Instantie
Rechtbank Zwolle
Samenvatting
Partijen waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd, het huwelijk is ontbonden in
1987. Bij het uitspreken van het echtscheidingsvonnis in 1986 is tevens
bepaald dat de pensioenrechten gescheiden en gedeeld moesten worden. De
rechtbank verwerpt het verweer van de man dat hij op grond van latere
uitspraken van de Hoge Raad (geen verdeling pensioenrechten bij koude
uitsluiting, HR 5-10-1990 en HR 19-1-1996) niet gehouden is tot verdeling van
de pensioenrechten. De rechtbank stelt dat het stelsel van gesloten
rechtsmiddelen zich verzet tegen het opnieuw ter discussie stellen van de
(juridische) juistheid van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis.
Bovendien houden de door de man aangehaalde arresten geen wijziging in van
het standpunt van de Hoge Raad terzake van pensioenverrekening bij koude
uitsluiting. De man had dus van het echtscheidingsvonnis in beroep moeten
gaan. Aan de rechtbank worden voorts de volgende geschilpunten voorgelegd: de
peildatum, de waarde van de te verdelen pensioenaanspraken, de verrekening
van het bijzonder weduwenpensioen, inbouw van de (on)gehuwden-AOW, de waarde
van het pensioen bij Pensioenfonds Metaal.
In een tussenvonnis krijgt de man opdracht nadere gegevens te overleggen. De
man voldoet daar niet aan. Voor de rechtbank is dit reden om eindvonnis te
wijzen waarbij 30% van het pensioen aan de vrouw wordt toegewezen en de man
op straffe van een dwangsom van ƒ 250 per dag de exacte bedragen van zijn
pensioen aan de vrouw moet overleggen.
Volledige tekst
PROCESGANG
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, dat op 11 augustus 1999 is
uitgesproken.
Vervolgens hebben partijen nog de volgende processtukken gewisseld:
– een akte van de zijde van de man, waarbij tevens produkties in het geding
zijn gebracht;
– een antwoordakte van de zijde van de vrouw;
Tenslotte is door partijen onder overlegging van de stukken wederom vonnis
gevraagd.
MOTIVERING
1. Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de
rolzitting, teneinde de man in de gelegenheid te stellen de in dat
tussenvonnis in rechtsoverweging 3.1. onder ad c, ad d en ad e bedoelde
bescheiden/gegevens bij akte in het geding te brengen.
1.1. Bij akte van 22 september 1999 heeft de man een brief van Nationale
Nederlanden (hierna NN) en een van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de
Metaalindustrie (hierna: SBM) in het geding gebracht.
In die zelfde akte heeft de man onder meer aangevoerd dat:
a. de SBM geen opgave voorwaardelijke uitkering geeft en voorts verwijst naar
een zelf in te schakelen actuaris.
b. van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Verf- en Drukindustrie
(hierna: SBVD) in het geheel nog geen opgave is ontvangen, maar dat na
ontvangst ervan deze zal worden toegestuurd; voorts navraag is gedaan wanneer
deze opgave te verwachten is, maar daar evenmin antwoord op is gekomen;
c. in geen van de pensioenen enige AOW is ingebouwd.
1.2. Bij antwoordakte heeft de vrouw onder meer aangevoerd dat:
a. de man kennelijk nieuwe berekeningen wil achterhouden;
b. de door de rechtbank gewenste informatie niet heeft verstrekt
en om die redenen een tussenvonnis gewezen moet worden met een inhoud en
strekking als in de akte onder punt 5. verwoord.
Oordeel rechtbank
2. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man (voor het grootste
deel) niet heeft voldaan aan het tussenvonnis van 11 augustus 1999. De man is
met name in gebreke gebleven de expliciet door de rechtbank gevraagde
gegevens ook als zodanig aan te leveren en de door de rechtbank gestelde
vragen ook uitdrukkelijk in die zin te beantwoorden, behoudens zijn -niet
door de vrouw betwiste- stelling dat in geen van de pensioenuitkeringen enige
AOW is ingebouwd.
Hoewel de man in deze procedure -zoals de vrouw terecht heeft gesteld- de
suggestie heeft gewekt dat hij bij de betreffende instellingen om recente
opgaven had gevraagd, heeft hij wat de NN en SBM betreft volstaan met
overlegging van opgaven uit 1997, zonder enige nadere uitleg/toelichting.
