Instantie: Commissie gelijke behandeling, 10 december 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Op grond van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (RPBO) krijgt
onderwijspersoneel geen compensatie voor ziekte tijdens vakantiedagen.
Zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt op één lijn gesteld met ziekte. De
Commissie overweegt dat deze gelijkstelling alleen mogelijk is voor zover dit
in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht. Artikel 4 lid c AWGB vormt
geen belemmering om te beoordelen of het RPBO bepalingen bevat die in strijd
zijn met het verbod van onderscheid naar geslacht. Uit de jurisprudentie van
het Europese Hof van Justitie leidt de Commissie vervolgens af dat volgens
het Hof het zwangerschapsverlof bij samenval met andere verlofrechten kan
worden opgeschort. Door het ontbreken van een compensatieregeling ingeval van
samenval van zwangerschapsverlof en vakantie wordt daarom in het RPBO direct
onderscheid op grond van geslacht gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 18 december 1997 verzocht Stichting De Bundeling, destijds Stichting
Instituut voor Vrouw en Arbeid, te Den Haag (hierna: verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of door de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen te Zoetermeer (hierna: de wederpartij) onderscheid wordt
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is van mening dat de vakantieregeling voor
onderwijspersoneel benadelend is voor zwangere vrouwen en daarmee een
ongelijke behandeling van vrouwen inhoudt. Indien een vrouw met
zwangerschapsverlof gaat, wordt dit met ziekte gelijkgesteld en
dienovereenkomstig in mindering gebracht op haar vakantie.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben schriftelijk hun standpunten toegelicht.
Vervolgens zijn partijen uitgenodigd voor een zitting op 20 oktober 1998.

2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

Van de kant van verzoekster
– mw. mr. ….

Van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster was tot 1 januari 1998 een stichting welke zich blijkens
haar statuten ten doel stelt “het realiseren van structurele verbeteringen in
de positie van vrouwen op het terrein van arbeid en inkomen.” Zij tracht dit
doel onder andere te bereiken door het (ondersteunen van vrouwen bij het)
voeren van juridische procedures tegen maatregelen of situaties van
discriminerende aard. [NOOT 1] Per 1 januari 1998 is verzoekster met drie andere
organisaties gefuseerd tot de Stichting De Bundeling. Blijkens de statuten
stelt deze Stichting zich onder andere ten doel het bewerkstelligen van
gelijkwaardige genderverhoudingen. Zij tracht dit doel onder andere te
bereiken door het voeren van proefprocessen die kunnen bijdragen aan het
bereiken van haar doelstelling. [NOOT 2]

3.2. In het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO), de
rechtspositieregeling voor onderwijspersoneel, is vastgelegd dat een
werknemer gedurende de schoolvakanties, dan wel de periode waarin de
instelling geen onderwijs verzorgt of examens afneemt, vakantieverlof geniet
(artikel I-C2). Er is geen compensatie mogelijk voor vakantieverlof dat samen
is gevallen met ziekteverlof. De vakantierechten van het onderwijspersoneel
worden zodoende toegekend als het recht op vakantie in een bepaalde periode.

In artikel 2 van de Wet van 6 juni 1991, houdende regels betreffende de
aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof van overheids- en
onderwijspersoneel, wordt bepaald dat een werkneemster in verband met haar
bevalling recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het vierde lid
van genoemd artikel bepaalt dat voor de toepassing van de voor een
werkneemster geldende rechtspositieregeling, zwangerschaps- en
bevallingsverlof wordt gelijkgesteld met verhindering wegens ziekte.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt het volgende.

Er is sprake van direct onderscheid naar geslacht in de arbeidsvoorwaarden,
aangezien zwangere vrouwen door hun zwangerschap een nadeel ondervinden. Dit
leidt tot onderscheid op grond van zwangerschap en bevalling hetgeen naar
vaste jurisprudentie direct onderscheid naar geslacht is.
Indien een onderwijsgevende zwangerschaps-/bevallingsverlof geniet, valt dit
verlof altijd gedeeltelijk samen met een schoolvakantie.
Zwangerschaps-/bevallingsverlof duurt immers 16 weken, en in elke periode van 16 weken zitten één of meer weken
schoolvakantie.
Aangezien zwangerschapsverlof wordt gelijkgesteld met afwezigheid wegens
ziekte, leidt dit ertoe dat een vrouw die zwangerschaps-/bevallingsverlof
geniet, in dat jaar minder vakantie geniet dan haar collega’s.
Zwangerschapsverlof is immers geen vakantie, maar een lichamelijk (en
geestelijk) noodzakelijke periode van niet werken rondom de bevalling. Door
de vaste vakantieperiodes, waarbij een compensatieregeling ontbreekt,
ontstaat er een nadeel voor vrouwen.

