Instantie
Centrale Raad van Beroep
Samenvatting
Als de arbeidsongeschiktheid is ontstaan in een periode waarin betrokkene geen betaalde arbeid verrichtte mag als maatman voor vaststelling arbeidsongeschiktheid gelden de langdurige werkloze die is aangewezen op voltijdse arbeid tegen het wettelijk minimumloon.
Volledige tekst
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 juli 2005, 04/801 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant en [betrokkene] (hierna: betrokkene).
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F.A.C. Klaassen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 19 april 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Nicolaas. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. F.A.C. Klaassen, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene ontving sedert oktober 1999 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW), aanvankelijk omdat zij na het overlijden van haar echtgenoot een ongehuwd kind had dat jonger was dan achttien jaar en vanaf 1 mei 2001 op de grond dat zij arbeidsongeschikt was als bedoeld in artikel 11 van de ANW.
Bij besluit van 17 juni 2004 heeft appellant de uitkering van betrokkene met ingang van 1 juli 2004 beëindigd onder overweging dat zij niet meer arbeidsongeschikt in de zin van de ANW was. Bij het bestreden besluit van 12 oktober 2004 heeft appellant zijn besluit van 17 juni 2004 na bewaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft betrokkenes beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Zij heeft overwogen dat betrokkene medisch gezien geschikt moet worden geacht tot het voltijds verrichten van arbeid en dat de aan haar voorgehouden functies overeenstemmen met het opgestelde belastbaarheidspatroon. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat appellant dient aan te tonen dat deze functies ook in deeltijd op de arbeidsmarkt voorkomen, nu de maatman van betrokkene de gedurende 15 uren per week werkende thuishulp is.
Appellant heeft zich in hoger beroep nader op het standpunt gesteld dat de maatman van betrokkene niet de thuishulp voor 15 uren per week is, doch dat, nu betrokkene voor het intreden van haar arbeidsongeschiktheid langdurig niet werkzaam is geweest, als haar maatman dient te worden aangemerkt degene die is aangewezen op arbeid tegen het wettelijk minimumloon. Daarom kon naar de mening van appellant bij de conclusie dat betrokkene niet arbeidsongeschikt in de zin van de ANW is, worden volstaan met verwijzing naar voltijdse functies.
Betrokkenes gemachtigde heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank dat de thuishulp voor 15 uren per week als de maatman moet worden aangemerkt, Voorts heeft hij opgemerkt dat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld omdat zij niet over gegevens beschikt die het oordeel van de rechtbank over haar medische geschiktheid voor de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde functies in twijfel kan trekken.
Het betoog van appellant treft doel.
Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, LJN BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheids- verzekering zelfstandigen en de inmiddels ingetrokken Algemene arbeidsongeschikt- heidswet (tezamen: de arbeidsongeschiktheidswetten) en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschikt¬heid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Dit zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn waar bij het Schattingsbesluit van de bepalingen van de arbeidsongeschiktheidswetten wordt afgeweken, nu de ANW voor een dergelijke afwijking geen basis kent. Voorts dient bij de toepassing van artikel 11 van de ANW doel en strekking van deze wet als uitgangspunt te gelden.
Bij de toepassing van de arbeidsongeschiktheidswetten dient volgens vaste jurisprudentie in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde functie vervult als de verzekerde laatstelijk vervulde voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid.
Betrokkene heeft in 1983 in verband met de geboorte van haar zoon haar werkzaamheden beëindigd. Haar psychische klachten zijn ontstaan in verband met opvoedingsproblemen van haar zoon en zijn verergerd door het overlijden van haar echtgenoot in 1999. Vanaf augustus 2001 is betrokkene gedurende 15 uren per week werkzaam geweest in de thuiszorg. Uit dit alles blijkt dat betrokkene arbeidsongeschikt is geworden in een periode waarin zij geen arbeid verrichtte. Volgens vaste jurisprudentie ten aanzien van de toepassing van de arbeidsongeschiktheidswetten moet in deze omstandigheden als haar maatman gelden de langdurig werkloze die is aangewezen op (voltijdse) arbeid tegen het wettelijke minimumloon. De Raad ziet geen aanleiding daarover in het kader van de toepassing van artikel 11 van de ANW anders te oordelen.
Nu de voltijds werkende als maatman geldt, heeft appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van betrokkenes arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 11 van de ANW kon plaatsvinden aan de hand van voltijdse functies.
Gezien het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en moet het inleidend beroep ongegrond worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond.
Rechters
M.M. van der Kade, T.L. de Vries en H.J. Simon