Van Lidewijde van Schiedam tot bijstandsmoeder…
Van Lidewijde van Schiedam tot bijstandsmoeder of: van masochistisch naar opportunistisch slachtofferschap.
Jolande Withuis, gesproken column Utrecht, 5 oktober 2006
Geachte dames,
Van masochistisch naar opportunistisch slachtofferschap. Dat is de noemen waaronder ik U vanmiddag enkele voorbeelden wil presenteren van reëel en van zelfgezocht vrouwelijk slachtofferschap. En dan hoop ik maar dat u als juristen iets heeft aan de historische ontwikkelingen die ik als socioloog ontwaar.
De grote lijn kan ik u alvast onthullen:
vrouwen hebben door de eeuwen heen de verontrustende neiging gehad zich in de wereld een positie te veroveren via het slachtofferschap. Via al dan niet vermeend lijden. Soms kozen zij voor slachtofferschap als route naar een openbaar leven, tegelijk wá¡ren vrouwen ook vaak slachtoffers; in die realiteit was het een stap voorwaarts om hun onmacht te erkennen. Beide vormen van slachtofferschap, reëel en verkozen, voldoen niet meer.
We zullen de verantwoordelijkheid moeten nemen voor ons bestaan.
Lidwina van Schiedam (1380-1433)
Ik wil u om te beginnen voorstellen aan de heilige Lidwina van Schiedam. Zes eeuwen terug, in 1395 ging Lidwien (die toen nog lang niet heilig was) als gezond veertienjarig Hollands meisje uit schaatsen. Zij kwam ten val, brak een rib en is vervolgens nooit meer opgestaan. Medici zien Lidwien als een klassieke hysterica, in de grote stapel hagiografische literatuur daarentegen is zij een wonder. De aan haar gewijde geschriften bieden tegen elkaar op in gruwelijkheden. Vuistgrote abcessen, etterende wonden, rottende lichaamsdelen, maden ter grootte van een pink die uit haar buik kruipen. Hoe dan ook: Lidewij werd bedlegerig en bleef dat tot haar dood toe, bijna veertig jaar later. Ze verwierf grote aanhang en werd onder enorme belangstelling begraven. Ruim driehonderd jaar na haar dood werd ze door paus Leo XIII heilig verklaard.
Natuurlijk kunnen we Lidewijde zien als een typisch geval van katholieke lijdensverheerlijking. Via de gedachte dat lijden dient tot heil der mensheid, wordt in het christendom het lijden verheerlijkt. Maar laten we het gender-aspect in deze niet verontachtzamen. Iemand heeft ooit opgeteld dat er in de roomse geschiedenis zo’n 321 gevallen als Lidwien zijn te vinden – zogenaamde lijdensmystici – daarvan was maar liefst 85% vrouw (274 vrouwen op 47 mannen).
Lidewij werd tot ver in de 20ste eeuw aan katholieke meisjes ten voorbeeld gesteld, en ze zag zichzelf ook als voorbeeld. Door het inderdaad voor te stellen alsof de zin van haar ziekte was de zonden der mensheid af te kopen, maakte van haar lijden iets nuttigs en speciaals. En hoe erger, hoe mooier.
Ze droeg op eigen verzoek paardenharen boetekleden, wat haar nog extra pijn bezorgde, en at ze eerst nog wel een partje appel af en toe, de laatste tientallen jaren zou ze louter op hosties hebben geleefd. Onderzoekster Grietje Dresen analyseerde Lidewijde in haar proefschrift vele jaren terug als een casus van lijdenswinst. Die winst is waar het mij om gaat. Zoals Dresen analyseerde: In dit genre vrouwelijke spiritualiteit telt lijden als prestatie.
