Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 14 november 2001

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Seksuele intimidatie en verkrachting door leidinggevende. Nu laatstgenoemde de beschuldigingen gemotiveerd heeft betwist kan niet in kort geding een vordering tot betaling van (een voorschot op) schadevergoeding worden toegewezen. Er is niet voldaan aan waarborgen ten aanzien van de bewijsvoering nu de conclusies uit het rapport van Bezemer en Kuiper voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op verklaringen die verschillende getuigen hebben afgelegd, zonder dat die getuigen onder ede ten overstaan van een rechter-commissaris zijn gehoord én zonder dat de advocaat van de dader vragen heeft kunnen/mogen stellen aan die verschillende getuigen.

Volledige tekst

(Â…)

4. BEOORDELING

4. l. Het gaat in deze zaak – zakelijk samengevat – om het volgende.
4.1.1. G. is in de periode van 15 maart 1999 tot 15 november 1999, ingevolge een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in loondienst werkzaam geweest bij (Â…) B.V. (hierna ook: Van M.) te Amsterdam. Haar direct leidinggevende was M..
4.1.2. Kort na 17 september 1999 heeft G. bij Van M. een klacht ingediend over seksueel intimiderend gedrag door M. en G. heeft zich tevens ziek gemeld.
4.1.3. In juli 2000 heeft Van M. aan bureau Bezemer en Kuiper opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen naar het gestelde seksueel intimiderende gedrag van M. jegens G.. Bureau Bezemer en Kuiper heeft op 19 oktober 2000 een rapport van zijn bevindingen uitgebracht. Hierin staat onder meer:
“Op grond van haar bevindingen ( … ) acht de commissie het aannemelijk geworden dat de heer M. zich jegens mevrouw G. schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie op het werk. (… ) Voor wat betreft het gebeurde op 17 september 1999 is de commissie tot de conclusie gekomen dat aannemelijk is geworden dat het door mevrouw G. beschreven incident (het hof: de verkrachting) is voorgevallen. (. ..) Naar het oordeel van de commissie is vast komen te staan dat de heer M. misbruik heeft gemaakt van zijn positie bij Van M. (… ) De commissie adviseert op grond van haar bevindingen en conclusies, het dienstverband met de heer M., voor zover er nog sprake is van een dienstverband tussen Van M. en de heer M., niet te continueren. (… )”
4.1.4. De kantonrechter heeft op 6 oktober 2000 de arbeidsovereenkomst tussen M. en Van M. ontbonden met toekenning van een vergoeding aan M. van ƒ 65.000.
4.1.5. Bij in kort geding gewezen vonnis op 22 februari 2001 is Van M. veroordeeld om G. een voorschot op de door haar geleden immateriële schade van ƒ 10.000 te betalen, omdat – kort gezegd – bij Van M. beleid ontbrak ter bescherming – van haar werknemers tegen seksuele intimidatie en Van M. ook na de klacht van G. onvoldoende oog heeft gehad voor haar belangen.
4.2. G. heeft in dit geding gevorderd dat M. zal worden veroordeeld om haar bij wijze van voorschot een schadevergoeding van ƒ 15.000 te betalen. G. heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat M. haar seksueel heeft geïntimideerd en haar op 17 september 1999 heeft verkracht, als gevolg waarvan G. zowel materiële als immateriële schade heeft geleden en nog lijdt. M. is uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor die schade.
4.3. De president heeft in het vonnis de vordering van G. afgewezen. Tegen deze beslissing van de president richten zich de twee grieven van G..
4.4. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. beogen het geschil in volle omvang aan de orde te stellen.
4.5. Met de president, wiens overwegingen het hof in zoverre overneemt, is het hof van oordeel dat M. de stellingen van G. dat M. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, alsmede de conclusies van de commissie, voldoende gemotiveerd heeft betwist. M. heeft gemotiveerd betwist. M. heeft gemotiveerd betwist dat hij G. heeft verkracht en seksueel heeft geïntimideerd. Hij heeft voorts bestreden dat de verklaringen die door de commissie gehoorde personen hebben afgelegd juist en betrouwbaar zijn. Op voorhand kan het hof niet van de juistheid van de conclusies van de commissie uitgaan. Hierbij is tevens het volgende van belang. Bepaalde waarborgen ten aanzien van de bewijsvoering dienen in een civiele procedure in acht te worden genomen. Nu de conclusies uit het rapport van Bezemer en Kuiper voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op verklaringen die verschillende getuigen hebben afgelegd, zonder dat die getuigen onder ede ten overstaan van een rechter-commissaris zijn gehoord én zonder dat de advocaat van M. vragen heeft kunnen/mogen stellen aan die verschillende getuigen, is aan die waarborg niet voldaan. Omtrent de verkrachting hebben getuigen geen verklaringen afgelegd. In deze omstandigheden kan niet zonder nader feitelijk onderzoek, waartoe dit kort geding zich niet leent, op voorhand worden aangenomen dat het gelijk aan de zijde van G. ligt.
4.6. Voorts heef t de president terecht overwogen dat G. onvoldoende spoedeisend belang aannemelijk heeft gemaakt bij het door haar gevorderde voorschot op de schadevergoeding, mede gezien het feit dat G. al een voorschot op haar immateriële schade – zij het van Van M. – heeft toegekend gekregen. Het gestelde belang van erkenning van het haar door M aangedane leed als middel om haar psychisch leed te helen kan geen argument zijn tot toekenning van een voorschot over te gaan, indien, zoals in dit geval, niet op voorhand van de juistheid van de feiten, waarop zij haar vordering grondt, kan worden uitgegaan. De vordering van G. dient dan ook te worden afgewezen.
4.7. Gezien het bovenstaande falen de grieven.
(Â…)

Rechters

Mrs. Van Schendel, Van Zandwijk-Hillebrands en Arisz