Instantie
Regionaal Tuchtcollege Eindhoven
Samenvatting
Klacht van manisch depressieve patiënte over een verpleegkundige. De klacht
heeft betrekking op het feit dat de verpleegkundige een liefdesrelatie met
haar is aangegaan, dat hij haar onbevoegd een kalmerend middel heeft
toegediend en dat hij heeft geprobeerd de medische behandeling te
beïnvloeden. De eerste twee klachten worden gegrond verklaard.
Voorwaardelijke schorsing. Daarnaast wordt het hem verboden gedurende een
proeftijd van twee jaar zich bezig te houden met directe patiëntenzorg.
Volledige tekst
Het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven heeft het navolgende overwogen en
beslist in de klachtzaak van A, wonende te B, klaagster, tegen C,
verpleegkundige, wonende te D, verweerder.
Het College heeft kennis genomen van het klaagschrift, van het
verweerschrift, van de repliek, van de dupliek, van de bij deze stukken
overgelegde bescheiden en van de verpleegkundige aantekeningen betreffende
klaagster.
De klacht is behandeld op de zitting van woensdag 14 april 1999, waarbij zijn
gehoord klaagster, bijgestaan als raadsman door E, advocaat te F, en
verweerder, bijgestaan als gemachtigde door G, te B.
Het College heeft naar aanleiding van de klacht de navolgende feiten en
omstandigheden onderzocht en op grond van de inhoud van de gedingstukken en
van de ter zitting afgelegde verklaringen het navolgende vastgesteld:
Klaagster is geboren in 1960. Zij is op 11 juni 1997 met rechterlijke
machtiging opgenomen op de afdeling H van I te D. Op 11 oktober 1997 is zij
overgeplaatst naar de afdeling J, waar verweerder werkzaam was. Verweerder is
sinds september 1969 als verpleegkundige werkzaam in dit psychiatrisch
ziekenhuis. Klaagster was lijdende aan een manisch-depressief syndroom. Vanaf
de plaatsing op de afdeling J is tussen klaagster en verweerder geleidelijk
een liefdesverhouding ontstaan in het kader waarvan zij in de periode
mei/juni 1998 een aantal malen gemeenschap hebben gehad; dit geschiedde in I,
maar ook bij klaagster thuis en bij verweerder thuis.
Einde juni 1998 heeft klaagster de patiëntenvertrouwenspersoon over deze
liefdesverhouding ingelicht. Op diens advies heeft zij ook haar behandelend
arts ingelicht. Klaagster heeft verweerder op 2 juli bij een gesprek ten
huize van verweerder ingelicht over haar voornemen open kaart te spelen met
haar behandelend arts. Zij was bij dit gesprek gespannen en verweerder heeft
haar toen medicatie gegeven, te weten 10 mg Seresta forte. De
liefdesverhouding heeft een einde gevonden en verweerder is ontslagen als
verpleegkundige bij I.
De klacht behelst, zakelijk weergegeven, een drieledig verwijt te weten in de
eerste plaats dat verweerder als verpleegkundige is tekortgeschoten door het
aangaan van de liefdesrelatie met klaagster, in de tweede plaats, dat hij
niet bevoegd was tot het verschaffen van de hierboven genoemde medicatie en
in de derde plaats dat hij de medische behandeling van klaagster heeft
gepoogd te beïnvloeden.
Omtrent deze klacht moet het navolgende gelden: Verweerder heeft erkend dat
hij met klaagster een liefdesverhouding is aangegaan en dat hij die relatie
gedurende lange tijd heeft onderhouden en hij heeft eveneens erkend dat hij
daardoor een ernstige fout heeft gemaakt. Hij heeft echter een beroep gedaan
op clementie ten aanzien van de op te leggen maatregel en daartoe aangevoerd,
dat hij door het ontslag reeds ernstig is getroffen, dat hij enige tijd als
uitzendkracht werkzaam is geweest, doch thans werkloos is, dat hij is
opgeleid tot en nimmer anders werkzaam is geweest dan als psychiatrisch
verpleegkundige en dat hij voor het onderhoud van zijn gezin is aangewezen op
werkzaamheden in die sector.
Patiënten zijn door hun ziekte per definitie kwetsbaar en dit geldt a
fortiori voor psychiatrische patiënten die door hun aandoening behoefte
hebben aan geborgenheid. De hulpverlener die aan deze behoefte tegemoet wil
komen, moet zich steeds realiseren dat daarbij een zodanige distantie ten
opzichte van de patiënt in acht wordt genomen dat de hulpverlening een
professioneel karakter blijft dragen. Het aangaan van een liefdesrelatie is
daarbij volstrekt ontoelaatbaar, omdat een dergelijke verhouding in de weg
staat aan goede hulpverlening. Verweerder is ook tekortgeschoten door het
geven van medicatie op 2 juli 1998. Hij had moeten beseffen dat dit een
voorbehouden handeling was waartoe hij niet bevoegd was. Dat verweerder
klaagsters medische begeleiding heeft beïnvloed of pogingen daartoe heeft
aangewend, is niet gebleken.
Uit het vorenstaande volgt dat de twee eerste onderdelen van de klacht
gegrond zijn, doch dat het derde verwijt als ongegrond moet worden afgewezen.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als verpleegkundige
behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster met betrekking tot wier
gezondheidstoestand hij bijstand verleende. Het College oordeelt de door
verweerder gemaakte fouten zodanig ernstig dat niet volstaan kan worden met
een van de lichtere tuchtrechtelijke maatregelen, doch dat een maatregel moet
worden opgelegd die als effect heeft dat verweerder gedurende geruime tijd
niet in de directe patiëntenzorg werkzaam kan zijn. Verweerder kan in die
tijd wel andere werkzaamheden als verpleegkundige verrichten en heeft
inmiddels de mogelijkheid met deskundige hulp maatregelen te nemen waardoor
herhaling kan worden voorkomen. Daarnaast zal het College, omdat een
uitsluitend voorwaardelijke schorsing onvoldoende recht doet aan het gewicht
van de door verweerder gemaakte fouten, tevens een geldboete opleggen. Het
College acht het in het algemeen belang gewenst dat de onderhavige beslissing
in geanonimiseerde vorm zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en in
de hierna te noemen tijdschriften.
BESLISSENDE:
Verklaart de klacht gegrond voor wat betreft de eerste twee onderdelen;
Schorst voorwaardelijk voor de duur van een jaar de inschrijving van
verweerder als verpleegkundige in het register als bedoeld in artikel 3 van
de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.
Stelt als voorwaarde dat verweerder binnen de proeftijd, die wordt bepaald op
2 jaar, zich zal onthouden van directe patiëntenzorg.
Legt verweerder tevens op een geldboete op ten bedrage van ƒ 2.500
(tweeduizendvijfhonderd gulden);
Bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm overeenkomstig artikel 71
van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg zal worden bekend
gemaakt in de Staatscourant en zal worden aangeboden met verzoek tot
publicatie aan de redacties van het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, van
het tijdschrift Nursing en van het tijdschrift Verpleegkunde Nieuws.
Verklaart de klacht ongegrond voor wat betreft het laatste onderdeel.
Rechters
Mrs. Raaijmaakers, Walstock-Krens, Boumans, Teuwissen en Van Mierlo-Renia