Wat de NN betreft is dat kwalijker, nu deze opgave ook al door de vrouw in
het geding is gebracht en de man derhalve niet kon volstaan met enkele
overlegging van dat stuk.
Nu de man wat de pensioenuitkeringen van de NN en de SFM betreft niet heeft
gesteld alsnog de door de rechtbank gewenste inlichtingen te willen/zullen
verstrekken, leidt de rechtbank daaruit af dat hij kennelijk met die enkele
overlegging wenst te volstaan.
Wat de opgave van de pensioenuitkering van de SBVD betreft, heeft de man
aangevoerd, dat deze nog niet binnen is en dat deze zal worden overgelegd
zodra hij deze heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat eisen van redelijkheid en billijkheid er aan
in de weg staan dat de man in de gelegenheid wordt gesteld alsnog volledig
aan het tussenvonnis te voldoen, zelfs niet wat het alsnog overleggen van de
opgave van de SBVD betreft.
Integendeel, eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee, dat thans een
eindbeslissing wordt gegeven.
De omstandigheden/feiten die daarbij naast het vorenoverwogene (het -deels
verwijtbaar- in gebreke blijven van de man) voor de rechtbank meewegen zijn
de volgende:
* reeds in het echtscheidingsvonnis van 15 oktober 1986 was beslist dat het
pensioen verdeeld diende te worden;
* tijdsverloop tussen datum beëindiging van het huwelijk (17 maart 1987) en
heden;
* duur van het huwelijk, ruim 26 jaren;
* de duur van pensioenopbouw na beëindiging van het huwelijk, welke ten
hoogste 12 jaren en 5 maanden bedraagt;
* de vaste jurisprudentie, ingevolge welke in een zaak als de onderhavige
(scheiding tussen 27-11-1981 en 01-05-1995) ook pensioen opgebouwd vóór het
huwelijk voor verdeling in aanmerking komt, zijnde in deze, gelet op de
leeftijd van de man en de duur van het huwelijk, in ieder geval meer dan 26
jaren;
* de man heeft op [datum] 1999 de pensioengerechtigde leeftijd (65) bereikt;
Op grond van al het vorenstaande zal de rechtbank de man veroordelen om vanaf
[datum bereiken pensioengerechtigde leeftijd] 1999 binnen 14 dagen na
ontvangst van enige aan hem door de NN, SBM en SBVD uitbetaalde
pensioenuitkering 30% van het aan die uitkering ten grondslagliggende
bruto-bedrag aan de vrouw te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als
in het dictum vermeld.
Voorts zal de rechtbank de man veroordelen om binnen veertien dagen na
betekening van dit vonnis de vrouw te machtigen om het bruto-bedrag van de
betreffende uitkering(en) bij vorengenoemde instellingen op te vragen, zulks
onder verbeurte van een dwangsom ingeval hij in gebreke mocht blijven.
Er bestaat daarbij aanleiding de dwangsom te maximeren als na te melden.
3. Aangezien partijen gewezen echtelieden zijn zal de rechtbank de kosten van
deze procedure compenseren als in het dictum vermeld.
4. Gelet op de inhoud van voormelde beslissing, heeft de vrouw geen belang
meer bij hetgeen zij meer of anders heeft gevorderd, zodat haar vorderingen
in zoverre zullen worden afgewezen.
BESLISSING
I. Veroordeelt de man om vanaf [datum bereiken pensioengerechtigde leeftijd]
1999 binnen 14 dagen na ontvangst van enige pensioenuitkering van de
Nationale Nederlanden en de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de
Metaalindustrie en de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Verf- en
Drukinktindustrie aan de vrouw te betalen 30% van het/de aan die
pensioenuitkering(en) ten grondslag liggende bruto-bedrag(en), (telkens)
vermeerderd met de wettelijke rente over die uitkering(en) (telkens) vanaf de
vijftiende dag na (vorenbedoelde) ontvangst door de man van die uitkering(en)
tot de dag van betaling.
II. Veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis
de vrouw te machtigen om de waarde van het hierboven bedoelde bruto-bedrag
van de pensioenuitkering(en) van de Nationale Nederlanden en de Stichting
Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalindustrie en de Stichting
Bedrijfspensioenfonds voor de Verf- en Drukinktindustrie bij die
instellingen/fondsen op te vragen, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ
250 (tweehonderdvijftig gulden) voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan
dit gebod te voldoen, met een maximum van ƒ 500.000 (vijfhonderdduizend
gulden).
III. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
V. De kosten van dit geding worden aldus gecompenseerd dat elke partij belast
blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
TEKST TUSSENVONNIS
PROCESGANG
De zaak is bij op 8 december 1998 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt.
Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
– een conclusie van eis van de zijde van de vrouw, waarbij tevens produkties
in het geding zijn gebracht;
– een conclusie van antwoord van de zijde van de man;
– een conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis van de zijde van de
vrouw;
– een conclusie van dupliek van de zijde van de man, waarbij tevens een
produktie in het geding is gebracht.
Tenslotte is door partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van de vrouw zoals bij conclusie van repliek vermeerderd strekt
ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man (primair) te veroordelen de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de
Verf- en Drukinktindustrie, de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de
Metaalindustrie, alsmede Nationale Nederlanden te machtigen voor de helft van
de (bruto) pensioenuitkeringen die vanaf 4 augustus 1999 aan hem zullen
worden voldaan, rechtstreeks uit te betalen aan de vrouw, althans de man
(subsidiair) te veroordelen om binnen 14 dagen na ontvangst van enige aan hem
uitbetaalde pensioenuitkering door de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de
Verf- en Drukinktindustrie, en door de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor
de Metaalindustrie en door Nationale Nederlanden vanaf 4 augustus 1999 50%
van de aan die pensioenuitkeringen ten grondslag liggende bruto-bedragen aan
de vrouw te betalen;
b. de man te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over de
uitkeringen die hij op grond van punt a (subsidiair) aan de vrouw moet
voldoen, indien hij die uitkeringen niet tijdig voldoet;
c. de man te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te
wijzen vonnis opgave te doen van de fondsen waarbij hij tijdens de huwelijkse
periode pensioen heeft opgebouwd en daarbij de vrouw te machtigen om de
waarde van de te verdelen pensioenrechten bij die fondsen op te vragen;
d. te bepalen dat de man zijn aanspraken op de te verdelen pensioenrechten
kwijtraakt ten gunste van de vrouw, als hij niet binnen de gestelde termijn
aan het gevorderde onder punt c. voldoet, althans de man te veroordelen tot
het betalen van een dwangsom aan de vrouw van ƒ 250 per dag voor iedere dag
dat hij niet tijdig aan het gevorderde onder punt c voldoet;
e. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Daartegen is door de man verweer gevoerd met conclusie dat de vrouw in haar
vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat deze haar
(gedeeltelijk) zal worden ontzegd, kosten rechtens.
MOTIVERING
1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende)
betwist – mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden
bescheiden- het volgende vast.
1.1. Partijen zijn op [datum] 1960 te Z. buiten gemeenschap van goederen met
elkaar gehuwd, welk huwelijk op 17 maart 1987 is geëindigd door
echtscheiding, die tot stand is gekomen door inschrijving van het betreffende
echtscheidingsvonnis van de rechtbank Utrecht van 15 oktober 1986 in de
registers van de burgerlijke stand van de gemeente Z.
1.2. In dat zelfde vonnis van 15 oktober 1986 heeft de rechtbank tevens
beslist dat de man, na inschrijving van het vonnis in de registers van de
burgerlijke stand, dient over te gaan tot scheiding en deling van de
pensioenrechten.
1.3. De scheiding en deling van de pensioenrechten is nog niet tot stand
gekomen.
1.4. De man heeft pensioen opgebouwd bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds
voor de Verf- en Drukinktindustrie (reg.nr. 430.04.08.34.0), de Stichting
Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalindustrie (reg.nr. 430.04.08.340),
alsmede Nationale Nederlanden (polisnrs. 11645.001401, 34369.000974 en
06376.000117).
