Instantie
Gerechtshof Arnhem
Samenvatting
Tengevolge van een verkeersongeval heeft appellante letsel bekomen. Zij
vordert als schade onder meer de kosten voor huishoudelijke hulp. Het Hof
oordeelt dat ook door familieleden (onbetaald) verrichte huishoudelijke hulp
voor vergoeding in aanmerking komt.
Volledige tekst
– een conclusie van repliek, tevens akte houdende vermeerdering van eis van
de zijde van S.;
– een conclusie van dupliek van de zijde van Interpolis. Ten slotte is door
partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.
Conclusies van partijen
De vordering van S. strekt er na vermeerdering van eis toe bij vonnis, voor
zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Interpolis te veroordelen:
– om aan S. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad ƒ
170.784, althans aan S. te vergoeden de schade zonodig door de rechtbank in
goede justitie te begroten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25
augustus 1995 – voor zover deze niet uit andere hoofde reeds eerder
verschuldigd was – tot die der algehele voldoening;
– tot afgifte van een belastinggarantie,
alles met veroordeling van Interpolis in de kosten van het geding.
Daartegen is door Interpolis verweer gevoerd met conclusie tot niet
ontvankelijkheid van S. in haar vordering, althans tot ontzegging daarvan als
ongegrond en onbewezen met veroordeling van S. in de kosten van het geding.
Motivering
1. Vaststaande feiten
1.1 Op 24 september 1988 was S. die toen 43 jaar was betrokken bij een
verkeersongeval te Dalfsen. Tengevolge van een voorrangsfout van een andere
automobilist werd de door S. bestuurde auto in de linkerflank geraakt, waarna
deze auto met de rechterkant tegen een boom tot stilstand kwam.
1.2 Ten gevolge van dit ongeval heeft S. letsel bekomen en heeft zij zich
onder doktersbehandeling moeten stellen.
1.3 Interpolis heeft de volledige aansprakelijkheid voor de gevolgen van het
ongeval erkend.
1.4 Op verzoek van Interpolis is S. begin maart en begin mei 1989 onderzocht
door N.W. van Gelder, arts te Zwolle.
1.5 Op 8 februari 1990 heeft dr. H.J. Gelmers, neuroloog te Almelo, S.
onderzocht. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een rapport. Zijn diagnose
luidde – kort weergegeven – dat S. een costoclaviculair compressiesyndroom
links had, waarschijnlijk geprovoceerd door een ongeval, doch hij stelde
tevens vast dat er nog geen sprake was van een eindtoestand.
1.6 Op 17 januari 1991 heeft dr. Gelmers S. opnieuw onderzocht. Zijn wederom
in een rapport neergelegde diagnose luidde: ‘Status na costoclaviculair
compressiesyndroom links, thans geen klachten meer.’ Bovendien concludeerde
hij dat er sprake is van een eindtoestand en er geen blijvende functionele
invaliditeit is.
1.7 Op 7 juni 1993 is S. onderzocht door dr. H.L. Hamburger, neuroloog te
Amsterdam. De conclusie uit het door dr. Hamburger opgemaakte rapport luidt
als volgt: ‘Er is sprake van een nekdystonie syndroom na een verkeersongeval,
waarbij kan worden gesproken van een post-whiplashtrauma waarbij
bewegingsbeperkingen bestaan van de cervicale wervelkolom, een lichte benigne
paroxysmale positie nystagmus, op basis van de verschijnselen bij de proef
van Hallpike, en lumbago.
Verder is er een costoclaviculair compressiesyndroom en is er pijn ter
plaatse van het rechterschoudergewricht.’
Als diagnose stelt hij: ‘Zie conclusie. Ik acht echter de verschijnselen van
het costoclaviculair compressiesyndroom niet als zijnde een gevolg van het
ongeval dat betrokkene op 24.09.1988 overkwam, mijne inziens is het meest
waarschijnlijk congenitaal bepaald.
De cervicale dystonieklachten met uitstralende verschijnselen, de
bewegingsbeperking en de benigne paroxysmale positie nystagmus zijn mijns
insziens wel het gevolg van het ongeval op voornoemde datum.’
Verder stelt dr Hamburger in zijn rapport:
‘Mijns inziens is er met betrekking tot de ongevalsgevolgen een eindtoestand
bereikt.
Het percentage functionele invaliditeit berekend op basis van de Guides to
the Evaluation Of Permanent Impairment van de AMA, derde herziene editie,
bedraagt in totaal 9 %.
