Instantie: HvJEG, 13 januari 2006

Instantie

HvJEG

Samenvatting

Mayer werkte in de deelstaat Rheinland-Pfalz (Duitsland) in overheidsdienst en was bij VBL verplicht verzekerd. Van 16 december 1992 tot en met 5 april 1993 en van 17 januari tot en met 22 april 1994 was zij met wettelijk zwangerschapsverlof. De aan een verzekerde in de situatie zoals die van Mayer uit te keren pensioenrente komt volgens het VBL-reglement overeen met een bepaald percentage van het loonbedrag dat als berekeningsgrondslag voor de premieheffing in de aanvullende pensioenregeling dient en waarover bijdragen zijn betaald. Krachtens dit reglement betaalt de werkgever maandelijks een bijdrage overeenkomend met een bepaald percentage van het loon dat als berekeningsgrondslag dient voor de premieheffing in de aanvullende pensioenregeling (het belastbare loon). Tijdens haar zwangerschapsverlof  heeft Mayer, die een particuliere ziektekostenverzekering had, een moederschapsuitkering ontvangen en van de werkgever de toeslag daarop ten belope van het verschil tussen de uitkering van de Staat en haar laatste nettoloon. Deze uitkering van de werkgever is vrijgesteld van belasting. Mayer heeft tijdens haar zwangerschapsverlof dus geen loon dat voor de premieheffing in de aanvullende pensioenregeling wordt meegerekend ontvangen waarvoor haar werkgever een maandelijkse bijdrage moest betalen. Dientengevolge heeft VBL bij de berekening van Mayers pensioenrente geen rekening gehouden met de uitkeringen die zij tijdens haar zwangerschapsverlof van haar werkgever heeft ontvangen.Mayer heeft verzocht om de tijdvakken van haar zwangerschapsverlof voor de berekening van de rechten op een pensioenrente die zij binnen de aanvullende pensioenregeling van VBL heeft opgebouwd, mee te rekenen.Volgens artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 86/378, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/97, zijn in strijd met het beginsel van gelijke behandeling de bepalingen die direct of indirect van het geslacht uitgaan om het behoud of de verwerving van rechten te onderbreken gedurende de wettelijke of krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten voorgeschreven en door de werkgever uitbetaalde perioden van moederschapsverlof of van verlof om gezinsredenen.Het Hof stelt vast dat het zwangerschapsverlof van Mayer gedeeltelijk door haar werkgever is uitbetaald. En oordeelt dat artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 86/378, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/97, zich verzet tegen een nationale regeling zoals die van § 29, lid 7, van het VBL-reglement, waarvan de toepassing de verwerving van rechten op een pensioenrente gedurende het wettelijke zwangerschapsverlof onderbreekt, door daaraan de voorwaarde te verbinden dat de werkneemster gedurende zulk verlof belastbaar loon ontvangt.Artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 86/378, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/97, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale voorschriften krachtens welke een werkneemster gedurende haar wettelijke zwangerschapsverlof dat gedeeltelijk door de werkgever wordt uitbetaald, geen rechten verwerft op een pensioenrente die deel uitmaakt van een aanvullende pensioenregeling, omdat aan de verwerving van deze rechten de voorwaarde is verbonden dat de werkneemster gedurende het zwangerschapsverlof belastbaar loon ontvangt.

Volledige tekst

Rechters