1.5. De man heeft op [datum] 1999 de 65-jarige leeftijd bereikt.
2. Bij conclusie van antwoord heeft de man aangevoerd dat hij met de vrouw
van mening is dat hij op grond van het vonnis van de rechtbank Utrecht
gehouden is de door hem opgebouwde pensioenrechten met de vrouw te
verrekenen.
Bij conclusie van dupliek komt hij op dat standpunt terug, daartoe aanvoerend
dat het vonnis van de rechtbank Utrecht is gewezen op een moment, te weten 15
oktober 1986, dat de Hoge Raad nog niet de arresten had gewezen van 5 oktober
1990, 19 januari 1996, waarin hij heeft beslist, dat op grond van huwelijkse
voorwaarden die een koude uitsluiting inhouden, partijen wederzijds niet tot
een verrekening van opgebouwde pensioenwaarden gerechtigd en verplicht zijn.
Aangezien partijen ook op huwelijkse voorwaarden tevens inhoudende een koude
uitsluiting waren gehuwd, gelden die beslissingen ook in deze zaak. Indien
die arresten ook al in 1986 zouden zijn gewezen was er tegen het vonnis van
de rechtbank Utrecht zeker hoger beroep ingesteld.
Oordeel rechtbank
Waar het tegendeel is gesteld noch gebleken, dient er in rechte vanuit te
worden gegaan, dat het vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 oktober 1986
niet (meer) vatbaar is voor verzet, hoger beroep of cassatie, zodat het in
kracht van gewijsde is gegaan. Aangezien de vrouw zich uitdrukkelijk met
betrekking tot de thans voorliggende vordering op dat vonnis heeft beroepen
en dat vonnis tussen dezelfde partijen is gewezen, heeft de in dat vonnis
tevens gegeven beslissing omtrent (de verdeling van) de pensioenrechten,
alsmede de door de rechtbank aan die beslissing ten grondslag gelegde
motivering als weergegeven in rechtsoverweging 3.1.4., tussen partijen
bindende kracht.
Het vorenoverwogene houdt in dat de aanspraken op pensioenrechten van man
overeenkomstig die beslissing (alsnog) dienen te worden gescheiden en gedeeld
en het andersluidende verweer van de man reeds hierom moet worden verworpen.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de Hoge Raad na het wijzen van voormeld
vonnis door de rechtbank Utrecht de door de man genoemde arresten heeft
gewezen.
Immers, het stelsel van gesloten rechtsmiddelen verzet zich tegen het opnieuw
ter discussie stellen van de (juridische) juistheid van een in kracht van
gewijsde gegaan vonnis.
Ten overvloede overweegt de rechtbank voorts nog het volgende.
Anders dan de man heeft aangevoerd vormen de door hem genoemde arresten geen
afwijking van hetgeen de Hoge Raad in 1981 in het bekende arrest Boon/Van
Loon heeft overwogen en beslist, integendeel.
In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad -kort samengevat- beslist dat een
pensioenrecht c.q. pensioenaanspraak in beginsel in een tussen echtgenoten
bestaande huwelijksgemeenschap valt en in beginsel bij wege van verrekening
bij de scheiding en deling van de gemeenschapsboedel met worden betrokken. In
zoverre ging de Hoge Raad om.
De visie van de Hoge Raad met betrekking tot zaken waarin geen
goederengemeenschap bestond, bleef evenwel ongewijzigd en hield (net als
voorheen) in, dat er in die situatie geen plaats was voor
pensioenverevening/-verrekening. (zie in gelijke zin de annotatie bij het
Boon/van Loon arrest)
Die visie van de Hoge Raad ten aanzien van de situatie waarin geen
goederengemeenschap bestond was ook ten tijde van het wijzen van het vonnis
door de rechtbank Utrecht in 1986 nog dezelfde en is, zoals al blijkt uit de
door man zelf aangehaalde arresten, tot op heden ook ongewijzigd gebleven.
De (rechtsgeleerd raadsman van de) man had derhalve ook in 1986
redelijkerwijs kennis gehad moeten, dan wel kunnen hebben van die
(ongewijzigde) visie in zaken waarin geen goederengemeenschap bestond en had
derhalve (binnen de wettelijke termijn) hoger beroep kunnen instellen. Het
beroep van de man thans op ‘verandering van visie na 1980’ is derhalve
gebaseerd op onjuiste lezing van het Boot/Van Loon arrest en het verweer van
de man zou derhalve ook daarop zou zijn afgestuit.
