Instantie: Kantonrechter Helmond, 26 november 1999

Instantie

Kantonrechter Helmond

Samenvatting


V. heeft zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. Over deze periode is
haar door haar werkgever, Vendex Food Groep B.V., geen opbouw van
roostervrije uren (ATV-dagen) toegekend omdat er in de visie van de werkgever
sprake was van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de toepasselijke CAO
(genoemde CAO sluit in het geval van volledige arbeidsongeschiktheid de
opbouw van roostervrije uren uit). De Commissie Gelijke Behandeling heeft op
8 december 1998 geoordeeld dat Vendex Food Groep B.V. jegens V. direct
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel
7:646 BW.
De kantonrechter onderschrijft het standpunt van V. dat ATV-dagen moeten
worden gezien als een compensatie voor minder te ontvangen loon van
werknemers. Het recht op ATV-dagen is een onderdeel van de tegenprestatie van
de werkgever en daarom te beschouwen als looncomponent. V. ondervindt hier
een nadeel c.q. verliest een voordeel; de werkgever maakt direct onderscheid
op grond van geslacht als bedoeld in artikel 7:646 BW.

Volledige tekst

Partijen worden hierna ook genoemd V. en VFG.

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In het dossier bevinden zich de navolgende processtukken, waaruit blijkt van
het verloop van de procedure:
– de inleidende dagvaarding met producties;
– de conclusie van antwoord;
– de conclusie van repliek met producties;
– de conclusie van dupliek met één productie;
– de door gedaagde genomen akte.

2. DE VASTSTAANDE RELEVANTE FEITEN.
Sedert 18 juli 1983 is V. bij VFG werkzaam op basis van een
arbeidsovereenkomst, aanvankelijk in de functie van afdelingschef. Thans
vervult zij de functie van medewerkster vleeswaren. Zij is werkzaam bij Edah
Supermarkten, een onderdeel van VFG, en wel in het filiaal van Edah te
Heerlen. Haar salaris bedraagt ƒ 2.753,60 bruto per vier weken, te
vermeerderen met een administratieve toeslag van ƒ 238,40 bruto per vier
weken en met vakantietoeslag van 8 %, zulks op basis van een 40-urige
werkweek. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor
winkelpersoneel van grootwinkelbedrijven in levensmiddelen, de zogenaamde
VG-CAO, hierna ook te noemen de CAO. De CAO bevat in artikel 7 bepalingen
omtrent arbeidstijdverkorting (ATV). Het vierde lid van dit artikel luidt als
volgt:
‘bij volledige arbeidsongeschiktheid worden geen roostervrije uren opgebouwd.
Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden roostervrije uren naar
evenredigheid opgebouwd. Roostervrije uren die reeds zijn ingeroosterd en
samenvallen met arbeidsongeschiktheid, worden na afloop van de
arbeidsongeschiktheid opnieuw ingeroosterd’.
V. heeft van 11 oktober 1997 tot 6 februari 1998 zwangerschaps- en
bevallingsverlof gehad. In deze periode is haar door VFG geen opbouw van
roostervrije uren (ATV-dagen) toegekend omdat in de visie van VFG in die
periode sprake was van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7 lid 4
van voornoemde CAO. Op verzoek van V. heeft de Commissie Gelijke Behandeling
op 8 december 1998 geoordeeld dat VFG jegens V. direct onderscheid op grond
van geslacht heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 7:646 van het Burgerlijk
Wetboek en derhalve in strijd heeft gehandeld met deze wet. Een afschrift van
dat oordeel is aan de dagvaarding gehecht.

3. DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN (ZAKELIJK WEERGEGEVEN)

V. vordert thans in rechte de veroordeling van VFG tot bijschrijving van 48
roostervrije uren op haar tegoed van roostervrije uren binnen 10 dagen na
datum van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van ƒ 1.000 per
dag, dan wel een door de Kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
voor elke dag dat VFG in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, kosten
rechtens. V. stelt daartoe als volgt.