Het feit dat het verliezen van vakantie zich in het onderwijs ook voordoet in
geval van ziekte, doet aan de ongelijke behandeling niet af. Ziekte treft
immers mannen en vrouwen, zij lopen dus beiden risico hierdoor
vakantierechten te verliezen. Er bestaat geen recht op gelijke behandeling
van zieke mannen en vrouwen enerzijds en zwangere vrouwen anderzijds. Het
argument van de wederpartij dat een andere opvatting ertoe zou leiden dat ook
ingeval van ziekte een compensatieregeling zou moeten worden getroffen, gaat
dan ook niet op. Van een voorkeursbehandeling is in juridische zin geen
sprake als zwangerschap wel tot compensatiedagen zou leiden en ziekte niet.
Zwangerschap is niet vergelijkbaar met een toestand van ziekte, aldus ook het
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) in het arrest Webb [NOOT 3].
Zwangerschap/bevalling komt alleen bij vrouwen voor. Dit betekent dat vrouwen
een risico lopen om vakantierechten te verliezen dat mannen niet lopen.
Indien zij niet zwanger zouden zijn geweest, zouden zij dit nadeel niet
hebben ondervonden.
Het gelijkstellen van zwangerschap en ziekte is voor wat betreft het recht op
doorbetaling van loon of ziekengeld, niet bezwaarlijk omdat daardoor geen
nadeel ontstaat.

Het feit dat men door zwangerschaps- en bevallingsverlof vakantierechten
misloopt, kan niet als een vorm van bescherming van zwangere vrouwen worden
gezien. De doorbetaling tijdens zwangerschap kan eventueel worden gezien als
een beschermende maatregel, maar die doorbetaling dwingt er natuurlijk niet
toe om ook voor de vakantieregeling zwangerschap gelijk te stellen aan
ziekte. Dat blijkt ook wel uit het feit dat doorbetaling in alle andere
arbeidssituaties in Nederland ook is geregeld, zonder dat het doorbetaalde
verlof wordt afgetrokken van het recht op vakantie.
Wil er een beroep gedaan kunnen worden op de uitzondering in de wetgeving
gelijke behandeling ten aanzien van de bescherming van vrouwen, dan moet er
sprake zijn van gezondheidsbeschermende maatregelen, of van maatregelen die
zorgen dat de gezondheidsbescherming geen financiële of arbeidsrechtelijke
nadelen voor vrouwen oplevert.

Indien de Commissie van mening zou zijn dat er sprake is van indirect
onderscheid, gaan de door de wederpartij aangevoerde rechtvaardigingsgronden,
namelijk stabiliteit en continuïteit, niet op. De wederpartij zou kunnen
bepalen dat de bevallen lerares haar misgelopen vakantiedagen kan opnemen,
direct aansluitend op haar zwangerschapsverlof. De vervanger die tijdens het
verlof heeft waargenomen, kan dan gedurende de compensatieperiode blijven.
Voor de gewenste stabiliteit of continuïteit maakt het niet wezenlijk uit of
de vervanging bijvoorbeeld 16 of 20 weken duurt.

Ter zitting voert verzoekster aan dat zij op de hoogte is van artikel 4 onder
c AWGB waarin wordt bepaald dat onverlet blijft onderscheid dat wordt gemaakt
bij of krachtens enige andere wet, welke voorafgaand aan de AWGB in werking
is getreden. Zij wil evenwel niet de wettelijke regeling ten aanzien van de
gelijkstelling van zwangerschap en ziekte, maar wel de ongelijke behandeling
die voortvloeit uit het RPBO door de Commissie beoordeeld zien.

3.4. De wederpartij stelt het volgende.

Met de gelijkstelling van zwangerschaps- en bevallingsverlof met ziekte heeft
de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat aan zwangerschaps- en
bevallingsverlof dezelfde rechten en verplichtingen worden verbonden als aan
ziekteverlof. Hierdoor wordt onder meer bereikt dat vrouwen met
zwangerschaps- en bevallingsverlof loon krijgen doorbetaald en in voorkomende
gevallen aanspraak kunnen maken op toekenning van ziekengeld.
Het is toegestaan om onderscheid naar geslacht te maken in gevallen waarin
het de bescherming van de vrouw betreft, met name in verband met zwangerschap
en moederschap.