3. Partijen verschillen met betrekking tot de scheiding en deling -kort
gezegd- ook nog over de volgende punten van mening:
a. peildatum;
b. waarde van de te verdelen pensioenaanspraken;
c. verrekening bijzonder weduwepensioen;
d. inbouw van de (on)gehuwden-AOW;
e. waarde pensioen bij Pensioenfonds Metaal.
3.1. Partijen zijn het er overigens wél over eens dat de contante waarde die
na beslechting van alle geschilpunten uiteindelijk zal blijken te moeten
worden verdeeld, bij helfte verdeeld met worden.
Tussen partijen is evenmin (meer) in geschil dat niet de pensioenfondsen,
maar de man zelf het aan de vrouw verschuldigde dient te voldoen, binnen 14
dagen nadat het/de Pensioenfonds(en) het pensioen aan hem heeft/hebben
uitbetaald.
3.2. Met betrekking tot de geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt.
ad a: peildatum
Standpunt vrouw
Als peildatum dient 17 maart 1987 te worden aangehouden, zijnde de datum
waarop het huwelijk door echtscheiding is geëindigd.
Standpunt man
Eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat als peildatum 1
augustus 1984 wordt aangehouden, zijnde de datum waarop de man de echtelijke
woning heeft verlaten.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat in deze de datum dat het
huwelijk door de echtscheiding is geëindigd als peildatum met worden
aangehouden.
De opvatting van de man dat hij reeds op 1 augustus 1984 de echtelijke woning
heeft verlaten en het op die grond redelijk en billijk is dat een nadien
opgebouwde pensioenaanspraak niet voor verdeling door middel van verrekening
in aanmerking wordt genomen, deelt de rechtbank niet.
Waar overigens geen andere feiten/omstandigheden zijn gesteld of gebleken die
tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het verweer van de man te worden
verworpen.
ad b: waarde van de te verdelen pensioenaanspraken
Standpunt vrouw
De man heeft nagelaten opgave te doen van de contante waarde van het
pensioen.
De vrouw gaat er -nu het tegendeel is gesteld noch gebleken- vanuit, dat het
totaal van de aanspraken van de man op ouderdomspensioen is opgebouwd tijdens
het huwelijk van partijen.
De redelijkheid brengt mee dat aan de vrouw de helft toekomt van het totale
pensioen dat de man vanaf [datum]1999 krijgt uitgekeerd.
Standpunt man
De verdeling dient op de gebruikelijke manier plaats te vinden, hetgeen
betekent dat uitsluitend de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten
voor verdeling in aanmerking komen.
Oordeel rechtbank
Voor zover de stelling van de vrouw inhoudt dat zij ook recht heeft op de
helft van het pensioen dat ná de hierboven bedoelde peildatum is opgebouwd,
dient die stelling te worden verworpen op grond van hetgeen de rechtbank
reeds hiervoor met betrekking tot de peildatum heeft overwogen en beslist.
Daaraan doet niet af dat de man naar de mening van de vrouw in gebreke is
gebleven (tijdig) de nodige informatie te verschaffen, nu dat gebrek -zo al
aanwezig- eenvoudig te herstellen is.
Voor zover de man met zijn verweer tevens bedoeld zou hebben, dat pensioen
opgebouwd vóór het huwelijk buiten die verrekening dient te vallen, moet dat
verweer worden verworpen, nu uit het Boon/Van Loon voortvloeit dat ook vóór
het huwelijk opgebouwde pensioenrechten moeten worden verevend.
ad c: verrekening bijzonder weduwepensioen
Standpunt vrouw
Anders dan de man heeft aangevoerd volgt uit het Boon/Van Loon arrest niet
dat het bijzonder weduwepensioen verrekend moet worden.
Verrekening kan achterwege blijven ingeval de waarde van het bijzonder
weduwepensioen opweegt tegen de waarde van het ouderdomspensioen voor de man
na overlijden van de echtgenote. (hierna: OP na overlijden van de echtgenote)
Nu informatie omtrent de waarde van het OP na overlijden van de echtgenote
ontbreekt is het niet redelijk dat het bijzonder weduwepensioen wordt
afgetrokken van het totale pensioen.