Zwangerschaps- en bevallingsverlof is niet gelijk te stellen met
arbeidsongeschiktheid zoals VFG doet. Door dit standpunt in te nemen en V. om
die reden geen roostervrije uren toe te kennen over de periode waarop zij
zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft gehad geeft VFG een zodanige uitleg
aan de betreffende CAO-bepaling dat deze direct discriminerend is op grond
van artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek. V. heeft over de litigieuze
periode recht op toekenning van 48 roostervrije uren. VFG weigert echter tot
toekenning van deze uren over te gaan, ondanks het oordeel van de Commissie
Gelijke Behandeling.

VFG heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Zij stelt als
volgt.

V. heeft gedurende de periode van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof
geen roostervrije uren opgebouwd omdat zij in die periode arbeidsongeschikt
was. Immers, onder arbeidsongeschiktheid wordt ook verstaan het niet
verrichten van werkzaamheden wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Zwangerschaps- en bevallingsverlof is gelijk te stellen met
arbeidsongeschiktheid. Zowel in de ziektewet als in de Wet op de
Arbeidsongeschiktheid wordt onder arbeidsongeschiktheid mede zwangerschap en
bevalling begrepen. VFG heeft de betreffende CAO-bepaling grammaticaal
uitgelegd, hetgeen in overeenstemming is met de jurisprudentie terzake. Een
grammaticale uitleg van de CAO-bepaling brengt met zich mee dat
zwangerschapsverlof onder arbeidsongeschiktheid moet worden begrepen. Ook de
CAO-bepaling als zodanig is niet in strijd met de wet. Het betreffende
artikel 7 lid 4 maakt in ieder geval geen direct onderscheid in de zin van
artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek. Ook is er geen sprake van indirect
onderscheid in de zin van laatstgenoemde wetsbepaling. indien en voor zover
het oordeel mocht zijn dat wel sprake is van indirect onderscheid, dan is
daarvoor in ieder geval een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig. Een en
ander wordt in de processtukken nader toegelicht.
Voorts is van belang dat De Vos geen financieel of ander nadeel heeft
geleden.

4. DE BEOORDELING VAN DE VORDERING.

V. baseert haar vordering op de stelling dat VFG, door V. in de periode dat
zij zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft gehad overeenkomstig artikel 7
lid 4 van de CAO de opbouw van roostervrije uren te onthouden, direct
onderscheid maakt op grond van geslacht, en daardoor handelt in strijd met
artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek.

Ingevolge het bepaalde in artikel 7:646 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is
het verboden onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen onder andere in de
arbeidsvoorwaarden. Onmiskenbaar is de bepaling in artikel 7 lid 4 van de CAO
een arbeidsvoorwaarde als bedoeld in voormeld wetsartikel. Blijkens het
bepaalde in lid 5 van artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek wordt onder
onderscheid tussen mannen en vrouwen verstaan direct en indirect onderscheid
en wordt onder direct onderscheid mede verstaan onderscheid op grond van
zwangerschap, bevalling en moederschap.

Voorop staat, naar het oordeel van de Kantonrechter, dat de afwezigheid
tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof moet worden gezien als een direct
en onlosmakelijk gevolg van zwangerschap en derhalve op één lijn moet worden
gesteld met zwangerschap zelf.

V. stelt dat door het opnemen van zwangerschaps- en bevallingsverlof ten
gevolge van haar zwangerschap zij nadeel ondervindt c.q. een voordeel
verliest in de vorm van het verlies van opbouw van roostervrije uren
(zogenaamde ATV-dagen). VFG betwist dat V. (financieel) nadeel lijdt als zij
geen ATV-dagen krijgt toegekend over de periode van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof. VFG wijst daarbij op de bepalingen in artikel 7 lid 2 van
de CAO alwaar wordt geregeld hoe roostervrije uren worden vastgesteld c.q.
toegekend. Voorts wijst VFG erop dat ATV-dagen geen vakantiedagen zijn en dat
de ATV-regeling in de eerste plaats is ontwikkeld als instrument om tot een
herverdeling van werkgelegenheid te komen en daarmee extra arbeidsplaatsen te
scheppen. In de visie van VFG beoogt artikel 7 van de CAO niet aan werknemers
een extra vrije tijdsrecht toe te kennen.

