Ariane Hendriks; Huiselijk geweld in het familierecht: een ongemakkelijke waarheid

Honderden gebouwen in Nederland kleurden afgelopen 25 november oranje. Met deze actie vroegen meer dan tweehonderd gemeenten en acht provincies via een campagne van UN Women aandacht voor de jaarlijkse Internationale Dag tegen Geweld tegen Vrouwen. Thema van de campagne rond deze dag was dit jaar: Iedereen moet geweld kunnen melden, overal en altijd. Aanleiding voor dat thema is de grote onderrapportage van huiselijk geweld: slechts 10% van de slachtoffers meldt het geweld bij een instantie (politie, Veilig Thuis).[1]

Het thema van de campagne raakte bij mij als familierechtadvocaat een gevoelige snaar. Meerdere keren per jaar hoor ik mezelf cliënten adviseren om in hun omgangs- of gezagszaak vooral níet te zeggen dat ze slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld in de relatie. Soms worden vrouwen door rechters en hulpverleners namelijk keihard aangepakt, als ze met hun verhaal naar voren komen: ervan beschuldigd dat ze hun ex zwart willen maken, dat ze alleen maar zeggen dat ze mishandeld zijn om de kinderen bij de vader weg te houden. Veel vaker nog wordt hun verhaal in de rechtszaal genegeerd, weggezet als iets van vroeger, toen partijen nog bij elkaar waren. Zeker bij kwetsbare, getraumatiseerde vrouwen kan een dergelijk gebrek aan erkenning voor hun ervaring zo hard aankomen, dat ik denk dat het beter is dat ze er maar helemaal niet over beginnen. Maar door -weliswaar in het belang van mijn cliënte, maar tóch- op deze manier te adviseren, ben ik als advocaat onderdeel geworden van het grote toedekken van huiselijk geweld in het familierecht. Het tegenovergestelde van het altijd en overal melden van huiselijk geweld, waar de campagne rond 25 november 2020 toe opriep.

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, in Nederland beter bekend als het Verdrag van Istanbul, zegt in artikel 31 het volgende over huiselijk geweld in het familierecht:

  1. De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat bij de vaststelling van de voogdij en omgangsregeling voor de kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
  2. De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling of de voogdij niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.

Met andere woorden: huiselijk geweld zou, gelet op deze bepaling in het Verdrag, nadrukkelijk onderwerp van gesprek moeten zijn in het familierecht en een factor waarmee in de te nemen beslissingen terdege rekening wordt gehouden. We zouden het er juíst over moeten hebben, en niet, zoals ik soms noodgedwongen doe, bij het onderwerp weg moeten blijven.

Maar Nederland houdt zich, in mijn ervaring, niet aan deze bepaling in het Verdrag. Er wordt in de praktijk bij het vaststellen van zorg- en omgangsregelingen en bij beslissingen over eenhoofdig of gezamenlijk gezag regelmatig niet of nauwelijks rekening gehouden met een voorgeschiedenis van huiselijk geweld. Indien het al op zitting aan de orde komt, wordt het afgedaan met redeneringen van het kaliber ‘het is haar woord tegen het zijne, wie weet wat ervan klopt’ of (in gevallen waar er een veroordeling of medisch bewijs ligt) met uitspraken als ‘dat is voorbij, partijen moeten naar de toekomst kijken’.

Vaak wordt een relaas van huiselijk geweld vooral gezien in het kader van verstoorde communicatie tussen partijen en een gebrek aan samenwerking tussen de ex-partners als ouders van hun kinderen. Dat kan voor het slachtoffer heel naar uitpakken: als zij (het is meestal een zij) wél negatief is over haar ex, maar haar ex niet over haar, dan is de conclusie al gauw dat zíj de oorzaak van de moeizame communicatie en samenwerking is. Naar de oorzaak van haar gebrek aan vertrouwen wordt niet gekeken.

Dat mijn ervaringen op dit onderwerp niet uitzonderlijk of toevallig zijn, werd bevestigd in een belangrijk recent rapport. In het Verdrag van Istanbul is geregeld dat een onafhankelijk deskundig orgaan, de Group of Experts on Action against Violence against Women and Domestic Violence (GREVIO), de implementatie van het Verdrag monitort. In het evaluatierapport van GREVIO uit januari 2020 over de situatie in Nederland wordt over de familierechtelijke praktijk het volgende opgemerkt:

  1. GREVIO is met name bezorgd dat zij heeft vernomen dat huiselijk geweld in de praktijk niet altijd een contra-indicatie is voor gezamenlijke voogdij en zelden in aanmerking wordt genomen, maar dat het gevolg hiervan is, dat wanneer een vrouwelijk slachtoffer van huiselijk geweld contact met de vader weigert, ze soms haar kind zal verliezen. Ngo’s meldden dat slechts zeer zelden een andere beslissing dan gezamenlijke voogdij wordt genomen en dat de familierechter het standpunt inneemt, dat, wanneer een stel gescheiden is, het geweld ook stopt. Het kind is daardoor niet langer getuige van geweld en ondergaat derhalve geen mishandeling. De rechter houdt derhalve geen rekening met het gedrag van de pleger in het verleden en zodoende toekomstig risico op schade als gevolg van het getuige zijn van geweld. Er werd ook geconstateerd dat familierechters vaak niet eens weten dat er ook een strafzaak wegens huiselijk geweld loopt, hoewel dit wel iets is wat ze zouden moeten checken.
  2. GREVIO constateert met grote zorg dat vertegenwoordigers van ondersteuningsdiensten voor vrouwen en deskundigen op dit gebied van mening zijn dat het systeem om kinderen te beschermen in zijn geheel vrouwen ernstig onder druk zet om “het huiselijk geweld te vergeten” en dat veel van hen worden gewaarschuwd dat, als ze “valse beschuldigingen” doen, hun kinderen bij hen zullen worden weggehaald en dat ze “in het belang van de kinderen” moeten meewerken. GREVIO maakt zich ernstige zorgen over meldingen dat vrouwen al snel worden gezien als “slechte moeders” als ze hun kinderen hun stress en schade laten zien en genderstereotypering leidt er vaak toe dat er maatregelen worden genomen om het kind te beschermen ten nadele van de moeder.[2]

