Instantie
Rechtbank Roermond
Samenvatting
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag te
belasten afgewezen, ondanks de bijzondere omstandigheden van het geval. Het
kind woont en verblijft bij de moeder in Nederland, terwijl de vader in
Ecuador woont en naar verwachting eenmaal per jaar naar Nederland zal komen
om zijn zoontje te bezoeken. De grote geografische afstand staat de
mogelijkheid tot overleg tussen partijen niet in de weg, volgens de rechter.
In verband met de angst voor ontvoering naar het buitenland worden een aantal
maatregelen afgesproken, zoals inlevering van het paspoort van de vader bij
de moeder, als de vader het kind meeneemt.
Volledige tekst
Het verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 8 oktober 1998 waarbij is
uitgesproken de echtscheiding tussen K en L voornoemd.
Voorts heeft de rechtbank bij die beschikking aangehouden de beslissing
omtrent het gezag over de minderjarige B. Geboren te Quito (Ecuador) op 23
januari 1996, alsmede een omgangsregeling, teneinde de echtgenoten in de
gelegenheid te stellen zich uit te laten als in de rechtsoverwegingen van de
beschikking vermeld.
Bij brief van 30 november 1998 heeft mr E. Valckx zich omtrent een
omgangsregeling uitgelaten.
Vaststellingen en overwegingen
Krachtens artikel 1 bezien in verband met artikel 13 eerste lid van het Haags
Kinderbeschermingsverdrag 1961 is de Nederlandse rechter bevoegd om in het
gezag over de minderjarige te voorzien, nu de minderjarige in Nederland
verblijft.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de minderjarige, nu de
minderjarige in Nederland verblijft, het best wordt gediend met toepassing
van Nederlands recht op de gezagsvoorziening.
Ingevolge de met ingang van 1 januari 1998 in werking getreden Wet van
30 oktober 1997 tot wijziging van, onder meer, Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek in verband met de invoering van gezamenlijk gezag voor een ouder en
zijn partner en van gezamenlijke voogdij, blijven beide echtgenoten van
rechtswege belast met het ouderlijk gezag ná echtscheiding, tenzij de ouders
of een van hen de rechtbank verzoeken in het belang van het kind te bepalen
dat het gezag over een kind of de kinderen aan een van hen alleen toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat de door K aangevoerde argumenten onvoldoende
zwaarwegend zijn om in het belang van de minderjarige af te wijken van het
gezamenlijk gezag.
De weliswaar grote geografische afstand tussen de ouders staat, naar het
oordeel van de rechtbank, niet aan de mogelijkheid tot overleg tussen K en L
aangaande de minderjarige in de weg. De rechtbank acht de door K
gesignaleerde problemen met betrekking tot mede-ondertekening door L van
papieren voor school, medische of financiële zaken de minderjarige
betreffende, niet aanwezig daar ondertekening door K als wettelijk
vertegenwoordiger voldoende is.
Nu in de onderhavige zaak beide ouders belast zullen blijven met het
ouderlijk gezag, zal de rechtbank beslissen als hierna vermeld.
Met betrekking tot de omgangsregeling overweegt de rechtbank als volgt.
L heeft via zijn procureur aan de rechtbank zijn standpunt betreffende een
omgangsregeling kenbaar gemaakt. Hij heeft aangegeven dat hij zijn bezoek aan
Nederland, naar verwachting éénmaal per jaar, tijdig zal aankondigen. Bij een
verblijf van twee weken wil hij de eerste vijf dagen gedurende vijf uur per
dag zijn zoon bezoeken, zonodig in het bijzijn van K. De rest van de periode
wil hij om de dag omgang met de minderjarige zonder aanwezigheid van K of
andere familieleden, gedurende méér dan vijf uren per dag.
Voorts heeft L de wens geuit tenminste éénmaal per maand bericht te ontvangen
over de minderjarige door middel van een briefje over de ontwikkeling van de
minderjarige, een tekening, een foto of een geluidsbandje. L is bereid hierop
te reageren.
K heeft de rechtbank bericht te willen meewerken aan een omgangsregeling. Aan
een omgangsregeling wil zij op de volgende wijze vorm geven.
Bij een verblijf van L in Nederland van twee weken of langer zal, in
aanwezigheid van K, omgang plaats hebben in die zin, dat L omgang heeft met
de minderjarige éénmaal per twee dagen gedurende twee a drie uren, op een
door K te bepalen tijdstip en plaats. Bij een korter verblijf dan twee weken
zal het bezoek frequenter kunnen plaats vinden.
Na een gewenningsperiode van twee weken zal L omgang kunnen hebben met de
minderjarige buiten aanwezigheid van K onder de navolgende voorwaarden:
– dat deze vorm van omgang maximaal driemaal per week plaatsvindt, telkens
gedurende maximaal vier uur,
– dat L zijn paspoort en terugreisticket van te voren afgeeft aan L.
K stelt daarbij wel als voorwaarde dat L haar zes weken van te voren van zijn
komst op de hoogte stelt.
Voorts zal K éénmaal per maand schriftelijke informatie verstrekken aan L,
waarop deze steeds dient te reageren op een voor de minderjarige
begrijpelijke wijze.
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, de omgangsregeling zoals
voorgesteld door K het meest in het belang van de minderjarige moet worden
geacht en de rechtbank zal dan ook beslissen zoals hierna is aangegeven. De
rechtbank acht het voldoende dat L K uiterlijk een maand van te voren van
zijn voorgenomen bezoek op de hoogte stelt.
Nu K bereid is, zoals door L verzocht, één keer per maand schriftelijke
informatie te verstrekken over het minderjarige kind, zal de rechtbank zulks
ook bepalen.
Beslissing:
De rechtbank:
regelt de omgang tussen de minderjarige
B, geboren op 23 januari 1996 te Quito (Ecuador)
en L op de navolgende wijze:
– L stelt K uiterlijk een maand tevoren van zijn voorgenomen bezoek op de
hoogte;
– bij een verblijf van L in Nederland van twee weken of langer zal, in
aanwezigheid van K omgang plaats hebben in die zin, dat L omgang heeft met de
minderjarige in die zin, dat L omgang heeft met de minderjarige éénmaal per
twee dagen gedurende twee á drie uren, op een door K te bepalen tijdstip en
plaats;
– bij een korter verblijf dan twee weken zal er frequenter omgang kunnen
plaats vinden, nader in onderling overleg te regelen;
– na een gewenningsperiode van twee weken zal L omgang hebben met de
minderjarige buiten aanwezigheid van K onder de navolgende voorwaarden:
– dat deze vorm van omgang maximaal driemaal per week plaatsvindt, telkens
gedurende maximaal vier uur;
– dat L zijn paspoort en terugreisticket van te voren afgeeft aan K;
bepaalt dat K éénmaal per maand schriftelijk informatie over voornoemde
minderjarige zal verstrekken aan L;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart de beslissing over de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad.
Rechters
Mr. Vermeulen