Zo de rechtbank van oordeel is dat het bijzonder weduwepensioen toch
verrekend moet worden, dan betwist de vrouw in ieder de juistheid van de door
de pensioenfondsen verstrekte informatie op dat punt.
In dat geval moet worden uitgegaan van de berekening van de vrouw zoals
weergegeven onder punt 2.4. bladzijde 5 van de conclusie van repliek, welke
berekening is opgesteld in overeenstemming met meergenoemd arrest van de Hoge
Raad.
Standpunt man
Aangezien de uitzonderingsregel zoals geformuleerd in het Boon/Van Loon
arrest niet van toepassing is, dienen de pensioenuitkeringen ingevolge dat
zelfde arrest verminderd te worden met het bijzonder weduwepensioen, waarbij
het bedrag moet worden vastgesteld als door de Hoge Raad aangegeven.
Oordeel rechtbank
In het Boon/Van Loon arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de
verrekening van de pensioenrechten het bijzonder weduwepensioen in beginsel
in aanmerking dient te worden genomen.
Voorts heeft hij overwogen dat van die regel kan worden afgeweken, indien de
waarde van het deel van het OP na overlijden van de echtgenote opweegt tegen
de waarde van het bijzonder weduwepensioen
Om te kunnen beoordelen of in deze het OP na overlijden van de echtgenote
opweegt tegen het bijzonder weduwepensioen, dient de rechtbank over de
daarvoor benodigde gegevens te beschikken.
Uit de door de vrouw bij conclusie van eis overgelegde bescheiden afkomstig
van de pensioenfondsen, een en ander bezien in het licht van hetgeen partijen
over het ouderdomspensioen hebben aangevoerd, leidt de rechtbank af dat het
in die bescheiden vermelde ouderdomspensioen betreft het ouderdomspensioen
zolang de man en de vrouw leven (hierna: OP zolang de man en de vrouw leven).
Aangezien voor de hierboven bedoelde ‘weging’ (ook) beschikt dient te worden
over OP na overlijden van de echtgenote, zal de rechtbank de man als meeste
gerede partij in de gelegenheid stellen die informatie alsnog aan de
rechtbank te verstrekken, waarover hieronder (nog) meer zal worden overwogen.
Met betrekking tot het bijzonder weduwepensioen heeft de vrouw bij conclusie
van repliek gesteld dat het door de pensioenfondsen opgegeven bijzondere
weduwepensioen onjuist is berekend en dat in zoverre moet worden uitgegaan
van de door haar in de conclusie van repliek onder punt 2.4. op bladzijde 5
weergegeven berekening, die in overeenstemming is met de geldende
jurisprudentie.
Waar de man die stelling van de vrouw in zijn conclusie van dupliek niet
(gemotiveerd) heeft weersproken, dient van de juistheid van die stelling te
worden uitgegaan.
De rechtbank zal voor wat betreft het bijzonder weduwepensioen van de
Pensioenfondsen Verf en Nationale Nederlanden dan ook uitgaan van de door de
vrouw verstrekte gegevens.
ad d. inbouw van de (on)gehuwden-AOW
Standpunt vrouw
Ingeval de rechtbank van oordeel is dat het bijzonder weduwepensioen
verrekend moet worden, moet bij de vaststelling van de waarde van het
ouderdomspensioen van de man worden uitgegaan van de ongehuwden-AOW.
Niet blijkt uit de door de pensioenfondsen verstrekte informatie met welke
AOW-norm rekening is gehouden.
Die informatie dient derhalve alsnog verstrekt te worden.
Standpunt man
Bij de vaststelling van de contante waarde van de pensioenuitkering moet
rekening worden gehouden met de inbouw van gehuwden-AOW.
