Instantie
Gerechtshof ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Verzoek inzake beslissing d.d 11 juni 1999 van Cie. Schadefonds
Geweldsmisdrijven. Vrouw is maandenlang door buurtbewoner (tevens ex-partner)
geterroriseerd en bedreigd. Hierbij heeft hij vernielingen in en om haar huis
aangericht, is haar woning binnengedrongen, heeft persoonlijke eigendommen
tijdens haar afwezigheid weggenomen en haar bedreigd haar overhoop te rijden.
De vrouw heeft enige weken in een Blijf-van-mijn-huis verbleven en is
opgenomen geweest in een herstellingsoord waar zij werd behandeld wegens
fobische angstklachten en klachten van depressieve aard. Zij is naar een
andere woning verhuisd en als gevolg van het door haar opgelopen psychisch
letsel arbeidsongeschikt geworden. Het verzoek van de vrouw aan de Commissie
om toekenning van een uitkering is afgewezen omdat deze van oordeel is dat
niet is komen vast te staan noch aannemelijk is geworden dat jegens de vrouw
opzettelijk een geweldsmisdrijf is gepleegd. Anders dan de Commissie is het
hof van oordeel dat het geheel van feiten, waarmee de dader stelselmatig
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en zij zich
hierdoor ernstig bedreigd heeft gevoeld, dient te worden gekwalificeerd als
een geweldsmisdrijf. Op grond hiervan komt haar een uitkering uit het
schadefonds toe.
Volledige tekst
Schadefonds Geweldsmisdrijven
Beslissing Commissie – Enkelvoudige Kamer
datum verzoek15 juli 1998
kenmerk 26381
Verzoekster
naam Mevrouw S.M. van K.
geboortedatum 24-10-1948
woonplaats H.
Algemeen
Ingevolge artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wet)
kan de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Commissie) een
uitkering doen aan degene aan wie door een opzettelijk gepleegd
geweldsmisdrijf ernstig letsel is toegebracht.
Geweldsmisdrijf
Het verzoek is gegrond op feiten die volgens opgave van verzoekster hebben
plaatsgevonden in de periode van oktober 1997 tot en met mei 1998 te H..
Namens verzoekster is opgegeven dat (waarschijnlijk door een vroegere partner
van verzoekster) aan haar toebehorende eigendommen zijn vernield. Tevens is
verklaard dat verzoekster door dezelfde persoon is lastig gevallen en
bedreigd. Uit de opgave is niet gebleken waaruit deze bedreigingen hebben
bestaan. Het onderzoek van de medisch adviseur van de Commissie heeft
uitgewezen dat verzoekster psychische klachten heeft gehad, ten gevolge
waarvan zij in een herstellingsoord opgenomen is geweest. Niet is echter
komen vast te staan dat deze klachten het rechtstreeks gevolg waren van
jegens verzoekster gepleegd geweld. Uit het onderzoek is ook overigens niet
gebleken dat jegens verzoekster in persoon geweld is gebruikt of met geweld
is gedreigd.
Beslissing
Voor de Commissie is aldus niet komen vast te staan, noch is aannemelijk
geworden, dat jegens verzoekster op genoemde tijd en plaats opzettelijk een
geweldsmisdrijf is gepleegd op grond waarvan aan haar een uitkering uit het
Schadefonds zou kunnen worden toegekend.
De Commissie wijst op deze grond het verzoek om toekenning van een uitkering
uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven af.
Bezwaar
Op grond van artikel 14 van de Wet kan verzoekster tegen een beslissing van
de Commissie bezwaar maken als het verzoek om een uitkering is afgewezen, dan
wel het bedrag van de toegekende uitkering zodanig is dat de Commissie, alle
ter zake dienende omstandigheden in aanmerking genomen, niet in redelijkheid
tot haar beslissing heeft kunnen komen.
Indien verzoekster zich niet met de beslissing van de Commissie kan
verenigen, kan zij binnen zes weken na de toezending van de beslissing een
verzoekschrift bij het Gerechtshof te Den Haag indienen. In het
verzoekschrift moet gemotiveerd worden aangegeven op welke punten verzoekster
de beslissing van de Commissie onjuist vindt. Dit verzoekschrift moet worden
gericht aan:
De Strafgriffie van het Gerechtshof
Postbus 20302
Paleis 1, kamer 1116
2500 EH Den Haag
GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE
kamer M S-11
nummer 71/99
Beschikking
op het op 20 juli; in het hof ingekomen verzoekschrift van:
S. M. van K.
wonende te Z. (gemeente H),
verder te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr drs E.P. Bish, advocaat te Amsterdam,
inzake de beslissing d.d. 11 juni 1999 van de Commissie belast met het beheer
van het schadefonds geweldsmisdrijven, verder te noemen: de Commissie.