(…)
Met betrekking tot (…) dient betrokkene rekening te houden met een
beperking van haar bezigheden, waarbij zware en minder zware lichamelijke
arbeid niet meer kunnen worden verricht met nek-, schouder en
rugmusculatuur.’
1.6 Interpolis heeft S. inmiddels terzake van het ongeval een bedrag betaald
van ƒ 29.500. Dit bedrag is volgens het door Interpolis op 17 januari 1994
gedane regelingsvoorstel (productie 14 bij repliek) als volgt opgebouwd:
– kosten medische behandeling ƒ 1.742,95
– reiskosten ƒ 495,25
– overige onkosten ƒ 296,95
– kosten huishoudelijke hulp tot 1 januari 2017 ƒ 15.904,40
– smartengeld ƒ 10.000
ƒ 29.439,55
Het eindbedrag levert afgerond naar boven het door Interpolis betaalde bedrag
op.
2. Standpunt S.
2.1 Zij wordt nog steeds behandeld en lijdt thans nog aan de volgende
klachten:
– pijn in de nek;
– uitstralende pijn vooral in de rechter schouder;
– tintelingen in de rechter hand;
– pijn laag in de rug;
– lichte evenwichtsstoornissen;
– duizeligheid bij het draaien van het hoofd;
– emotionele labiliteit.
2.2 De door dr. Gelmers opgemaakte rapportage miskende de klachten van S..
Interpolis heeft vervolgens ingestemd met een vervolg-expertise onder de
uitdrukkelijke voorwaarde dat deze expertise als arbitrage wordt beschouwd.
2.3 De functionele invaliditeit van S. moet op basis van het rapport van dr.
Hamburger worden gesteld op 12%.
2.4 S. berekent de door haar geleden en te lijden schade als volgt:
– kosten huishoudelijke hulp ƒ 51.987
– verlies arbeidsvermogen ƒ 114.539
– medische kosten ƒ 6.195
– overige kosten ƒ 1.971
– immateriële schade ƒ 25.000
totaal ƒ 200.284
Verminderd met het reeds van Interpolis ontvangen bedrag van ƒ 29.500 levert
dit het gevorderde bedrag van ƒ 170.784 op.
3. Standpunt Interpolis.
3.1 Interpolis bestrijdt dat S. nog steeds aanzienlijke klachten zou hebben,
althans klachten die geheel of ten dele zonden zijn toe ze schrijven aan het
ongeval.
3.2 Het onderzoek door dr. Gelmers is uitgevoerd op initiatief van S. en was
bindend voor beide partijen. Interpolis heeft na ampele overweging ingestemd
met het onderzoek door dr. Hamburger, zij het zonder daaraan, althans wat
haarzelf betreft, de voorwaarde te verbinden dat zij zich zonder meer aan het
resultaat van die tweede expertise gebonden zou achten. Wel heeft Interpolis
aan haar instemming de voorwaarde verbonden dat juist S. zich bindend aan dat
resultaat zou moeten houden.
3.3 Primair stelt Interpolis zich op basis van de rapportage van dr. Gelmers
op het standpunt dat de eventuele tijdelijke beperkingen in S. functionele
validiteit en de eventuele tijdelijke klachten voor zover deze op het
litigieuze ongeval zijn terug te voeren, uiterlijk 17 januari 1991 in een
restloze eindtoestand hebben geresulteerd. Voor zover voordien klachten
hebben bestaan en nog bestaan zijn deze terug te voeren op het aangeboren
costoclaviculair compressiesyndroom links.
3.4 Subsidiair, en voor zover de bevindingen van Dr. Hamburger als de juiste
moeten worden aangehouden, merkt Interpolis op dat ook in de visie van dr.
Hamburger de verschijnselen die behoren bij het costoclaviculair
compressiesyndroom niet alle gevolg van het ongeval kunnen worden aangemerkt.
3.5 Interpolis stelt, dat uitgaande van de visie van dr. Gelmers zich geen
verdere schade voordoet aan welke inmiddels door Interpolis werd vergoed. Er
bestaat als gevolg van het ongeval geen verdere behoefte aan huishoudelijke
hulp, er is geen sprake van toekomstig verlies van arbeidsvermogen en een
relatief bescheiden smartengeld is op zijn plaats.
Voor zover (subsidiair) de visie van dr. Hamburger moet worden gevolgd,
bestrijdt Interpolis gemotiveerd de omvang van de door S. geleden schade.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank kan Interpolis in haar verweer dat het rapport van dr.