Van direct onderscheid op grond van geslacht ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden is geen sprake. De rechtspositieregelingen voor het
onderwijspersoneel -het RPBO en de CAO-VO- kennen geen compensatieregeling
ingeval van ziekte van onderwijspersoneel gedurende een schoolvakantie. Als
gevolg van de gelijkstelling van zwangerschaps- en bevallingsverlof met
afwezigheid in verband met ziekte, ontbreekt ook voor vrouwen die
zwangerschaps- en bevallingsverlof genieten een compensatieregeling.

Indien er gesproken kan worden van indirect onderscheid dan is dit
onderscheid objectief gerechtvaardigd.
Anders dan in de meeste andere sectoren gelden in het onderwijs vaste
verlofperioden. Vakantieverlof wordt genoten gedurende de perioden dat de
schoolvakanties zijn vastgesteld. Dit hangt voor een groot deel samen met de
wens om de werkbelasting met name voor de leerlingen in het basis- en
voortgezet onderwijs evenwichtig te spreiden over het schooljaar. Dit brengt
mee dat vakanties eveneens worden gespreid. Hier staat tegenover dat het vrij
opnemen van verlofdagen tijdens de schoolperioden minder goed is in te passen.
eerlingen zijn immers gebaat bij zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit.
Tegen deze achtergrond is de keuze van de wetgever voor het niet compenseren
van ziekteverlof en analoog daaraan zwangerschapsverlof alleszins redelijk te
beschouwen.

Dat de rechtsgevolgen van zwangerschapsverlof worden gelijkgesteld met de
rechtsgevolgen van ziekte is iets anders dan dat zwangerschap een ziekte zou
zijn. Zwangere vrouwen hebben dus recht op dezelfde regeling als zieke
vrouwen, hoewel zij niet ziek zijn.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij een verboden onderscheid maakt
naar geslacht in de arbeidsvoorwaarden door voor wat betreft zwangerschaps-
en bevallingsverlof dat samenvalt met een vakantieperiode, geen compensatie
van vrije dagen te verstrekken.

4.2. In dat verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 5 lid 1 sub d Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) bepaalt dat
onderscheid verboden is bij de arbeidsvoorwaarden. Dit artikel richt zich ook
tot anderen dan de werkgever in arbeidsrechtelijke zin, met inbegrip van
diegenen die betrokken zijn bij de (totstandkoming van) de
arbeidsvoorwaarden.
Artikel 5 jo. artikel 1 AWGB verbiedt zowel direct als indirect onderscheid
naar geslacht. Van direct onderscheid is sprake wanneer rechtstreeks wordt
verwezen naar geslacht. Van indirect onderscheid is sprake wanneer
onderscheid op grond van een bepaald criterium of voorschrift met name een
nadelig effect heeft voor personen van één geslacht, zonder dat daarvoor een
objectieve rechtvaardiging bestaat.
Direct onderscheid op grond van geslacht ziet evenals in de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen (WGB) mede op onderscheid op grond van
zwangerschap, bevalling en moederschap [NOOT 4].

Artikel 2 lid 2, aanhef en sub b, AWGB bepaalt dat het in deze wet
neergelegde verbod van onderscheid op grond van geslacht niet geldt in
gevallen waarin het de bescherming van de vrouw betreft, met name in verband
met zwangerschap en moederschap.

Artikel 4 onder c AWGB bepaalt dat onverlet blijft onderscheid dat wordt
gemaakt bij of krachtens enige andere wet, welke voorafgaand aan deze wet in
werking is getreden.

4.3. Ten aanzien van haar bevoegdheid overweegt de Commissie als volgt. Gelet
op artikel 4 onder c AWGB is het niet aan de Commissie het door verzoekster
gestelde onderscheid te beoordelen, indien dit in het RPBO aanwezige
onderscheid rechtstreeks op de Wet van 6 juni 1991 houdende regels
betreffende de aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof terug te
voeren valt.