Men is iets door vooral niets te zijn. Hoe nederiger, hoe superieurder. Maar wat priesters, dominees, dokters en psychologen ook hebben beweerd over de aard der vrouw, die lijdenslust zit niet in onze genen. Net als Dresen ben ik ervan overtuigd dat we de bron van deze mentale figuur niet moeten zoeken in een of andere vrouwelijke natuur, maar in de benarde maatschappelijke positie van vrouwen, voor wie immers andere wegen tot invloed afgesloten waren. Invloed bijvoorbeeld op het kerkelijk leven: De manipulatieve Lidewij wist met haar extreme lot grote invloed te verwerven op enkele priesters.
Haar ziekte bracht haar roem in een tijd dat het voor vrouwen godsonmogelijk was beroemd te worden of zelfs maar een zinvol leven te leiden via bijvoorbeeld werk, wetenschap of kunst. Bovendien ontkwam Lidewij ermee aan uithuwelijking. Toen kort voor het schaatspartijtje een huwelijk dreigde, had ze God gebeden om een ziekte. Trouwen, kinderen krijgen en sterven in het kraambed – dat was het vrouwenlot. Of ongetrouwd blijven, en daarmee mislukt en overgeleverd aan de armoede. Je zou dus kunnen zeggen dat Lidwien precies die ene deur vond die voor haar sekse openstond tot een openbaar bestaan: liggen, lijden en uiteindelijk heilig worden.
Lidwina is een prototype van wat ik masochistisch slachtofferschap zou willen noemen. Zoals we weten is masochisme een vorm van genot; de pijn levert het slachtoffer emotionele winst. Door zijn zelfdestructieve aard is dit soort slachtofferschap voor de hedendaagse vrouw geen aantrekkelijk model meer. Wij hebben immers wél andere mogelijkheden. Toch moet u niet onderschatten hoe vaak we componenten van deze mentale habitus nog kunnen tegenkomen: dat vrouwen vinden dat hun een beloning toekomt, louter omdat ze het zo naar hebben. In ieder geval is deze mentale figuur tot niet zo lang geleden een gangbare geweest voor vooraanstaande vrouwen van uiteenlopende achtergronden. Zo muntte bijvoorbeeld de vroeg twintigste eeuwse revolutionaire filosofe Simone Weil uit in zelfverwaarlozing. Ze verslonsde haar uiterlijk, en verwaarloosde haar lichaam zodanig dat ze onnodig ten onderging aan haar tbc. Maar ze presenteerde die zelfverwaarlozing als solidariteit met de arbeidersklasse. En sneu genoeg is ze inmiddels meer beroemd om haar lijden dan om haar filosofische geschriften. De lijdenslust was dus niet louter katholiek, maar besmette allerlei vrouwen die geen genoegen namen met de gangbare vrouwenrol.
Het was vermoedelijk geen toeval dat onze Lidwien juist ten tijde van de kiesrechtstrijd eind negentiende eeuw alsnog werd heilig verklaard. Zij representeerde immers exact het omgekeerde vrouwelijkheidsideaal van wat feministen als Aletta Jacobs voor ogen stond. Feministische artsen eind negentiende eeuw waren ervan overtuigd dat het gedwongen nietsdoen vrouwen letterlijk ziek maakte. Niet mogen werken en niet mogen sporten – daar word je zwak en ellendig van. Het grote verschil tussen het Lidwina-type en de eerste feministische golf is dat feministen het lijden en het slachtofferschap van vrouwen openbaar maakten om het af te schaffen, niet om er heilig mee te worden. Ze zeiden niet: kijk eens hoe deze vrouwen lijden, dus hoe voortreffelijk ze zijn, ze stelden wantoestanden aan de kaak om de maatschappelijke positie van vrouwen te veranderen.
Zij wilden het lot in eigen hand nemen.
Door stemrecht zouden vrouwen de wetten veranderen. Voorbehoedmiddelen of kuisheid verlosten hen van de baarterreur. Door opleidingen en werk waren meisjes niet meer aangewezen op de letterlijke prostitutie van de straat of de metaforische prostitutie van het huwelijk. De vitale werkende vrouw kon en wilde de verantwoordelijkheid dragen voor haar eigen leven.
