Instantie: President Rechtbank Utrecht, 1 februari 2000

Instantie

President Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Eiser, de man, en gedaagde, de vrouw, zijn gehuwd. De vrouw heeft een verzoek
tot echtscheiding ingediend. Zij woont (weer) in Nederland; de man woont
in New York. De vrouw is zwanger en de man is de verwekker. Hij vordert
in kort geding de vrouw te bevelen ervoor zorg te dragen dat hij tijdig
voor de geboorte op de hoogte wordt gesteld van plaats, datum en tijdstip
van de bevalling, haar te bevelen hem aanwezig te laten zijn bij de bevalling
en de vrouw te bevelen in overleg te treden met hem omtrent de naamgeving
van het kind (zowel voor- als achternaam), dit alles op straffe van een
dwangsom. Ter zitting wordt overeenstemming bereikt omtrent de namen. Ter
zitting heeft de man zijn vordering om bij de bevalling aanwezig te zijn
genuanceerd tot het verzoek in hetzelfde gebouw waar de vrouw zich tijdens
de bevalling bevindt aanwezig te zijn. De president vat de vordering van
de man op als een verzoek om voorlopig een omgangsregeling als bedoeld
in art 1:377h BW vast te stellen totdat de rechtbank op het – na de geboorte
in te dienen – verzoek dienaangaande heeft beslist.
Hoewel de man – die na de geboorte mede het gezag over het kind zal hebben
– recht heeft op omgang, zal zijn belang om direct na de geboorte dat recht
te kunnen uitoefenen moeten worden afgewogen tegen het recht van de vrouw
(en het kind) om hem dat recht te ontzeggen. De president overweegt dat
vooropgesteld moet worden dat een bevalling een ingrijpende en stressvolle
gebeurtenis is voor moeder en kind. Hoewel op zichzelf genomen het belang
van de man om met het kind een emotionele en persoonlijke binding aan te
gaan vanaf de geboorte evident aanwezig is, wordt aan het fysieke welzijn
van zowel moeder als kind voor, tijdens en direct na de bevalling een zwaarwegender
belang gehecht. Dat het kind veilig ter wereld komt, moet in het belang
van beide partijen worden geacht. Het is voldoende aannemelijk dat de vrouw
de gedachte dat de man in haar directe nabijheid verblijft tijdens en direct
na de bevalling als stressvol ervaart. Niet betwist wordt dat gevoelens
van stress nadelig zijn voor de bevalling (op dit punt is tevens een verklaring
van de verloskundige overgelegd). De vordering van de man wordt afgewezen.
De vordering om de vrouw te bevelen de man tijdig voor de geboorte op de
hoogte te stellen van plaats, datum en tijdstip van de bevalling komt er
op neer dat de vrouw, zodra de eerste tekenen zich voordoen dat de bevalling
zich aandient, de man moet inlichten. Daargelaten of zo’n vordering in
rechte afdwingbaar is, is de president van oordeel dat deze vordering,
gelet op het belastende karakter ervan voor de vrouw en het belang van
een goede afloop van de bevalling, niet voor toewijzing vatbaar is. Wel
acht de president het als een plicht van moraal en fatsoen dat de vrouw
de man zo spoedig mogelijk na de geboorte informeert over de geboorte van
het kind.

Volledige tekst

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 De man heeft de vrouw in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende
dag, 27 januari 2000, heeft bij van eis geconcludeerd overeenkomstig de
inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis
is gehecht.

1.2 De man heeft zijn vordering bij monde van zijn advocaat doen toelichten,
mede aan de hand van een overgelegde pleitnota.

1.3 De vrouw heeft vervolgens bij monde van haar advocaat verweer doen
voeren, mede aan de hand van een overgelegde pleitnota en een productie.
Na voortgezet debat, waarbij ook partijen zelf enige inlichtingen hebben
verschaft. is getracht de zaak in der minne te regelen. Nadat was gebleken
dat dit niet mogelijk was, hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis
gevraagd.