De gelijkstelling van zwangerschapsverlof met ziekte voor de toepassing van
het RPBO vindt plaats in artikel 2, lid 4 van genoemde wet. Deze bepaling -en
ook het RPBO- dienen conform het recht van de Europese gemeenschap te worden
uitgelegd. [NOOT 5]
De Commissie heeft reeds eerder uitgesproken dat nationale rechters en
anderen die met overheidsgezag zijn bekleed, zijn gehouden om binnen hun
bevoegdheden de wetgeving gelijke behandeling uit te leggen en toe te passen
in het licht van de bewoordingen en objectieve doelstellingen van het
Europese recht. [NOOT 6]
Het HvJEG heeft hierbij bepaald dat nationale instanties gehouden zijn ook
het nationale recht dat van een eerdere datum is dan de richtlijn, uit te
leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn die op
de in geding zijnde rechtskwestie betrekking heeft. In dit geval betekent
dat, dat de regelingen dienen te worden uitgelegd in het licht van richtlijn
92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van
maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de
gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de
bevalling en tijdens de lactatie en de desbetreffende jurisprudentie van het
HvJEG. In deze richtlijn is het verbod vervat van discriminatie of ongunstige
behandeling van werknemers van het vrouwelijk geslacht bij de
arbeidsvoorwaarden wegens zwangerschap, bevalling, moederschap en/of daarmee
verband houdende ziekte.

Een en ander heeft tot gevolg dat artikel 2 lid 4 van de Wet van 6 juni 1991,
houdende regels betreffende de aanspraak op zwangerschaps- en
bevallingsverlof van overheids- en onderwijspersoneel dusdanig dient te
worden geïnterpreteerd dat deze alleen niet-discriminatoir onderscheid
in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof kan bevatten.
Gelijkstelling van zwangerschap met ziekte is dus alleen mogelijk in die
gevallen dat dit in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht.

Indien het RPBO discriminatoir onderscheid in verband met zwangerschaps- en
bevallingsverlof zou bevatten, kan dat
-gelet op het bovenstaande- niet door genoemde wet worden gesanctioneerd. De
wettelijke bepaling waar een dergelijk onderscheid in het RPBO op zou
berusten dient in dat geval immers volgens vaste jurisprudentie van het HvJEG
conform de EU-regelingen te worden uitgelegd, dan wel buiten toepassing te
worden gelaten.

Dat betekent dat artikel 4 onder c AWGB in dit geval geen belemmering vormt
voor de Commissie om te beoordelen of het RPBO bepalingen bevat die strijdig
zijn met het in de AWGB vervatte verbod van onderscheid op grond van
geslacht. Hierbij zij opgemerkt dat ook de uitleg van dat verbod dient aan te
sluiten bij de EU-regelgeving op dit punt.

4.4. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de
Commissie als volgt.

Artikel 12, tweede lid, onder e, AWGB bepaalt onder meer dat een schriftelijk
verzoek aan de Commissie kan worden ingediend door een stichting die in
overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van diegenen in wier
bescherming de AWGB beoogt te voorzien.

Uit de feitelijke werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in
overeenstemming met haar statuten en die van haar rechtsvoorganger de
belangen behartigt van degenen die de AWGB beoogt te beschermen. Hiermee
voldoet verzoekster aan de ontvankelijkheidsvereisten zoals gesteld in
artikel 12, tweede lid, onderdeel e, AWGB.

4.5. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, betreft de vraag of
sprake is van direct onderscheid naar geslacht.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.

Het wettelijke verbod op onderscheid op grond van geslacht brengt mee dat
vrouwen, vanwege de uitoefening van rechten welke hen ter bescherming tijdens
zwangerschap en moederschap zijn toegekend, niet mogen worden benadeeld in de
arbeidsvoorwaarden. Onderscheid op grond van de gevolgen van zwangerschap en
bevalling levert volgens de Commissie derhalve direct onderscheid op. [NOOT 7]
Deze interpretatie vloeit voort uit de jurisprudentie van het HvJEG. [NOOT 8]
Het is in het kader van de zaken die aan de Commissie worden voorgelegd in
verband met toetsing aan artikel 7:648 Burgerlijk Wetboek (BW), de WGB en
artikel 5 AWGB, vaste jurisprudentie dat de gevolgen van zwangerschap, dan
wel zwangerschaps- en bevallingsverlof (afwezigheid of verminderde
inzetbaarheid) als een onlosmakelijk en onvermijdelijk gevolg van de
zwangerschap moet worden beschouwd en daardoor op een lijn moet worden
gesteld met zwangerschap zelf. Deze zienswijze ligt in één lijn met
eerdergenoemde richtlijn en jurisprudentie van het HvJEG.
Een en ander heeft tot gevolg dat zowel de zwangerschap en de bevalling zelf
als de zojuist genoemde gevolgen daarvan niet tot benadeling in de
arbeidsvoorwaarden mogen leiden.

