Instantie: Commissie Gelijke Behandeling, 1 maart 2007

Instantie

Commissie Gelijke Behandeling

Samenvatting

Verzoeker heeft gesolliciteerd naar de functie van algemeen bestuurslid van een stichting die een aantal basisscholen beheert. De stichting gaf de voorkeur aan een vrouw omdat het bestuur op dat moment louter uit mannen bestond en heeft verzoeker dan ook afgewezen.

De Commissie is onbevoegd een oordeel te geven omdat er geen sprake is van een betrekking in de zin van de gelijkebehandelingswetgeving.

Volledige tekst

Procesverloop


1.1

Bij het voornoemde verzoekschrift heeft verzoeker de Commissie Gelijke Behandeling, hierna: de Commissie, verzocht te beoordelen of verweerster jegens hem onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt door hem af te wijzen voor de functie van bestuurslid omdat het bestuur louter uit mannen bestaat.


1.2

Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd.

Hierop heeft verzoeker gereageerd, waarna verweerster in de gelegenheid is gesteld hierop een reactie te geven. Verweerster heeft hiervan geen gebruik gemaakt.


1.3

De Commissie heeft besloten het verzoek vereenvoudigd te behandelen. Dit wil zeggen dat geen zitting is gehouden.


2 Feiten


2.1

Verweerster is een overkoepelende organisatie die twaalf openbare en algemeen toegankelijke basisscholen beheert in de gemeente Blaricum, Eemnes, Huizen en Laren. Verweerster heeft een bestuur dat uit zeven personen bestaat. De leden van het stichtingsbestuur zijn vrijwilligers.


2.2

Verzoeker heeft op 15 februari 2006 gereageerd op een advertentie van verweerster voor de functie van algemeen bestuurslid. Naast verzoeker hadden nog drie andere kandidaten op deze functie gesolliciteerd. Op 22 maart 2006 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en de benoemingsadviescommissie (BAC) van verweerster.


2.3

Bij brief van 29 maart 2006 heeft verweerster het advies van de BAC om verweerster af te wijzen voor de functie opgevolgd. In haar brief geeft verweerster als toelichting op de afwijzing dat alle drie de kandidaten weliswaar geschikt zijn voor de functie, maar dat zij mede gezien de samenstelling van het bestuur dat louter uit mannen bestaat, de voorkeur geeft aan een vrouwelijk bestuurlid.


3 Beoordeling van het verzoek


3.1

Ter beoordeling ligt de vraag of verweerster verboden onderscheid op grond van geslacht jegens verzoeker maakt door hem af te wijzen voor de functie van bestuurslid omdat het bestuur louter uit mannen bestaat.


3.2

Artikel 3, eerste lid, Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGB) verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij ondermeer het aanbieden van een betrekking of bij de behandeling van de vervulling van een openstaande betrekking.


3.3

Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) verbiedt onder meer onderscheid op grond van geslacht bij de aanbieding van een betrekking of bij de behandeling van de vervulling van een openstaande betrekking.


3.4

Ter beantwoording van de in geding zijnde vraag, dient de Commissie te beoordelen of in het onderhavige geding sprake is van een betrekking in de zin van de WGB en de AWGB. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WGB blijkt dat van een betrekking in de zin van artikel 3 WGB sprake is indien binnen een gezagsverhouding arbeid wordt verricht. Ook in geval van een onbezoldigde functie kan sprake zijn van een functie in de zin van dit artikel (Kamerstukken II 1987/88, 19 908, nr. 14, p. 7) . Hetzelfde geldt voor artikel 5 AWGB dat, zo blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis, aansluit bij artikel 3 WGB (Kamerstukken II, 1990/91, 22 014, nr. 3, p. 16).


3.5

Volgens verzoeker is er wel degelijk sprake van een gezagsverhouding tussen een bestuurslid en de stichting. Een bestuurslid heeft immers, aldus verzoeker, niet de volledige vrijheid om te handelen zoals hij wil. Een bestuurslid dient zich te houden aan een bepaalde werkwijze zoals neergelegd in de Statuten en heeft bepaalde verantwoordelijkheden en verplichtingen ten aanzien van de stichting. Voorts is sprake van een vast vergaderrooster waaraan een bestuurslid is gehouden.


3.6

Verweerster betwist dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen de stichting en het bestuur c.q. de individuele bestuursleden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij aangegeven dat een regeling rechtspositie ontbreekt, dat aan bestuursleden van verweerster geen opdrachten worden gegeven en geen werktijden zijn vastgesteld.


3.7

Voor de beoordeling zijn de volgende bepalingen uit de Statuten van verweerster van belang:

"Artikel 5, tweede lid: Het gemeenschappelijk orgaan openbaar onderwijs Gooi en Eemland houdt toezicht op de werkzaamheden van de stichting voor zover het openbare scholen betreft en is bevoegd in te grijpen bij ernstige taakverwaarlozing door het stichtingsbestuur voor zover het openbaar onderwijs betreft.

Artikel 5, derde lid: De stichting tot belangenbehartiging van het Montessori-onderwijs (SBMO) houdt toezicht op de werkzaamheden van de stichting voor zover het algemeen bijzonder Montessori onderwijs betreft en is bevoegd in te grijpen bij ernstige taakverwaarlozing door het stichtingsbestuur voor zover het algemeen bijzonder Montessori onderwijs betreft.

Artikel 8, eerste lid: Het bestuur kan een bestuurslid dat naar zijn oordeel in ernstige mate door handelen of nagelaten afbreuk doet aan het functioneren van het bestuur, voor maximaal vier maanden schorsen of ontslaan.

Artikel 8, tweede lid: Het bestuur kan overeenkomstig het voorgaande lid een bestuurslid schorsen of ontslaan mits daartoe besloten wordt met een tenminste tweederde meerderheid van stemmen."


3.8

Uit de Statuten van verweerster leidt de Commissie af dat een gezagsverhouding tussen de stichting in de bestuursleden ontbreekt. Weliswaar hebben de SBMO en het Gemeenschappelijk Orgaan Openbaar Onderwijs Gooi en Eemland de bevoegdheid om in te grijpen bij ernstige taakverwaarlozing en kan een bestuurslid geschorst of ontslagen worden door de overige bestuursleden. Dit is op zichzelf beschouwd onvoldoende om van een gezagsverhouding te spreken.


3.9

Op grond van bovenstaande komt de Commissie tot het oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om in onderhavige geval te kunnen spreken van een betrekking in de zin van artikel 3 WGB en artikel 5 AWGB.

Dit betekent dat de Commissie onbevoegd is tot het geven van een oordeel.

4 Oordeel


De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat zij niet bevoegd is te beoordelen of de Stichting Basisonderwijs Gooi en Eemland jegens P. van Rietschouten verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht.


Aldus gegeven te Utrecht op 1 maart 2007 door mr. A.G. Castermans, voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bonneur, secretaris.

Rechters

mr. A.G. Castermans