Gelmers als uitgangspunt moet worden genomen, omdat dit voor beide partijen
bindend is, niet volgen. Nu Interpolis heeft ingestemd met het tweede
onderzoek door dr. Hamburger, valt niet in te zien dat de uitslag van het
tweede onderzoek voor S. wel en voor Interpolis niet bindend zou zijn, in die
zin dat Interpolis bij een haar niet welgevallige uitslag van het tweede
onderzoek weer terug kon vallen op het rapport van dr. Gelmers. De rechtbank
acht een dergelijke voorwaarde in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Bovendien is voor het bestaan van deze voorwaarde in de door partijen in het
geding gebrachte correspondentie geen enkel aanknopingspunt te vinden. De
rechtbank zal bij haar verdere beoordeling uitgaan van het rapport van dr.
Hamburger.
4.2 Daar van uitgaande volgt de rechtbank het oordeel van de deskundige, dat
de verschijnselen van het costoclaviculair compressiesyndroom niet het gevolg
zijn van het litigieuze ongeval. De rechtbank laat het oordeel van de medisch
adviseur C.M. Hömann Felder, die daar blijkens de brief van 4 maart 1996
(productie 16 bij repliek) anders over denkt, buiten beschouwing, omdat dit
een eenzijdig door S. ingeschakelde deskundige betreft, die bovendien
blijkens de inhoud van de brief alleen de (door S. voorgelegde) stukken heeft
bestudeerd en zelf S. niet heeft onderzocht.
4.3 De rechtbank zal thans overgaan tot beoordeling van de afzonderlijke
schadeposten, zulke in het licht van het rapport van dr. Hamburger.
kosten huishoudelijke hulp
S. gaat in haar berekening welke ten grondslag ligt aan haar vordering uit
van 4 uur huishoudelijke hulp per week. Zij baseert zich daarbij ondermeer op
het oordeel van de Stichting Centraal Overijssel – een instelling voor
gezinsverzorging en maatschappelijk werk die in een brief van 9 juni 1993 aan
de gemachtigde van S. stelt (productie 6 bij antwoord) dat volgens de
richtlijnen rond gezinsverzorging 4 uur hulp per week noodzakelijk is.
In het regelingsvoorstel van Interpolis is deze post door Interpolis –
berekend tot 1 januari 2017 en gekapitaliseerd – gesteld op een totaalbedrag
van ƒ 16.904,40. Interpolis is daarbij uitgegaan van 2 uur huishoudelijke
hulp per week (althans vanaf 1 januari 1990, voordien van 4 uur per week)
tegen een uurtarief van ƒ 8,25.
De rechtbank acht het door Interpolis berekende bedrag alleszins redelijk. De
rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat tussen partijen vaststaat dat – tot
dusver – de huishoudelijke hulp is verleend door familieleden van S. waaraan
S. geen vergoeding is verschuldigd, alsmede dat de gevolgen van het
costoclaviculair compressiesyndroom moeten worden weggedacht.
verlies arbeidsvermogen
S. stelt dat zij ten tijde van het ongeval niet buitenshuis werkzaam was,
maar zich wijdde aan de huishouding en verzorging van de kinderen. Zij heeft
een driejarige opleiding tot kapster gevolgd. Zij is tot de geboorte van haar
eerste kind twaalf jaar in dit beroep werkzaam geweest. Na de bevalling heeft
S. een jaar part-time gewerkt. In de daaropvolgende periode – er werden nog
twee kinderen geboren – bij hoge uitzondering als invalkracht. Zij was echter
voornemens haar vroegere part-time werkzaamheden als kapster te hervatten in
augustus 1989, zodra haar dochter de schoolgaande leeftijd zou hebben
bereikt. De parttime werkzaamheden zouden naar verwachting worden verricht op
de vrijdag en de zaterdag. Zij stelt dat tengevolge van haar
bewegingsbeperking zij niet in staat is haar oude beroep als kapster te
hervatten. Hierdoor bedraagt haar geschatte verlies aan verdiencapaciteit ƒ
818,14 per maand – een bedrag dat is ontleend aan de opgave van een
plaatselijke kapper – gerekend tot het bereiken van het 55e levensjaar.
