eventueel smartengeld. Prof. Lindenbergh vergelijkt het onderhandelingsproces bij de vaststelling van letselschade met een kerstboom die door de benadeelde partij wordt opgetuigd, waarna de verzekeraar vervolgens tracht zoveel mogelijk kersballen uit de boom te schieten. De resterende kerstboom is het verschil tussen de eiser en verzekeraar.

Door het CGB (thans CRM) is het gebruik van statistische gegevens als ‘neutraal’ beoordeeld en dus geoorloofd, zolang de gegevens relevant, kwalitatief goed en actueel zijn. Concluderend geeft prof. Lindenbergh aan dat het gaat om verlies aan arbeidsvermogen. Dit houdt in dat het niet slechts gaat om het verlies aan inkomen gegenereerd uit arbeid, maar ook om onbetaald arbeidsvermogen dat eveneens economische waardevol is. Gedacht kan worden aan kosten voor het huishouden, klussen in en om het huis en de zorg voor kinderen. De huidige letselschade praktijk is erop gericht de schade zo concreet mogelijk vast te stellen. Dit kan met zich meebrengen dat er rekening wordt gehouden met discriminatiegevoelige factoren. Een mogelijke oplossing zou zijn de realiteit te abstraheren. Bijvoorbeeld door uit te gaan van een modaal inkomen.

Discriminatie bij de afwikkeling van letselschade? door mr. A.J.J.G. Schijns
Mr. Schijns is als advocaat werkzaam bij Kennedy Van der Laan en treedt onder andere op namens verzekeraars in letselschadezaken. Ze geeft aan dit onderwerp een belangrijk thema te vinden. Het is goed om te onderzoeken of er wellicht discriminatoire elementen worden toegepast binnen de huidige letselschadepraktijk en wat er eventueel veranderd kan worden. Mr. Schijns licht in haar betoog de optiek van de verzekeraars toe mede aan de hand van stellingen (Powerpoint Schijns) en begint met het schetsen van een fictieve casus. Een driejarige autochtone peuter (jongen) uit een agrarisch gezin wordt aangereden door een tractor en raakt daardoor blijvend invalide. Bij het vaststellen van de letselschade dient het verlies aan arbeidsinkomen meegenomen te worden. De ouders stellen dat hij de zaak niet van zijn ouders zou hebben overgenomen, maar in plaats daarvan rechten zou zijn gaan studeren aan de universiteit. Uit statistieken blijkt echter dat de appel bij agrarische gezinnen niet ver van de boom valt. Het is daarom waarschijnlijker dat het bedrijf door de zoon zou zijn overgenomen. Hoewel het standpunt van de ouders niet onbegrijpelijk is, zou het niet redelijk zijn om van de verzekeraar te verwachten hierin mee te gaan. De verzekeraar gaat uit van een concrete benadering om het verlies aan arbeidsvermogen te bepalen. Onzekere elementen dienen daarom voldoende aannemelijk gemaakt te worden. Bij kinderen is dit erg moeilijk. Mr. Schijns wijst hierbij op een uitspraak: “Het leven van een kind wordt al beschadigd in de knop, nog voor we weten hoe de bloem of vrucht eruit zou hebben gezien”. Indien er weinig bekend is over hoe de toekomst eruit zou hebben gezien en er weinig aanknopingspunten zijn, is het niet vreemd dat er wordt uitgegaan van ervaringsregels en statistische gegevens, mits met gezond verstand gebruikt.

De vraag die rijst naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag is  of we bij de begroting van personenschade bij jonge mensen toe moeten naar een andere wijze  van schadebegroting. Vanuit verzekeraars en de rechterlijke macht zijn daarvoor al suggesties gedaan. Die zien op model dat uitgaat van de behoefte van het slachtoffer in plaats van een nauwkeurige berekening van de inkomensschade aan de hand van de hypothetische situatie zonder ongeval. Mr. Schijns wijst er ook op dat door het gebruik van deskundigen een procedure in sommige gevallen kan worden voorkomen. Zo kan een arbeidsdeskundige worden ingeschakeld om empirisch en statistisch onderzoek te doen naar arbeidsparticipatie in een bepaalde branche, indien partijen onvoldoende hebben aan de huidige statistieken.