4.6. Allereerst merkt de Commissie op dat volgens vaste rechtspraak van het
HvJEG sprake is van discriminatie wanneer verschillende regels worden
toegepast op vergelijkbare gevallen of wanneer dezelfde regel wordt toegepast
op verschillende situaties. [NOOT 9] Deze laatste toets wordt met name toegepast bij
de beoordeling van de vraag of bepaalde onderdelen uit een voorliggende
regeling al dan niet discriminatie op grond van geslacht inhouden.

In het licht van deze jurisprudentie zal de Commissie de voorliggende
rechtsvraag eveneens beoordelen aan de hand van de vraag of in het RPBO
verboden onderscheid wordt gemaakt door ongelijke gevallen gelijk te
behandelen.

4.7. In dit verband is met name van belang het arrest van het HvJEG, Brown
versus Rentokil Ltd van 30 juni 1998. [NOOT 10]
Uit het Brown-arrest kan worden afgeleid dat rechtspositionele regels in
verband met arbeidsongeschiktheid die voor mannen en vrouwen, ook als er
sprake is van zwangerschap, op gelijke wijze worden toegepast, in strijd zijn
met richtlijn 92/85/EEG omdat arbeidsongeschiktheid vanwege zwangerschap en
arbeidsongeschiktheid vanwege ziekte als ongelijke gevallen dienen te worden
behandeld (zie r.o. 31). De Commissie is van oordeel dat, nu het HvJEG zelfs
arbeidsongeschiktheid vanwege zwangerschap als een ander geval beoordeelt dan
andersoortige arbeidsongeschiktheid, het zwangerschaps- en bevallingsverlof
zelf in geen geval op één lijn met ziekte mag worden gesteld als het gevolg
daarvan zou zijn dat de betreffende vrouwen qua arbeidsvoorwaarden in een
nadeliger positie worden gebracht.
Bij het verlies van vakantierechten (ook al is dat in een bepaalde periode)
doet dit laatste zich voor.

Deze zienswijze stemt overeen met de bepalingen van genoemde richtlijn. In de
preambule van deze richtlijn is met nadruk gesteld dat de bepalingen met
betrekking tot het zwangerschapsverlof geen nuttige werking zouden hebben
indien zij niet gepaard gaan met de handhaving van de rechten verbonden aan
de arbeidsovereenkomst. Artikel 11 van deze Richtlijn bepaalt dat de
lidstaten door middel van wetgeving dienen te waarborgen dat werkneemsters
tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof de rechten verbonden aan de
arbeidsovereenkomst behouden.

Op het terrein van de arbeidsvoorwaarden heeft ook de Commissie al eerder
geoordeeld dat zwangerschap niet kan worden gelijkgesteld met ziekte. [NOOT 11]
Daarbij kan worden opgemerkt dat een gelijkstelling van zwangerschap en
ziekte in rechtspositieregelingen niet meer voor de hand ligt nu per 1 maart
996 een wijziging van artikel 19 Ziektewet in werking is getreden die er
juist toe strekt de gelijkstelling tussen zwangerschap en ziekte te
schrappen. Daardoor is een recht op uitkering bij zwangerschapsverlof
ontstaan ongeacht de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid. [NOOT 12]

4.8. In het RPBO worden mannelijk en vrouwelijk onderwijspersoneel in die zin
gelijk behandeld dat in geen enkel geval compensatie plaatsvindt indien
iemand feitelijk niet in staat is vakantie te genieten in de vaste
schoolvakantieperiodes van de school.
Deze regeling betreft alleen ziekte en bevat geen specifieke bepaling voor
zwangerschap. Door de toepassing van de bepaling die ziekte en zwangerschap
gelijkstelt, worden arbeidsongeschiktheid wegens zwangerschap en
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte als gelijke gevallen behandeld, terwijl
ze ongelijke gevallen zijn.