Gaan we nu even met een reuzenstap de eeuw door naar de tweede feministische golf. Ook toen stond het slachtofferschap van vrouwen centraal maar in een heel andere context. De 2e golf ontmaskerde zaken als vrouwenmishandeling, incest en verkrachting en ze ontmaskerde de mythe van de gelukkige huisvrouw. Mij lijkt nog steeds dat het toen inderdaad nuttig en nodig was om duidelijk te maken dat vrouwen reëel vaak slachtoffers waren.
Er heerste feitelijke rechtsongelijkheid op allerlei vlak, en met name gehuwde vrouwen zaten in een afhankelijke situatie. Ze waren weliswaar handelingsbekwaam maar verdienden zelden hun eigen brood. Het benoemen van die ongelijkheid botste op een zelfgenoegzaam maatschappelijk klimaat. Het was toch zo mooi voor elkaar: elk gezin had een auto en ging naar het buitenland met vakantie. Vrouwen ‘hoefden’ niet te werken. Mijn vrouw wil helemaal niet werken’ – ik hoor het mijn universitaire collega’s rond 1980 nog betogen… waarna zo’n huwelijk overigens vaak binnen enkele jaren aan duigen viel. Voor vrouwen bleek die tevreden ideologie van vrije keuze, welvaart en zelfontplooiing alleen te gelden zolang alles goed ging. Liep een huwelijk stuk, dan stond zo’n vrouw met lege handen. Werd ze geslagen of hield ze simpelweg niet van die man die haar kost won, dan kon ze geen kant uit. En voor ongehuwden was het leven helemaal weinig rooskleurig.
Om slachtofferschap af te schaffen, moet je het eerst erkennen. Moet je dus ook eigen mythes durven laten vallen. Anno 1970 was dat een hele stap. De mythe van de gelukkige huisvrouw was een taaie. Toch droeg het soort denken dat toen zo bevrijdend was, de kiem in zich van verschijnselen die ik nu als slachtofferisme zou kenschetsen. Het al te gemakkelijke alibi: ik wist niet beter, ik kon niet anders, er moet voor mij worden gezorgd.
De introductie van de bijstandswet maakte in 1965 dat het niet langer een absolute ramp was als een vrouw met kinderen door haar man werd verlaten, en dat omgekeerd ook vrouwen zelf konden besluiten op te stappen. Die bijstandwet was dus een uitkomst voor de generatie die nu rond de zestig is, vrouwen geboren vóór ruwweg 1955-60. Een generatie van wie nog betrekkelijk weinigen werden opgevoed tot onafhankelijkheid. Een generatie ook voor wie het verwerven van financiële onafhankelijkheid, al wilde men nog zo graag, zeker als er kinderen waren, nagenoeg was uitgesloten.
Maar geldt dat nog steeds?
Volgens mij niet, althans niet voor autochtone vrouwen. In 1956 kwam een einde aan het automatisch ontlag van ambtenaressen bij huwelijk. In 1976 bloeide de tweede feministische golf en kwam er zoiets als de moedermavo, zodat vrouwen alsnog hun school konden afmaken. Dat is nu dertig jaar geleden! Wat mij betreft kan de generatie die sedertdien volwassen werd – dat wil ruwweg zeggen: vrouwen onder de 45 – zich niet langer automatisch beroepen op een slachtofferpositie.
Toch gebeurt dat wel.
Toen ik vorig jaar een kritisch stuk schreef in de NRC naar aanleiding van een interview in die krant met drie bijstandmoeders, oogstte mijn betoog dat ze gewoon aan het werk moesten, een storm aan woedende en enthousiaste brieven. De drie moeders waren geïnterviewd nav een voorstel om bijstandsmoeders te verplichten tot werk in bijvoorbeeld de kinderopvang. Zij waren daar alledrie mordicus tegen. Ze wilden alleen aan het werk voor – ik citeer – een ‘topsalaris’, of ze wilden helemaal niet werken maar wilden een moederloon. Let wel: hun kinderen waren geboren tussen 1988 en 2004.
