Instantie
Gerechtshof ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Er wordt bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Schadefonds
Geweldsmisdrijven omdat de hoogte van de immateriële schadevergoeding te laag
is vastgesteld. Het hof honoreert dit bezwaar en verwijst de zaak terug
teneinde een nieuwe beslissing te nemen.
Volledige tekst
BESCHIKKING
op het op 18 mei 1998 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
P, geboren op 3 april 1990, in deze wettelijk vertegenwoordigd door zijn
moeder C., wonende te Bolsward, verder te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr G.A.M. van Dijk, advocaat te Alkmaar,
inzake de beslissing d.d. 3 april 1998 van de Commissie belast met het beheer
van het schadefonds geweldsmisdrijven, verder te noemen: de Commissie.
A. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 14 maart 1997 is de Commissie verzocht om toekenning van een uitkering uit
het schadefonds geweldsmisdrijven ter zake van een letselschade veroorzaakt
door in het jaar 1994 jegens verzoeker opzettelijk gepleegde
geweldsmisdrijven.
De Commissie heeft in haar bestreden beslissing aan verzoeker een uitkering
toegekend ten bedrage van ƒ 16.515 te weten ƒ 6.515 wegens materiële schade
en ƒ 10.000 wegens immateriële schade.
Een afschrift van deze beslissing is bij brief van 17 april 1998 toegezonden
aan de gemachtigde van verzoeker. Deze heeft namens verzoeker bezwaar gemaakt
tegen die beslissing in een verzoekschrift dat op 18 mei 1998 ter griffie van
dit hof is binnengekomen en dat bij brief d.d. 27 mei 1998 van nadere gronden
is voorzien.
B. HET BEZWAAR VAN VERZOEKER
Het bezwaar dat namens verzoeker is aangevoerd komt – kort gezegd – hierop
neer dat, gelet op de ernst van het door verzoeker opgelopen psychisch
letsel, het door de Commissie toegekende bedrag wegens immateriële schade te
laag is.
C. BEOORDELING VAN HET VERZOEKSCHRIFT
Verzoeker werd op vierjarige leeftijd meermalen door verschillende volwassen
mannen onder zeer gewelddadige omstandigheden verkracht. Het door verzoeker
als gevolg daarvan opgelopen psychisch letsel wordt door dr. R. Bullens,
psycholoog/psychotherapeut, bij wie verzoeker sinds februari 1997 in
behandeling is, in zijn brief d.d. 27 mei 1998 omschreven als een ernstige
vorm van posttraumatische stress-stoornis waarvan verzoeker naar verwachting
ook op volwassen leeftijd nog schade zal kunnen ondervinden.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de zeer ernstige omstandigheden
waaronder het seksueel misbruik plaatsvond, te weten de jeugdige leeftijd van
verzoeker en het grove geweld dat door de daders tijdens en ook na de
verkrachtingen werd gebruikt, alsmede de ernst van de door verzoeker als
gevolg daarvan geleden en nog te lijden psychische schade, verzoeker een
hogere uitkering wegens immateriële schade toekomt dan door de Commissie is
vastgesteld. Het hof denkt hierbij aan een uitkering overeenkomstig de
letselcategorie 6.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beslissing voor zover het de
uitkering wegens immateriële schade betreft niet in stand kan blijven en dat
de zaak moet worden teruggezonden aan de Commissie teneinde daarin, met
inachtneming van het vorenoverwogene, opnieuw te beslissen.
BESLISSING
Het hof vernietigt de bestreden beslissing voor zover dit de uitkering wegens
immateriële schade betreft en zendt de zaak terug aan de Commissie teneinde
daarin met inachtneming van het vorenoverwogene, opnieuw te beslissen.
Rechters
Mrs. Kok, Mulder en Wurzer