Immers, uitgangspunt dient te zijn dat partijen op het moment van de
ontbinding van de gemeenschap (nog) gehuwd waren.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is met de man van oordeel dat bij het bepalen van de contante
waarde van het OP zolang de man en de vrouw nog leven in beginsel rekening
moet worden gehouden met inbouw van de gehuwden-AOW. In het kader van
pensioenverrekening dient bij de berekening van de contante waarde van het
ouderdomspensioen op het moment van de ontbinding van het huwelijk immers te
worden uitgegaan van de situatie dat partijen nog gehuwd zijn en niet van de
situatie dat partijen niet (meer) gehuwd zijn en dient derhalve ook de
statistische levensverwachting van de vrouw in aanmerking te worden genomen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die in dit geval tot een ander
oordeel aanleiding geven.
Integendeel, waar de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de man inmiddels
is hertrouwd, is dat een omstandigheid die op zich al rechtvaardigt dat
rekening wordt gehouden met gehuwden- AOW.
De rechtbank is daarnaast met de vrouw van oordeel, dat uit de verstrekte
opgaven niet valt af te leiden of rekening is gehouden met de gehuwden-, dan
wel ongehuwden-AOW. De rechtbank zal om die reden de man als de meeste gerede
partij in de gelegenheid stellen die informatie alsnog aan de rechtbank te
verstrekken.
Uit de te verstrekken informatie zal moeten blijken, of de betrokken
pensioenfondsen bij de berekening van de contante waarde van het OP zolang de
man en de vrouw nog leven rekening hebben gehouden met de gehuwden-AOW.
Indien dat niet het geval is (geweest), is de man de meest gerede partij
alsnog een berekening van de betreffende contante waarde door de betrokken
pensioenfondsen in het geding te brengen, waarbij wél rekening is gehouden
met de gehuwden-AOW.
ad e. waarde pensioen bij Pensioenfonds Metaal
Waar onweersproken is gesteld dat de man ook pensioen bij het Pensioenfonds
Metaal heeft opgebouwd en de rechtbank niet beschikt over enige informatie
betreffende de contante waarde daarvan, zal zij de man als meeste gerede
partij in de gelegenheid stellen die informatie alsnog aan de rechtbank te
verstrekken.
De man dient bij zijn vraag aan bedoeld Pensioenfonds rekening te houden met
hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen met betrekking tot de gegevens
die voor de beslissing in deze van belang zijn, met name ook de wijze waarop
de contante waarde berekend dient te worden. (waarde OP zolang man en vrouw
nog leven met inbouw gehuwden-AOW, OP na overlijden van de echtgenote,
contante waarde bijzonder weduwepensioen).
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de over te leggen bescheiden
dient te blijken dat aan de eisen als door de rechtbank bedoeld is voldaan en
dat deze bescheiden afkomstig is van c.q. opgesteld door de betrokken
pensioenfondsen.
Voor zover er kosten zijn verbonden aan het verkrijgen van de bedoelde
informatie brengen eisen van redelijkheid en billijkheid mee, dat deze door
ieder der partijen bij helfte worden gedragen, nu beide partijen belang
hebben bij die informatie.
Teneinde de man in de gelegenheid te stellen te voldoen aan het hiervoor
onder ad c, ad d en ad e overwogene, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar
de rol van woensdag 22 september 1999.
Samenvattend
De informatie waarover de rechtbank derhalve dient te beschikken c.q. welke
zij wenst te verkrijgen van alle betrokken pensioenfondsen waar de man tot 17
maart 1987 pensioen heeft opgebouwd is -kort gezegd- de volgende:
A. OP zolang man en vrouw leven, met inbouw gehuwden-AOW;
B. OP van de man na overlijden van de echtgenote;
C. Bijzonder weduwepensioen; alles berekend tot 17 maart 1987.
Om proceseconomische redenen verzoekt de rechtbank de man de te verstrekken
informatie op voorhand aan de vrouw te doen toekomen, opdat zij zich op
dezelfde rol bij akte over die informatie kan uitlaten.
BESLISSING
De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 22 september
1999, teneinde de man in de gelegenheid te stellen de in rechtsoverweging
3.1. onder ad c, ad d en ad e bedoelde bescheiden/ gegevens bij akte in het
geding te brengen, alsmede de vrouw in de gelegenheid te stellen zich
gelijktijdig bij akte over die bescheiden uit te laten.
Hoger beroep tegen dit vonnis zal eerst tegelijk met het hoger beroep tegen
het eindvonnis kunnen worden ingesteld.
Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
Rechters
Mr. Melssen