Er is, met andere woorden, sprake van een breed gesignaleerd probleem met de manier waarop in het familierecht met (slachtoffers van) huiselijk geweld wordt omgegaan. Waar komt dit vandaan? Er zijn verschillende oorzaken te benoemen. Ik licht er hier een paar uit.

In de praktijk zie ik dat huiselijk geweld in familierechtelijke zaken als een ‘ongemakkelijke waarheid’ wordt ervaren – iedereen weet dat het bestaat, niemand zal in zijn algemeenheid ontkennen dat het gebeurt, maar eigenlijk wil niemand het erover hebben. Het roept complexe vragen op: hoe stellen we vast wat er in een relatie tussen twee mensen precies is gebeurd? Hoe maken we onderscheid tussen zaken waarin incidenteel tijdens een hoogopgelopen ruzie een klap is gevallen en het serviesgoed door de kamer is gegaan, en zaken waarin (in de meeste gevallen) de vrouw stelselmatig is geterroriseerd en vernederd? Wanneer is huiselijk geweld situationeel, iets wat zich beperkte tot de relatie, en wanneer kunnen we de inschatting maken dat ieder contact met de dader een risico voor het slachtoffer zal blijven vormen? Wat doen we met het wettelijke uitgangspunt van gelijkwaardige zorg na scheiding in zaken waarin er tijdens de relatie huiselijk geweld was? Hoe verhoudt het recht van een kind om contact met beide ouders te hebben met zijn recht om veilig te zijn?

Zaken liggen zelden eenvoudig. De aard en oorzaak van het geweld is vaak niet op het eerste gezicht evident, de dynamiek tussen dader en slachtoffer kan complex zijn en kinderen zijn doorgaans diep-loyaal aan beide ouders, en hebben soms een oprechte behoefte aan contact met een persoon die gevaarlijk is voor de andere ouder. Ga er maar aan staan – zeker in een rechts- en hulpverleningssysteem dat onder voortdurende druk staat door gebrekkige budgetten is de verleiding groot dit soort ingewikkelde vragen uit de weg te gaan en te kiezen voor simpele oplossingen (‘u moet naar de toekomst kijken’).

Daarbij komt dat in het Nederlandse familierechtelijke systeem vrijwel nooit grondig onderzoek wordt gedaan naar aanleiding van beschuldigingen van huiselijk geweld. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert op verzoek van de rechtbank in zaken over gezag en/of omgang, maar die komt in haar onderzoeksrapporten -ondanks hun wettelijke opdracht om aan waarheidsvinding te doen- zelden verder dan het registreren van de verhalen van beide ouders, zonder conclusies aan te verbinden over de geloofwaardigheid daarvan. Er wordt ook geen externe expertise ingewonnen om het relaas van de ouders te toetsen. Dat zorgt ervoor dat de vraag van wat er waar is van het verhaal van het slachtoffer steeds in het midden blijft – wat het gemakkelijk maakt voor de hulpverlening om de kwestie uit de weg te gaan. Er is immers ‘niks bewezen’.

Complicerende factor in dit verhaal is dat in de afgelopen tien jaar het vermijden en/of beëindigen van een ‘vechtscheiding’ het hoogste doel in het familierecht is geworden. Vechtscheiding is een containerbegrip, waarmee inmiddels ongeveer alle conflicten tussen ex-partners worden aangeduid waarbij kinderen zijn betrokken. Aanvankelijk werd ‘vechtscheiding’ nog gereserveerd voor zeer conflictueuze scheidingen waarbij over een periode van jaren meerdere rechtszaken worden gevoerd; tegenwoordig krijgen eigenlijk alle zaken tussen ex-partners met kinderen die door een rechter moeten worden beslist dat etiket. Verschillen van mening tussen ouders zijn anathema in het vechtscheidingsdiscours; samenwerking en communicatie gaan voor al het andere. Binnen dit denken wordt refereren aan huiselijk geweld gemakkelijk geduid als voortzetting van de strijd tussen de ouders en als zwartmakerij, wat het moeilijk maakt voor het slachtoffer om dit aan de orde te stellen. De focus van de hulpverlening ligt volledig op het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders; signalen van onveiligheid worden genegeerd omdat die niet passen in het beeld dat beide ouders gelijkwaardig voor de kinderen moeten kunnen zorgen.

We zijn, alles overziend, in Nederland nog ver weg van de situatie die artikel 31 van het Verdrag van Istanbul nastreeft. En er zal meer nodig zijn dan het in oranje licht zetten van gebouwen om dat te veranderen.

[1] https://geweldtegenvrouwenmelden.nl/data-en-cijfers/
[2] Grevio’s evaluatierapport p. 47. Te downloaden via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/01/20/grevios-evaluatierapport)