Interpolis stelt daar tegenover dat zij het buitengewoon opmerkelijk acht dat
thans een vordering wegens verlies aan arbeidsvermogen van ruim ƒ l00.000
wordt gepresenteerd, zulks terwijl in de 7 achterliggende jaren van contacten
tussen partijen en tussen hen gevoerd schaderegelingsoverleg een dergelijke
post nimmer ter sprake is geweest. Daargelaten dat volgens Interpolis niet
vaststaat dat de klachten welke S. zegt te hebben haar in meer of mindere
mate arbeidsongeschikt maken voor uitoefening van het beroep van kapster,
bestrijdt Interpolis dat redelijkerwijze zou mogen worden aangenomen dat S.
in haar pretens beoogde opzet zou zijn geslaagd. Overigens heeft volgens
Interpolis te gelden dat de klachten die S. wellicht gedeeltelijk in haar
werk zouden belemmeren, tenminste in substantiële mate zijn terug te voeren
op het costoclaviculaire compressiesyndroom en dat het verlies aan
arbeidsvermogen dat daardoor is ontstaan om die reden niet in de berekening
mag worden meegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat S. haar stellingen die er op neer komen, dat
zij vanaf 43-jarige leeftijd na (bijna) 12 jaar niet meer als kapster te
hebben gewerkt, weer gedurende 15 uren per week als kapster aan de slag had
gekund als zij het ongeval niet zou hebben gehad, op geen enkele wijze
aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht de stellingen van S.
dienaangaande in hoge mate speculatief en zij acht dan ook geen termen
aanwezig een onderzoek door deskundigen te bevelen om vast te stellen of er
sprake is van arbeidsongeschiktheid c.q. op welke wijze aan de eventuele
restvaliditeit invulling kan worden gegeven.
medische kosten
Uit het debat tussen partijen leidt de rechtbank af dat partijen het over
deze kosten tot 1994 eens zijn, en dat Interpolis toegeeft dat in haar
berekening in het regelingsvoorstel een rekenfout voorkomt, tengevolge
waarvan het bedrag dat S. toekomt tot 1994 ƒ 750 hoger uitvalt.
Over de kosten in het jaar 1994 en toekomstige behandelingen verschillen
partijen van mening.
Interpolis bestrijdt niet dat S. in de toekomst nog behandelingen zal moeten
ondergaan.
Het is de rechtbank niet geheel duidelijk welke bedrag S. over 1994 vordert,
doch uit de producties is af te leiden dat zij in dat jaar 9 maal een
chiropractor te Zwolle heeft geconsulteerd. Per consult rekent de
chiropractor ƒ 75. Van deze kosten wordt 40 % vergoed door het ziekenfonds,
tot een maximum van ƒ 400 per jaar. Over de 10 jaar daarna vordert S. een
bedrag van ƒ 450 per jaar; dat betreft het eigen risico voor de consulten, de
reiskosten en parkeerkosten.
Uitgaande van een eigen risico op basis van gemiddeld 9 consulten per jaar (ƒ
275), de reiskosten (20 kilometer op basis van ƒ 0,35 per kilometer, op
jaarbasis dus een bedrag van ƒ 63) en een onbekend bedrag aan parkeergelden,
komt het de rechtbank voor dat een schadebedrag van ƒ 450 per jaar te hoog
is. De rechtbank zal dit onderdeel van de schade, waaronder begrepen het jaar
1994, ex aequo et bono vaststellen op ƒ 4.000. Het totale bedrag dat S. op
grond van de medische kosten nog toekomt bedraagt derhalve ƒ 4.750.
overige kosten
S. vordert een bedrag van in totaal ƒ 1.971,40 in verband met extra
reiskosten, extra telefoonkosten, parkeergelden, porti e.d. Volgens S. sloot
deze post ultimo 1993 op een bedrag van ƒ9 1.371,40; de in de periode daarna
gevallen kosten worden begroot op een bedrag van ƒ 600. In het
regelingsvoorstel van Interpolis is voor deze post een bedrag opgenomen van
in totaal ƒ 296,95. Interpolis stelt zich op het standpunt dat met betaling
van het bedrag van ƒ 29.500 dit in het voorstel opgenomen bedrag en dus deze
schadepost is voldaan. Zij betwist de juistheid van de omvang van de door S.
gevorderde schade. De rechtbank is van oordeel dat S. op geen enkele wijze
aannemelijk heeft gemaakt dat zij, naast het door Interpolis erkende bedrag
van ƒ 296,95, meer en andere kosten heeft gemaakt. Nu partijen het er over
eens zijn dat in het door Interpolis betaalde bedrag van ƒ 29.500 het bedrag
van acht dan ook geen termen aanwezig een onderzoek door deskundigen te
bevelen om vast te stellen of er sprake is van arbeidsongeschiktheid c.q. op
welke wijze aan de eventuele restvaliditeit invulling kan worden gegeven.
medische kosten
Uit het debat tussen partijen leidt de rechtbank af dat partijen het over
deze kosten tot 1994 eens zijn, en dat Interpolis toegeeft dat in haar
berekening in het regelingsvoorstel een rekenfout voorkomt, tengevolge
waarvan het bedrag dat S. toekomt tot 1994 ƒ 750 hoger uitvalt.