A. Verloop van de procedure
Op 15 juli 1999 is de Commissie verzocht om toekenning van een uitkering uit
het schadefonds geweldsmisdrijven ter zake van letselschade veroorzaakt door
een in de periode van oktober 1997 tot mei 1998 jegens verzoekster
opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
De Commissie heeft in haar bestreden beslissing het verzoek afgewezen op
grond van haar oordeel dat niet is komen vast te staan, noch aannemelijk is
geworden dat jegens verzoekster in voormelde periode opzettelijk een
geweldsmisdrijf is gepleegd, op grond waarvan aan haar een uitkering uit het
schadefonds zou kunnen worden toegekend.
Een afschrift van deze beslissing is bij brief van 22 juni 1999 toegezonden
aan de gemachtigde van verzoekster. Deze heeft namens verzoekster bezwaar
gemaakt tegen die beslissing in een verzoekschrift dat op 20 juli 1999 ter
griffie van dit hof is binnengekomen.
B. Het bezwaar van verzoekster
Het bezwaar dat is aangevoerd komt – kort gezegd – hierop neer dat naar het
oordeel van verzoekster het verzoek ten onrechte om voormelde reden is
afgewezen aangezien zij wel degelijk ernstig psychisch letsel heeft
opgelopen. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat verzoekster, zoals zij
heeft opgegeven maandenlang door een buurtbewoner is geterroriseerd en
bedreigd. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat verzoekster haar woning
heeft moeten verlaten en in verband met psychische klachten opgenomen is
geweest in een herstellingsoord en vervolgens naar een andere woning is
verhuisd. Uiteindelijk zou het door haar opgelopen psychisch letsel hebben
geleid tot arbeidsongeschiktheid.
C. Beoordeling van het verzoekschrift
Verzoekster heeft verklaard dat zij in de periode van oktober 1997 tot mei
1998 door een ex-buurman (dader) werd geterroriseerd. Zo zou de dader o.a.
ruiten van verzoeksters woning hebben vernield, een schutting in haar
achtertuin hebben afgebroken, eigendommen van verzoekster uit haar woning
hebben meegenomen en haar hebben bedreigd. Omdat verzoekster zich hierdoor
bijzonder onveilig voelde heeft zij in april 1998 enige weken in een
blijf-van-mijn-lijf-huis vertoefd. Van 26 mei 1998 t/m 17 augustus 1998
verbleef verzoekster in het herstellingsoord Zonneduin te Bloemendaal.
Bij de stukken bevindt zich een namens verzoekster door haar dochter in mei
1998 gedane aangifte van vernieling en diefstal van eigendommen van
verzoekster, vermoedelijk gepleegd door de dader/ex-vriend en buurman van
verzoekster met wie zij enige tijd een relatie had gehad.
De dader heeft tegenover de politie bekend dat hij uit boosheid omdat
verzoekster de relatie met hem had beëindigd en omdat hij zich door haar
misbruikt voelde, de schutting die hij voor haar had gebouwd weer heeft
afgebroken. Ook heeft hij verzoekster gezegd dat zij zou boeten voor wat zij
hem had aangedaan en dat hij haar overhoop zou rijden wanneer hij haar op de
fiets zou tegenkomen.
Bij de stukken bevindt zich een verslag van de behandelingsmedewerkster in
het herstellingsoord waar verzoekster verbleef. Hieruit blijkt dat
verzoekster werd behandeld wegens fobische angstklachten en klachten van
depressieve aard.
De medisch adviseur van de Commissie acht in zijn advies d.d. 13 oktober 1998
causaal verband tussen deze klachten, die naar zijn oordeel als een lichte
vorm van post-traumatische stress moeten worden beschouwd, en het wangedrag
van de dader aannemelijk.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorgaande aannemelijk dat
verzoekster ernstig psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de
agressieve reactie van de dader op de beëindiging van de relatie door
verzoekster.
De dader heeft met zijn gedrag – de vernielingen die de dader in en om
verzoeksters woning heeft aangericht, het binnendringen in haar woning en het
wegnemen van persoonlijke eigendommen van verzoekster tijdens haar
afwezigheid, de bedreiging dat hij haar overhoop zou rijden – stelselmatig
inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster. Anders dan de
Commissie is het hof van oordeel dat dit geheel van feiten, waardoor
verzoekster zich ernstig bedreigd heeft gevoeld, dient te worden
gekwalificeerd als een jegens verzoekster gepleegd geweldsmisdrijf op grond
waarvan haar een uitkering uit het schadefonds toekomt. Wat betreft de
immateriële schade denkt het hof aan een uitkering behorend bij
letselcategorie IV.
Het voorgaande brengt mee dat beslist moet worden als volgt.
Beslissing
Het hof vernietigt de bestreden beslissing en zendt de zaak terug aan de
Commissie teneinde daarin, met inachtneming van het vorenoverwogene, opnieuw
te beslissen.
Rechters
Mrs. De Vries, Van der Klooster, Dusamos