De Commissie voelt zich in deze mening gesterkt door de zienswijze van het
HvJEG in een andere zaak. [NOOT 13] In dit arrest legt het HvJEG de zienswijze neer
dat als een vrouw tijdens het zwangerschapsverlof als bedoeld in artikel 8
van richtlijn
92/85/EEG ziek wordt en onder de ziekteverlofregeling komt te vallen, en
indien dit ziekteverlof eindigt op een datum gelegen voor het einde van
genoemd zwangerschapsverlof, haar niet het recht kan worden ontnomen, na die
datum het in artikel 8 bedoelde zwangerschapsverlof voort te zetten tot het
einde van de minimumduur van veertien weken, welke periode wordt berekend
vanaf de aanvangsdatum van het zwangerschapsverlof.

De Commissie leidt hieruit af dat volgens het HvJEG het zwangerschapverlof
bij samenval met andere verlofrechten kan worden opgeschort. In het
onderhavige geval (waar de vakantierechten worden toegekend als het recht op
vakantie in een bepaalde periode) zou dat betekenen dat het
zwangerschapsverlof tijdens de vakantieperiode wordt onderbroken en
vervolgens weer wordt voortgezet.

De Commissie merkt hierbij tevens op dat een regeling als de zojuist vermelde
geen nadelen kent uit oogpunt van onderwijscontinuïteit aangezien er reeds
sprake is van vervanging vanwege het zwangerschapsverlof en dus alleen de
periode van vervanging ter discussie kan staan.

Een en ander overziend concludeert de Commissie dat door het ontbreken van
een compensatieregeling ingeval van samenval van zwangerschapsverlof en
vakantie in het RPBO direct onderscheid op grond van geslacht wordt gemaakt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen te Zoetermeer jegens de Stichting
De Bundeling te Den Haag direct onderscheid maakt op grond van geslacht in
strijd met artikel 5 lid 1 sub d Algemene wet gelijke behandeling.

Aldus vastgesteld op 10 december 1998.

prof. mr. J.E. Goldschmidt mr. A.N. Veekamp
Kamervoorzitter secretaris Kamer

Oordeel 98-134
@@TNT=
[NOOT_1]
Statuten Stichting Instituut voor Vrouw en Arbeid, 11 oktober 1993, Den Haag.
[NOOT_2]
Statuten Stichting De Bundeling, 31 december 1997, Leiden.
[NOOT_3]
HvJEG, 14 juli 1994, Webb versus EMO Air Cargo (UK) Ltd, C-32/93, JAR 1996,
169.
[NOOT_4]
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 3, p. 13.
[NOOT_5]
Zie onder andere HvJEG, 13 november 1990, Marleasing SA versus La Comercial Internacional De Alimentacion SA, C-106/89,
Jur. 1990 p. I-4135.
[NOOT_6]
Zie HvJEG, 10 april 1994, Von Colson en Kamann versus Deelstaat Nordrhein-Westphalen, C-14/83, Jur. 1984-1991 en zie onder meer
Commissie gelijke behandeling, 23 december 1997, oordeel 97-145.
[NOOT_7]
Commissie gelijke behandeling, 4 december 1996, oordeel 96-113 en 15 september 1998, oordeel 98-101.
[NOOT_8]
HvJEG, 8 november 1990, Dekker versus Stichting Vormingscentrum Jong
Volwassenen VJV-Centrum, C-177/88, Jur. 1990, 3941 en in dezelfde zaak Hoge
Raad, 13 september 1991, NJ 1992, 855; HvJEG, Webb, zie noot 3 en HvJEG, 30
april 1998, CNAVTS versus Thibault, C-136/95, Rechtspraak Nemesis 1998, 925.
[NOOT_9]
Zie onder meer r.o. 16, HvJEG, 13 februari 1996, Gillespie versus Northorn
Health and Social Services Board, C-342/93, Rechtspraak Nemesis 1996, nr.
583.
[NOOT_10]
HvJEG, 30 juni 1998, C-394/96, r.o. 31, JAR 1998, nr. 198.
[NOOT_11]
Commissie gelijke behandeling, 13 november 1996, oordeel 96-95.
[NOOT_12]
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24439, nr. 3 p. 67.
[NOOT_13]
HvJEG, 27 oktober 1998, Boyle versus Egual Opportunities Commission, C-411/96, nog niet gepubliceerd.

Rechters

Mrs Goldschmidt, Mulder, Dierx