Over de kosten in het jaar 1994 en toekomstige behandelingen verschillen
partijen van mening.
Interpolis bestrijdt niet dat S. in de toekomst nog behandelingen zal moeten
ondergaan.
Het is de rechtbank niet geheel duidelijk welke bedrag S. over 1994 vordert,
doch uit de producties is af te leiden dat zij in dat jaar 9 maal een
chiropractor te Zwolle heeft geconsulteerd. Per consult rekent de
chiropractor ƒ 75. Van deze kosten wordt 40 % vergoed door het ziekenfonds,
tot een maximum van ƒ 400 per jaar. Over de 10 jaar daarna vordert S. een
bedrag van ƒ 450 per jaar; dat betreft het eigen risico voor de consulten, de
reiskosten en parkeerkosten.
Uitgaande van een eigen risico op basis van gemiddeld 9 consulten per jaar (ƒ
275), de reiskosten (20 kilometer op basis van ƒ 0,35 per kilometer, op
jaarbasis dus een bedrag van ƒ 63) en een onbekend bedrag aan parkeergelden,
komt het de rechtbank voor dat een schadebedrag van ƒ 450 per jaar te hoog
is. De rechtbank zal dit onderdeel van de schade, waaronder begrepen het jaar
1994, ex aequo et bono vaststellen op ƒ 4.000. Het totale bedrag dat S. op
grond van de medische kosten nog toekomt bedraagt derhalve ƒ 4.750.
overige kosten
S. vordert een bedrag van in totaal ƒ 1.971,40 in verband met extra
reiskosten, extra telefoonkosten, parkeergelden, porti e.d. Volgens S. sloot
deze post ultimo 1993 op een bedrag van ƒ9 1.371,40; de in de periode daarna
gevallen kosten worden begroot op een bedrag van ƒ 600. In het
regelingsvoorstel van Interpolis is voor deze post een bedrag opgenomen van
in totaal ƒ 296,95. Interpolis stelt zich op het standpunt dat met betaling
van het bedrag van ƒ 29.500 dit in het voorstel opgenomen bedrag en dus deze
schadepost is voldaan. Zij betwist de juistheid van de omvang van de door S.
gevorderde schade. De rechtbank is van oordeel dat S. op geen enkele wijze
aannemelijk heeft gemaakt dat zij, naast het door Interpolis erkende bedrag
van ƒ 296,95, meer en andere kosten heeft gemaakt. Nu partijen het er over
eens zijn dat in het door Interpolis betaalde bedrag van ƒ 29.500 het bedrag
van ƒ 296,50 was opgenomen, zal de rechtbank de vordering van S. op dit
onderdeel afwijzen.
smartengeld
Uit het verloop van het debat tussen partijen is af te leiden dat partijen
het er over eens zijn dat het percentage functionele invaliditeit op 12 %
moet werden gesteld, in plaats van de door dr. Hamburger berekende 9 %
functionele invaliditeit. Partijen twisten echter over de hoogte van het toe
te kennen bedrag aan smartengeld. Gelet op het rapport van dr. Hamburger en
zijn conclusie, zoals weergegeven in rechtsoverweging 1.7, het feit dat
weliswaar een eindtoestand is bereikt doch dat partijen er over eens zijn dat
medische behandeling ook in de toekomst nog noodzakelijk is, en het
percentage functionele invaliditeit, acht de rechtbank een bedrag van ƒ
17.500 terzake van smartengeld passend. In het regelingsvoorstel van
Interpolis is een bedrag voor smartengeld opgenomen van ƒ 10.000, zodat S.
voor dit onderdeel nog een bedrag toekomt van ƒ 7.500.
4.4 Op grond van het bovenstaande dient Interpolis aan S. nog een bedrag te
betalen van ƒ 12.250, zodat de vordering voor dit bedrag kan worden
toegewezen.
Nu de vordering terzake van verlies aan arbeidsvermogen wordt afgewezen,
treft die terzake van de afgifte van een belastinggarantie hetzelfde lot.
4.5 S. zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen
worden.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt Interpolis om aan S. een bedrag van ƒ 12.250 te
betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 1995 tot
de dag der algehele voldoening.
Tot zover is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
S. wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden,
voorzover tot op heden aan de zijde van Interpolis gevallen, bepaald op ƒ
6.040.
Dit vonnis is gewezen door en in het openbaar uitgesproken op woensdag 6
november 1996 in tegenwoordigheid van de griffier.
Rechters
Mrs. A.M.J. Warner-Gorter, J.W.F. Houthof en J. van der Hulst