Hoezeer op zichzelf deze stelling van VFG omtrent aard en doel van ATV-dagen
juist is, zulks neemt echter naar het oordeel van de Kantonrechter niet weg
dat ATV-dagen als een looncomponent moeten worden beschouwd. De Kantonrechter
onderschrijft het standpunt van V. dat ATV-dagen moeten worden gezien als een
compensatie voor minder te ontvangen loon van werknemers. Het recht op
ATV-dagen is een onderdeel van de tegenprestatie van de werkgever en derhalve
te beschouwen als een looncomponent. Uit de rechtspraak blijkt bovendien dat
een financiële vergoeding voor niet opgenomen roostervrije dagen mogelijk is.

De Kantonrechter oordeelt dan ook dat V. door de uitleg die VFG geeft aan de
betreffende CAO-bepaling nadeel ondervindt c.q. een voordeel verliest. Door
het begrip arbeidsongeschiktheid in de betreffende CAO-bepaling zodanig uit
te leggen dat daaronder ook valt zwangerschaps- en bevallingsverlof maakt VPG
direct onderscheid op grond van geslacht als bedoeld in artikel 7:646 van het
Burgerlijk Wetboek en handelt zij derhalve in strijd met de wet. Het nadeel
c.q. het verlies van voordeel is immers een rechtstreeks gevolg van de
zwangerschap van V. en V. wordt aldus anders behandeld dan andere
(mannelijke) werknemers, louter omdat zij zwangerschaps- en bevallingsverlof
opneemt.

VFG heeft nog aangevoerd dat zij in casu artikel 7 lid 4 van de CAO
grammaticaal heeft uitgelegd, hetgeen in overeenstemming is met de
jurisprudentie terzake, en dat een grammaticale uitleg met zich brengt dat
zwangerschapsverlof onder arbeidsongeschiktheid valt. Wat daarvan ook zij, in
deze geldt het navolgende.

Naar het oordeel van de Kantonrechter is het recht van de Europese
gemeenschap in kwesties als de onderhavige duidelijk. De Commissie Gelijke
Behandeling wijst daarop in haar oordeel d.d. 8 december 1998 onder punt 4.4.
terecht. Hetgeen terzake door de Commissie is overwogen neemt de
Kantonrechter te dezen over en wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Gelet op bedoelde communautaire regelgeving dient de onderhavige CAO-bepaling
in casu zodanig te worden uitgelegd dat deze zoveel mogelijk in
overeenstemming is met het gemeenschapsrecht. De uitleg die VFG hanteert is
dat zeker niet.

Uit vorenstaande overwegingen blijkt dat de vordering op goede gronden is
ingesteld. Nu de omvang van de vordering door VPG niet is weersproken kan de
vordering worden toegewezen, met dien verstande dat VFG zal worden
veroordeeld om de uren bij te schrijven binnen tien dagen na berekening van
het vonnis. Aan de gevorderde dwangsom zal de Kantonrechter een maximum
verbinden van ƒ 50.000.

VFG dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden
verwezen.

5. DE BESLISSING.

De Kantonrechter veroordeelt gedaagde om binnen tien dagen na berekening van
dit vonnis over te gaan tot het bijschrijven van 48 roostervrije uren bij het
tegoed van roostervrije uren van eiseres, zulks op straffe van een dwangsom
van ƒ 1.000 per dag, voor elke dag dat gedaagde daarmee in gebreke blijft,
evenwel tot een maximum van ƒ 50.000.

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten welke tot aan deze uitspraak aan de
zijde van de eisende partij worden begroot op ƒ 89,59 terzake
dagvaardingskosten, ƒ 170 terzake griffierecht en ƒ 1.000 wegens
gemachtigdensalaris;

Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Ontzegt het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. Kerkhofs