Discussie
Door het publiek worden verschillende vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Zo geeft iemand aan dat statistieken die betrekking hebben op volwassenen, worden toegepast in letselschadezaken van (nu nog) jonge kinderen. De vraag is of dit gebruik wel representatief is aangezien de toekomst steeds in beweging is. Gegevens die nu van toepassing zijn, kunnen over tien of twintig jaar de plank volledig mis slaan. Als voorbeeld wordt er gewezen op het feit dat het opleidingsniveau van Turkse meisjes in de afgelopen jaren enorm is veranderd. Ook is de arbeidsparticipatie van vrouwen over het algemeen niet meer zoals het vroeger was. Het komt steeds vaker voor dat vrouwen blijven werken na de geboorte van een kind. Verder wordt de vraag opgeworpen of in plaats van deskundigen, mediation ook geen uitkomst kan bieden en procedures worden voorkomen. Het maakt het ‘menselijker’.

In het publiek wordt (door prof. dr. Westerveld) ook de vraag gesteld of de discussie niet méér zou moeten gaan om de principiële kwestie. Willen we dat er dergelijk onderscheid wordt gemaakt? Prof. Westerveld is van mening dat elementen als sekse of ras geen rol zouden mogen spelen bij de vaststelling van letselschade omdat deze discriminatoir zijn. Er zou moeten worden vastgehouden aan de gelijke behandelingswetgeving.Dit is in het verleden ook al eens gebeurd naar aanleiding van de Europese Defrenne zaak, waarin het onderscheid naar geslacht in de pensioenleeftijd als discriminatoir werd beoordeeld door het Europese Hof van Justitie.[5] Een mogelijkheid zou zijn om de schade veel meer abstract te berekenen los van geslacht of ras. Hoewel dat een compleet andere wijze van schadeberekening is, kan hiermee wel worden voorkomen dat discriminatoire elementen een rol gaan spelen bij het vaststellen van de schade. Het idee van concrete schadeberekening zou dan ook moeten worden losgelaten. Als alternatief kan er ook kunnen worden uitgegaan van een modaal inkomen. Prof. Lindenbergh wijst erop dat er nu wel gedaan wordt alsof de schade concreet wordt berekend, maar dat het in feite allemaal fictief is. De toekomst is immers onzeker.
De huidige praktijk en met name deze uitspraak gaat volgens het publiek in tegen het maatschappelijk gevoel van rechtvaardigheid.

Geconcludeerd wordt dat uit de principiële discussie is voortgekomen dat het wenselijk zou zijn om van een concrete benadering met verfijningen, meer naar een abstracte benadering te gaan zonder dat geslacht, ras etc. een rol speelt en wellicht ook meer naar modale berekeningen.

De VVR voorzitter bedankt de sprekers en de dagvoorzitter met een attentie en alle aanwezigen voor hun komst en bijdrage aan de discussie. De VVR zal met het resultaat zeker verder gaan!

Verslag: Nadia Benaissa [6]
[1] J.C.J. Dute, ‘Een rechterlijk vooroordeel als feit van algemene bekendheid’, www.njb.nl 24 augustus 2013

[2] S.D. Lindenbergh, ‘Schade aan het lichaam als bron van inkomsten’, Nemesis 2001/6

[3] Commissie Gelijke Behandeling, Onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade, 2012

[4] NJ 1998/624 (Vehof/Helvetia)

[5] 8 april 1976 (zaak 43/75) Defrenne/Sabena II

[6] N. Benaissa is student master Privaatrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en doet onderzoek naar geoorloofd en ongeoorloofd onderscheid bij de vaststelling van verlies aan arbeidsinkomen bij letselschade.

Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 19 augustus 2014 geoordeeld dat Reaal Schadeverzekering N.V. de vrouw discrimineert bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding.