Instantie: Commissie gelijke behandeling, 17 juni 1999

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een postverwerkingsbedrijf heeft kledingvoorschriften voor postbodes.
Vrouwelijke postbodes kunnen daarbij onder andere kiezen uit een lange broek
of een broekrok. In het kledingpakket voor mannelijke postbodes laat het
bedrijf een vergelijkbare keuzemogelijkheid voor mannelijke postbodes,
namelijk die tussen een lange broek en een bermuda, achterwege. Mannelijke
postbodes hebben hiervan last bij hun werk bij warme zomerse dagen. De
Commissie gelijke behandeling oordeelt dat het bedrijf met het verbod op het
dragen van een bermuda in strijd handelt met de wetgeving gelijke
behandeling.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 10 augustus 1998 verzocht de AbvaKabo te Amsterdam (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of …. te Amsterdam (hierna: de
wederpartij) jegens hem onderscheid maakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. De wederpartij verstrekt bedrijfskleding. In haar kledingpakket is voor
mannelijke postbodes geen korte broek of bermuda opgenomen, terwijl voor
vrouwelijke postbodes wel een broekrok beschikbaar is. De wederpartij weigert
een korte broek voor mannelijke postbodes in haar kledingpakket op te nemen.
Verzoeker stelt dat de wederpartij daarmee onderscheid op
grond van geslacht maakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk weergegeven.
Partijen zijn uitgenodigd hun standpunten nader toe te lichten tijdens een
zitting op 23 februari 1999.

Het verzoek in deze zaak werd aanvankelijk ingediend door de heer ….. Op
verzoek van laatstgenoemde heeft de AbvaKabo deze zaak, in de hoedanigheid
van verzoeker overgenomen. De Commissie beschouwt de door de heer ….
overgelegde stukken als onderdeel van het dossier in de onderhavige zaak.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– mw. mr. M. Greebe (gemachtigde)
– dhr. …. (bestuurder)
– dhr. …. (groepsleider)

van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. R.A.A. Duk (gemachtigde)
– dhr. …. (adviseur arbeidsvoorwaarden)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een postverwerkingsbedrijf, voorheen de
…..

Bij de wederpartij is de ….-CAO van toepassing. Artikel 18
uit deze CAO luidt als volgt:
“De werknemer is verplicht de door de werkgever voor de functie voorschreven
bedrijfskleding te dragen. De werknemer is hiervoor geen bijdrage
verschuldigd. De kosten van reiniging en onderhoud van de bedrijfskleding
zijn voor rekening van de werknemer.”

Deze CAO-bepaling is uitgewerkt in de Concernregeling bedrijfskleding. De
postbodes kunnen zelf hun kledingpakket samenstellen door een keuze te maken
uit de ‘catalogus bedrijfskleding’. Daarin staat over het kledingpakket het
volgende vermeld:

“Basispakket dames Basispakket heren
Blouse, korte/lange mouw Overhemd, korte/lange mouw
Polo, korte/lange mouw Polo, korte/lange mouw
Pantalon, winter/katoen Pantalon, winter/katoen
Broekrok, winter/katoen
Pull-over Pull-over
Schipperstrui Schipperstrui
Jack, universeel Jack, universeel
Sokken, katoen/zomer Sokken, katoen/zomer
Riem Riem
Shawl Shawl
Bandana Stropdas”.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoeker stelt het volgende.

De klacht betreft de beperkte keuzemogelijkheid die het kledingpakket van de
wederpartij de mannelijke postbodes biedt. Voor hen is alleen een lange broek
beschikbaar, terwijl vrouwelijke postbodes kunnen kiezen uit een lange broek
of een broekrok. In de zomermaanden kunnen vrouwelijke postbodes bij hoge
temperaturen hun lange broek verruilen voor de luchtiger broekrok. Het stoort
de mannelijke postbodes al gedurende een reeks van jaren, dat zij niet de
mogelijkheid hebben om op zomerse dagen hun lange broek te verwisselen voor
een korte broek. Soms wordt het illegaal dragen van korte broeken door
postbodes door de leiding gedoogd.

Kledingvoorschriften maken onderdeel uit van de arbeidsvoorwaarden. Artikel
7:646 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek verbiedt de werkgever onderscheid te
maken tussen mannen en vrouwen in de arbeidsvoorwaarden. Het tweede lid van
dit artikel geeft in samenhang met artikel 5 lid 3 van de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen een afwijkingsmogelijkheid voor
geslachtsbepaalde beroepsaktiviteiten, maar dan alleen bij het aangaan van de
arbeidsovereenkomst en het verstrekken van onderricht. Zelfs bij
geslachtsbepaalde beroepsaktiviteiten is onderscheid in de arbeidsvoorwaarden
niet toegestaan. De stelling van de wederpartij dat bij het afstemmen van
bedrijfskleding op het geslacht van de werknemer geen sprake kan zijn van
ongelijke behandeling, omdat als het geslacht bepalend is de wettelijke
regeling de werkgever daarvoor ruimte biedt, is onjuist.

De wederpartij heeft terecht opgemerkt dat de maatschappelijke opvattingen
(mede) bepalen welke kleding door mannen en door vrouwen gedragen kan worden.
Geen werkgever in Nederland behoeft te tolereren dat zijn mannelijke
werknemers een rok dragen.
De mannelijke postbodes verlangen ook niet dat zij uit het totale
kledingpakket van de wederpartij een volledig vrije keuze kunnen maken.
Vrouwen in lange broek zijn in de ogen van de wederpartij representatief. De
wederpartij heeft weliswaar aangegeven dat zij een rok representatiever acht
dan een broekrok, maar de tijd dat bedrijfskleding voor vrouwen alleen uit
een rok met toebehoren kon bestaan en voor mannen uit een broek met
toebehoren is al lang achter de rug. Verzoeker wijst op de trammaatschappij
te Rotterdam die het kledingpakket inmiddels met een -aan de Commissie ter
zitting getoonde- geklede korte broek voor mannen heeft uitgebreid. Ter
zitting toont verzoeker tevens een foto van een postbode op de fiets in
Nieuw-Zeeland, gekleed in een korte broek met gymschoenen aan. De mate van
representativiteit wordt bepaald door de wens van de klanten. Verzoeker heeft
navraag ter zake gedaan bij bedrijven en heeft ongeveer 20 verklaringen van
klanten, inhoudende dat zij geen bezwaar hebben tegen het dragen van een
geklede korte broek door de postbodes.

De constatering dat een rok (kort of lang) voor vrouwelijke postbodes geen
functionele dracht is, had de wederpartij kunnen doen besluiten de rok niet
langer als bedrijfskleding aan te bieden en iedere postbode, ongeacht het
geslacht, een broek te laten dragen. De wederpartij heeft er echter voor
gekozen de rok door een broekrok te vervangen en derhalve voor vrouwen de
keuze uit verschillende kledingstukken in stand te houden. In diverse
oordelen heeft de Commissie overwogen dat kledingvoorschriften voor mannen en
vrouwen in dezelfde werkomstandigheden gelijkelijk dienen te gelden.
Mannelijke en vrouwelijke postbodes bij de wederpartij verrichten dezelfde
werkzaamheden. Dat betekent dat aan de kleding van alle postbodes dezelfde
eisen ten aanzien van representativiteit en functionaliteit worden gesteld.

Dat de lange broek voor beide geslachten representatief is, staat niet ter
discussie. De lange broek is het grootste deel van het jaar ook prettig in
het gebruik. Dat geldt echter niet voor warme zomerse dagen. Dan plakken de
pijpen aan de benen en wordt de postbode bij het lopen, maar vooral bij het
fietsen en het trappen lopen in zijn bewegingsvrijheid belemmerd. Op zulke
dagen is een korte broek beslist functioneler dan een lange broek.
De wederpartij stelt dat haar imago geschaad wordt als mannelijke (en
vrouwelijke) postbodes de post in korte broek zouden bezorgen. Verzoeker
betwist dit.

De klacht is met opzet beperkt tot het kledingpakket van de postbodes.
Verzoeker bepleit niet dat het dragen van een korte broek in alle
werksituaties maatschappelijk geaccepteerd is.
Dat is het echter wel in beroepen die grotendeels buiten verricht worden en
een lichamelijke inspanning vereisen. Verzoeker is ervan overtuigd dat
niemand vreemd zal opkijken als op warme dagen de post bezorgd wordt door een
postbode die een ‘geklede’ korte broek draagt.

Door vrouwelijke postbodes naast de lange broek, de broekrok als (kennelijk
toch voldoende) representatief en functioneel kledingstuk aan te bieden,
verschaft de wederpartij vrouwen een keuzemogelijkheid die zij aan mannen
onthoudt. Twisten over de vraag of blote vrouwenbenen mooier en/of
representatiever zijn dan blote mannenbenen is niet nodig. Door vrouwen een
kledingpakket aan te bieden dat meer mogelijkheden biedt om de kleding aan te
passen aan jaargetijde en temperatuur en door mannen gelijkwaardige
keuzemogelijkheden (met een op hun geslacht toegesneden variant op de
broekrok in de vorm van een bermuda) niet toe te staan, maakt de wederpartij
direct onderscheid naar geslacht bij de arbeidsvoorwaarden.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.

In de eerste plaats bestrijdt zij dat kledingvoorschriften
zoals de onderhavige aan te merken zijn als, in dit verband
van belang zijnde, arbeidsvoorwaarden. Weliswaar heeft de Commissie anders
geoordeeld in oordeel 98-65, maar dat oordeel komt de wederpartij onjuist
voor. Het gaat bij arbeidsvoorwaarden niet om ordevoorschriften als die welke
in dit geval ter discussie staan. Overigens betrof laatstgenoemd oordeel een
andere situatie dan de onderhavige. Daar ging het namelijk om de persoonlijke
inbreng van de werknemer in de vorm van zekere lichaamsversieringen en niet
om de toelaatbaarheid van de voorgeschreven kleding als zodanig.

3.4. In de tweede plaats bestrijdt de wederpartij dat sprake is van
onderscheid tussen mannen en vrouwen. Bij “letterlijke” toepassing van
gelijke behandeling kan de klacht geen effect sorteren. Deze zou dan immers
moeten luiden dat mannelijke medewerkers in de gelegenheid moeten worden
gesteld eveneens een broekrok te dragen. Sterker nog: zou de klacht gegrond
zijn dan zou aan alle mannen en vrouwen de vrijheid moeten worden gegeven om
uit alle artikelen van het assortiment bedrijfskleding een keuze te maken,
ook voor zover de wederpartij die bedrijfskleding thans heeft bestemd voor
het geslacht waartoe de betrokken werknemer niet behoort. Terecht betoogt
verzoeker dit niet.

Een werkgever die bedrijfskleding voorschrijft en daarbij een assortiment
voor mannen en een assortiment voor vrouwen hanteert, maakt geen verboden
onderscheid in de zin van de toepasselijke wetgeving, maar maakt een
onderscheid dat door het geslacht bepaald is zoals in artikel 2 lid 2 van de
Algemene wet gelijke behandeling bedoeld is. Uit de toelichting op de
bepaling blijkt niet dat vereist is, dat sprake is van een absolute noodzaak
om het onderscheid te maken.
In de Nederlandse cultuur bepaalt het geslacht de kleding
die men draagt. In ieder geval is het geslacht bepalend bij ordevoorschriften
als in dit geval aan de orde, die verband houden met de wijze waarop een
onderneming zich via zijn werknemers aan het publiek presenteert.
Uitgangspunt moet zijn dat het de werkgever is die op het punt van de
representativiteit naar buiten het beeld van zijn onderneming mag bepalen
(vgl. Ktr. Rotterdam, 3 augustus 1994, JAR 1994/206).
De werkgever dient zich bij dergelijke voorschriften te bewegen binnen de
grenzen van redelijkheid en billijkheid. Deze grenzen worden niet alleen
bepaald door de maatschappelijke opvattingen, maar ook door de aard van de
onderneming, de functie van de werknemer, de vraag of de kledingvoorschriften
noodzakelijk zijn voor een deugdelijke uitoefening van de functie, de plaats
van vestiging van het bedrijf en de klantenkring waarop het bedrijf zich
primair richt. Zie in dit verband onder meer, Ktr. Apeldoorn 30 november
1994, Prg. 1995, no. 4271 en Ktr. Amsterdam
22 maart 1996, JAR 1996/91. Speciaal op broeken heeft betrekking Ktr.
Heerenveen 8 oktober 1985, NJ 1985, 506. In dat geval oordeelde de
Kantonrechter dat, zelfs al zou een lange broek voor vrouwen maatschappelijk
algemeen aanvaard zijn, dit de werkgever niet verhindert om van het
vrouwelijke personeel, werkzaam op
een bank, te verlangen dat zij in een jurk of een rok met blouse gekleed
gaan. In dat geval werd het verbod aan die vrouwen tot het dragen van een
lange broek niet onredelijk geacht.
De wederpartij wijst er volledigheidshalve op, dat bij voornoemde rechtspraak
weliswaar ongelijke behandeling een zekere rol speelt, maar dat de kern van
de toetsing de norm van het goede werkgeverschap betreft, hetgeen in de
procedure bij de Commissie niet aan de orde is.

Onder omstandigheden zullen korte broeken voor postbodes
zeker functioneel zijn. De betwiste kledingvoorschriften houden echter niet
alleen verband met functionaliteit, maar ook met representativiteit. De
wederpartij presenteert zich op een bepaalde wijze. Het imago dat het bedrijf
aldus nastreeft,
wordt geschaad door mannelijke (en vrouwelijke) medewerkers die de post in
korte broek zouden bezorgen. Dat doet af aan de met succes nagestreefde
professionele uitstraling van de wederpartij.
Niet kan worden gezegd dat voor de toelaatbaarheid van
een voorschrift beslissend is hoe het publiek precies zal reageren. De
gegrondheid van de klacht hangt er niet van af
of (zoals verzoekster stelt) men al dan niet “niemand vreemd
zal opkijken” als mannelijke postbodes zich in korte broeken, broekrokken of
rokken hullen.

De wederpartij heeft de broekrok vanuit praktische overwegingen in haar
kledingpakket opgenomen. Weliswaar verdient vanuit representatieve
overwegingen een rok de voorkeur, maar de ervaring leert dat het niet steeds
eenvoudig is daarmee de vereiste bewegingsvrijheid aan de medewerksters te
geven, met name aan medewerksters die bij de uitoefening van hun werk van een
fiets of auto gebruik maken. In die gevallen komt noch een strakke noch een
wijde rok in aanmerking; een strakke rok heeft nadelen bij het in- en
uitstappen van de auto en het op- en afstappen van de fiets, maar ook bij het
fietsen op zich.
Een (te) wijde rok is weer bezwaarlijk bij het fietsen.
De broekrok wordt derhalve aan vrouwelijke postbode niet
louter toegestaan omdat hiermee de zomerse warmte beter kan worden doorstaan.

Kern van de zaak is dat de wederpartij op basis van geldende maatschappelijke
opvattingen een kledingpakket heeft samengesteld. Voor mannen gaat het
daarbij zowel ’s zomers
als ’s winters om broeken, en voor vrouwen om rokken, waarbij voor de
zomerperiode de rok functioneel kan worden aangepast
tot een broekrok. Dat is rechtens aanvaardbaar, omdat naar maatschappelijke
opvattingen mannen zich niet in een rok, maar zich wel in een broek kunnen
kleden. De basis van het verweer van de wederpartij is dat zij de
mogelijkheid heeft om aan mannen en vrouwen bij het uitvoeren van het werk
het dragen van een korte broek te verbieden, omdat zij dat in strijd acht met
het door haar nagestreefde imago.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
tussen mannen en vrouwen maakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
door in het kledingpakket voor de vrouwelijke postbodes een broekrok op te
nemen, terwijl zij in het kledingpakket voor de mannelijke postbodes een
vergelijkbare keuzemogelijkheid (bermuda) achterwege laat.