2. DE FEITEN

2.1 In de loop van 1999 is de vrouw gescheiden. De vrouw heeft vervolgens
haar baan opgezegd en is naar Amerika gegaan, om bij de man te gaan wonen.

2.2 Op 18 juni 1999 zijn partijen gehuwd te New York. De vrouw was toen
reeds zwanger. De man is de verwekker van het kind. De vrouw was voornemens
met het kind uit haar eerste huwelijk naar Amerika te emigreren. Vanwege
problemen over het gezag over haar kind heeft zij besloten af te zien van
haar emigratieplannen. Enige weken na de sluiting van het huwelijk is de
vrouw teruggekeerd naar Nederland. Na terugkomst in Nederland is de vrouw
emotioneel ingestort en heeft zich onder psychotherapeutische behandeling
gesteld.

2.3 De vrouw heeft een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de
rechtbank.

2.4. (…) verloskundige, heeft op 26 januari 2000 een verklaring opgesteld
inhoudende:

‘Mevrouw K. is thans (..) weken zwanger. Het is onwenselijk dat bij de
bevalling personen aanwezig zijn, die de bevalling kunnen belemmeren. Het
stresshormoon adrenaline is een antagonist van het weeënhormoon oxytocine.
Stress moet daarom voorkomen worden. Mevrouw K. ervaart de aanwezigheid
van de vader van het kind als stressvol en (hij) moet derhalve uit de verloskamer
geweerd worden.
Ook tijdens de kraam periode, om het op gang komen van de borstvoeding
te bevorderen, is het beter voor moeder en kind, zonder stress deze periode
door te brengen. Contact met de vader lijkt mij ook in deze tijd onwenselijk’.

3. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL

3.1 Voor de volledig inhoud van de vordering en de grondslagen daarvan
wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte kopie van de dagvaarding.

3.2. Kort weergegeven strekt de vordering er toe de vrouw te bevelen ervoor
zorg te dragen dat de man tijdig voor de geboorte op de hoogte wordt gesteld
van plaats, datum en tijdstip van de bevalling van het kind en de vrouw
te bevelen de man aanwezig te laten zijn bij de bevalling en de vrouw te
bevelen met de man in overleg te treden omtrent de naamgeving van het kind,
zo spoedig mogelijk na de bevalling, opdat de man meebeslist over de te
geven voor- en achternamen, dit alles op straffe van een dwangsom.

3.3 Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij de president van deze
rechtbank in dit geschil bevoegd achten om volgens het Nederlands recht
uitspraak te doen. De president acht zich dan ook bevoegd om van dit geschil
kennis te nemen en dit geschil zal naar Nederlands recht worden beoordeeld.

3.4 Niet in het geding is het spoedeisend beland van de man bij de vordering.

3.5 De vrouw heeft ter zitting verklaard welke voornamen zij aan het kind
wil geven. De man heeft verklaard geen bezwaar tegen de desbetreffende
voornamen te hebben. Partijen zijn het er derhalve over eens dat als het
kind een meisje is zij zal worden genoemd (…) en als het een jongen is:
(…).
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt op dit punt, heeft de man geen
verder belang aangaande zijn vordering betreffende de voornamen en de geslachtsnaam
van het kind en zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.

3.6. De man heeft zijn vordering om bij de bevalling aanwezig te zijn genuanceerd
tot het verzoek om in hetzelfde ziekenhuis op de desbetreffende afdeling
of in het desbetreffende huis of gebouw waar de vrouw zich tijdens de bevalling
bevindt aanwezig te zijn, zodat hij in redelijke nabijheid van het pasgeboren
kind kan verblijven en het kind nadat het geboren is kan vasthouden. Ter
zitting heeft de man verklaard dat hij, zodra het kind geboren is, een
verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling zal indienen bij deze
rechtbank.