Dus ruim nadat de blokkades voor werk en opleiding waren opgeruimd, in een wereld waarin voorbehoedmiddelen op elke straathoek te koop zijn.
Zij hadden volop andere mogelijkheden en hadden beter kunnen weten.
Een van de drie had zelf verkozen drie kinderen te krijgen zonder man – zij sprak niettemin verontwaardigd: “Van mij wordt verwacht dat ik de rol van beide ouders op me neem en dat ik ook nog kostwinner ben.’ De andere twee hadden er, zoals dat heet ‘samen met hun man’, voor gekozen op te houden met werken toe hun kinderen werden geboren. Maar dat pakte anders uit. Man weg, vrouw zonder geld. ‘Het is zwaar; ga er maar eens aanstaan met zes kinderen’, klaagde de mevrouw die niet wilde werken, omdat ze dan om half zeven nog moest koken! Helemaal bont maakte het de voorvrouw van het ‘Landelijk Steunpunt vrouwen en de bijstand’. Zij vond het ‘krenkend’ om te moeten werken, en verweet de bijstand dat die voor haar niet haar vrijwillig afgebroken lerarenopleiding en vervolgens een journalistenopleiding betaalde. Alleen haar formulering al is typerend, want ze zegt dat ze die opleidingen niet ‘mocht’ doen, maar aangezien ze niet in Talibania woont, waar vrouwen inderdaad niet naar school mogen, bedoelt ze natuurlijk dat ze het niet gratis kreeg.
Dat nu is slachtofferisme, en daaraan moet het feminisme niet medeplichtig zijn.
Wat zien we in deze hedendaagse houding terug van de door mij geschetste prototypen?
Hedendaags slachtofferschap laat een historische omslag zien van Lidwiens profijtelijk, maar niettemin zelf-benadelend ‘masochistisch slachtofferschap’,
naar een zelfbevoordelend ‘opportunistisch slachtofferschap’, dat oude mentale attitudes mixt met moderne waarden als assertiviteit, claimcultuur en egalitarisme.
Terwijl het ten tijde van de tweede feministische golf nog nodig was om te tonen dat vrouwen het slachtoffer konden zijn van hun achtergestelde juridische en sociale positie en van een opvoeding die passiviteit en afhankelijkheid stimuleerde, lijkt slachtofferschap nu een voorwendsel te worden om te ontkomen aan eigen verantwoordelijkheid. De omstandigheden zijn verbeterd maar de vrouwen niet. Passiviteit en het gevoel dat een ander voor je leven verantwoordelijk is zijn de restanten van een gender-cultuur waarin het ongewenst werd geacht dat vrouwen voor zichzelf zouden zorgen.
Van die mentale restanten moeten vrouwen ook zelf afstand willen doen. Wie erop gokt te worden onderhouden, moet haar verlies nemen als dat fout uitvalt.
Toch beluister ik ook in het assertieve, claimende slachtofferschap een echo van het idee dat lijden een verdienste is. Alsof het niet dom is maar mooi om van een opleiding en een baan af te zien. En alsof die offers de wereld een dienst is bewezen. Als wetenschapper zou ik die combinatie van assertiviteit met slachtofferschap waarschijnlijk deftig ambivalentie noemen; als feminist noem ik het eten van twee walletjes. En realiseer ik me met spijt hoever de vitale idealen van Aletta Jacobs hier uit zicht zijn geraakt.
Dank u wel.
Literatuur:
- Grietje Dresen, Onschuldfantasieën. Offerzin en heilsverlangen in feminisme en mystiek. Nijmegen 1990.
- P.J. Stolk, De maagd van Schiedam. Een kritische hagiografie. Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1980
- Jolande Withuis, De jurk van de kosmonaute. Over politiek, cultuur en psyche. Amsterdam 1995.
- Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur. Amsterdam 2002.