4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen van
belang.

Artikel 7:646 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt onder andere dat
de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen in de
arbeidsvoorwaarden. Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie worden
onder het begrip arbeidsvoorwaarden ook arbeidsomstandigheden begrepen
ÃNOOT 1#4#1Ž en
vallen kledingvoorschriften als de onderhavige onder het begrip
arbeidsvoorwaarden zoals bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling ÃNOOT 2#4#2Ž.

Artikel 7:646 lid 5 BW bepaalt dat onder onderscheid moet worden verstaan
direct en indirect onderscheid.

De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid,
behoudens de uitzonderingen opgenomen in de leden 2 tot en met 4 van artikel
7:646 BW.

Artikel 7:646 lid 2 BW bepaalt onder andere dat van artikel 7:646 lid 1 BW,
voor zover het het aangaan van de arbeidsovereenkomst en het verstrekken van
onderricht betreft, mag worden afgeweken in die gevallen waarin het geslacht
bepalend is.

4.3. Alvorens in te gaan op de onderhavige zaak, maakt de
Commissie eerst een aantal algemene opmerkingen over de verhouding tussen
regelgeving ten aanzien van kleding en
de wetgeving gelijke behandeling.

Uit hoofde van artikel 7:660 BW is de werknemer verplicht zich te houden aan
de voorschriften omtrent de te verrichten arbeid alsmede aan die welke
strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming van de
werkgever, door of namens de werkgever binnen de grenzen van algemeen
verbindende voorschriften, overeenkomst of reglement aan hem, al dan niet
tegelijk met andere werknemers, gegeven.

Reeds eerder heeft de Commissie evenals de Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen, voorgangster van de Commissie, overwogen dat de werkgever
bevoegd is voorschriften te geven met betrekking tot het dragen van uniforme
kleding of dienstkleding tijdens de uitoefening van de werkzaamheden. Een
voorschrift dat alleen geldt voor mannen of alleen geldt voor vrouwen, die
overigens in dezelfde werkomstandigheden verkeren, kan in strijd zijn met de
wetgeving gelijke behandeling. Een verschil in kledingvoorschriften tussen
mannen en vrouwen is toegestaan voor zover dit verschil noodzakelijk en
functioneel is en niet leidt tot een belemmering in gelijke kansen.

4.4. Ten aanzien van de onder 4.1. weergegeven vraag overweegt de Commissie
het volgende.

Vrouwelijke postbodes hebben de mogelijkheid te kiezen tussen
een pantalon en een broekrok. Mannelijke postbodes hebben
niet de mogelijkheid te kiezen tussen een pantalon en een equivalent van de
broekrok voor hun geslacht, namelijk een bermuda. Nu mannelijke en
vrouwelijke postbodes verkeren in dezelfde werkomstandigheden, is daarmee
sprake van een verschil in arbeidsvoorwaarden.

Een dergelijk verschil is toegestaan voorzover dit noodzakelijk en
functioneel is en ook overigens niet leidt tot ongelijke behandeling.
Ten aanzien hiervan stelt de Commissie allereerst vast dat de wederpartij de
redenen, die verzoeker heeft genoemd ter zake
van de functionaliteit van een bermuda, niet heeft bestreden.
De wederpartij heeft zelfs erkend dat een bermuda onder omstandigheden zeker
functioneel kan zijn.
Ten aanzien van het argument van de wederpartij dat een bermuda niet
representatief is, overweegt de Commissie als volgt.
Zoals ook blijkt uit de door de wederpartij aangehaalde rechtspraak van
kantonrechters is het uitgangspunt dat het de werkgever is, die op het punt
van representativiteit naar
buiten het beeld van zijn onderneming mag bepalen. Zoals eveneens blijkt uit
de door de wederpartij aangehaalde kantonrechtspraak, kunnen daarbij
maatschappelijke opvattingen, de functie van de werknemer en de klantenkring
waar het bedrijf zich primair op richt van belang zijn.

De Commissie overweegt dat verzoeker in dat kader naar voren heeft gebracht,
dat bij navraag 20 bedrijven geen bezwaar zouden hebben tegen het bij warme
zomerdagen dragen van een geklede bermuda door mannelijke postbodes.
Daargelaten de vraag of dit een substantieel deel van de klantenkring van de
wederpartij kan worden genoemd, moet worden vastgesteld dat de wederpartij
niet heeft gemotiveerd waarom -zoals zij stelt- het imago dat zij nastreeft
wordt geschaad, indien zij de kledingvoorschriften zou wijzigen. De Commissie
stelt vast dat de wederpartij niet is nagegaan danwel heeft ingeschat of de
opvattingen bij haar klantenkring reden zouden kunnen zijn om de betwiste
kledingvoorschriften te handhaven. Ook heeft de wederpartij niet gesteld dat
er een heersende maatschappelijke opvatting zou zijn, inhoudend dat
mannelijke postbodes bij warme zomerdagen vanwege
representativiteitsoverwegingen niet in een bermuda hun werkzaamheden zouden
mogen verrichten.

Nu niet aannemelijk is gemaakt dat het verschil in arbeidsvoorwaarden tussen
mannelijke en vrouwelijke postbodes noodzakelijk en functioneel is, leidt het
verschil in arbeidsvoorwaarden tot direct onderscheid tussen mannen en
vrouwen zoals bedoeld in artikel 7:646 lid 1 BW.

4.5. Direct onderscheid tussen mannen en vrouwen is verboden tenzij sprake is
van een wettelijke uitzondering. Te dien aanzien overweegt de Commissie als
volgt.

Van het in artikel 7:646 lid 1 BW vervatte verbod op onderscheid tussen
mannen en vrouwen mag op grond van artikel 7:646 lid 2 BW worden afgeweken in
die gevallen waarin het geslacht bepalend is. Het beroep van de wederpartij
op geslachtsbepaaldheid kan echter niet slagen. Immers, genoemd artikel 7:646
lid 2 BW bepaalt dat van het verbod op het maken van onderscheid mag worden
afgeweken bij geslachtsbepaaldheid, voor zover het het aangaan van de
arbeidsovereenkomst en het verstrekken van onderricht betreft. Dat is in deze
zaak niet aan de orde.

Nu de uitzondering van artikel 7:646 lid 2 BW niet van toepassing is en
gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere wettelijke uitzonderingen,
is de Commissie van oordeel dat de wederpartij direct onderscheid tussen
mannen en vrouwen heeft gemaakt en in strijd heeft gehandeld met de wetgeving
gelijke behandeling.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit
dat …. te Amsterdam jegens de …. te Zoetermeer direct onderscheid naar
geslacht maakt in de arbeidsvoorwaarden zoals bedoeld in artikel 7:646 lid 1
van het Burgerlijk Wetboek en derhalve in strijd met genoemde wet handelt.

Aldus vastgesteld op 17 juni 1999.

mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck A.C. van Doornen
Kamervoorzitter secretaris Kamer

Oordeel 99-56
@@TNT=
[NOOT_1]
Zie bijvoorbeeld voor wat betreft seksuele intimidatie onder andere
Commissie gelijke behandeling, 25 mei 1999, oordeel 99-48, en voor wat
betreft racisme op de werkvloer onder andere Commissie gelijke behandeling, 6
mei 1999, oordeel 99-41.
[NOOT_2]
Zie bijvoorbeeld Commissie gelijke behandeling,
7 juli 1993, oordeel 93-26; 12 juli 1993, oordeel 93-28;
9 juni 1998, oordeel 98-65 en 9 juli 1998, oordeel 98-82.

Rechters

Mrs Timmerman-Buck, Van Veen, Van der Sluis