3.7 De president vat de vordering van de man op als een verzoek om voorlopig
een omgangsregeling als bedoeld in artikel 377h van boek 1 BW vast te stellen
totdat de rechtbank op het verzoek dienaangaande heeft beslist.

3.8 Aangezien het kind staande het huwelijk tussen partijen geboren zal
worden, hebben de man en de vrouw het gezamenlijk gezag over het kind.
Ingevolge artikel 377h van boek 1 BW geldt als uitgangspunt dat de man
recht heeft op omgang met het kind en informatie en consultatie over het
kind.
Echter, in onderhavig geschil moet worden afgewogen het belang van de man
om direct na de geboorte dat recht te kunnen uitoefenen tegen het belang
van de vrouw (en het kind) om hem dat recht te ontzeggen.

3.9 De man stelt dat bij zich wezenlijk verbonden voelt met het kind dat
straks geboren wordt en dat het voor de emotionele binding tussen hem en
het kind van belang is dat bij het kind zo spoedig mogelijk na de geboorte
kan zien en in zijn armen kan houden. De man wil vader zijn van het kind
en als zodanig een rol kunnen spelen.

3.10 De vrouw stelt daarentegen dat de verhouding met de man dusdanig is
bekoeld, dat zij de aanwezigheid van de man bij de bevalling als zeer onprettig
zal ervaren. Voor haar brengt de aanwezigheid van de man bij de bevalling
en het idee dat hij het kind direct na de geboorte in zijn armen zal houden
spanningen met zich mee, die nadelig voor het verloop van de bevalling
zullen zijn. Deze stelling heeft de vrouw onderbouwd met een verklaring
van de verloskundige, waarvan de inhoud is weergegeven onder 2.4. De vrouw
heeft voorts aangegeven dat zij het afgelopen jaar reeds de nodige emotionele
stress heeft ervaren en dat zij op dit moment rust en ruimte nodig heeft
om zich op de bevalling te kunnen voorbereiden en de bevalling te doorstaan.

3.11. Vooropgesteld dient te worden dat een bevalling een ingrijpende en
stressvolle gebeurtenis is voor moeder en kind.
Hoewel op zichzelf genomen het belang van de man om met het kind een emotionele
en persoonlijke binding aan te gaan vanaf de geboorte evident aanwezig
is, wordt aan het fysieke welzijn van zowel moeder als kind voor, tijdens
en direct na de bevalling een zwaarwegender belang gehecht. Dat het kind
veilig ter wereld komt, moet in het belang van beide partijen worden geacht.
Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw de gedachte dat
de man in haar directe nabijheid verblijft tijdens en direct na de bevalling,
als stressvol ervaart.
Dat gevoelens van stress nadelig zijn voor een goede afloop van de bevalling
is niet in het geding en wordt als zodanig ook niet betwist door de man.
De belangen van partijen tegen elkaar afwegend, komt de president dan ook
tot het oordeel dat de vordering van de man moet worden afgewezen.

3.12 De vordering om de vrouw te bevelen de man tijdig voor de geboorte
op de hoogte te stellen van plaats, datum en tijdstip van de bevalling
van het kind, komt er op neer dat de vrouw, zodra de eerste tekenen zich
voordoen dat de bevalling zich aandient, de man moet inlichten. Daargelaten
de vraag of zo’n vordering in rechte afdwingbaar is, is de president van
oordeel dat deze vordering, gelet op het voor de vrouw belastende karakter
van deze vordering en gelet op het belang van de goede afloop van de bevalling,
niet voor toewijzing vatbaar is. Dit laat onverlet het oordeel van de president
dat het als een plicht van moraal en fatsoen moet worden geacht dat de
vrouw de man zo spoedig mogelijk na de geboorte informeert over de geboorte
van het kind.

3.13 Aangezien partijen echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden
gecompenseerd.

4. DE BESLISSING

De president:

4.1 Wijst de vordering af;

4.2 compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij
de eigen kosten draagt.

Rechters

Mr. Breedveld-van Beeck Calkoen