Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker heeft -in zijn functie van tweede secretaris van een politieke
partij- bij de wederpartij een aanvraag ingediend voor het openen van een
zakelijke girorekening voor de partij. De wederpartij heeft dit geweigerd met
een beroep op haar beleid, inhoudende dat geen relatie zal worden aangegaan
met personen, bedrijven en instellingen, waarvan de activiteiten als
maatschappelijk niet aanvaardbaar kunnen worden aangemerkt. Verzoeker is van
mening dat de wederpartij hiermee jegens hem onderscheid heeft gemaakt naar
politieke gezindheid.
Verzoeker heeft gesteld dat een girorekening voor de partij nodig is om de
partij draaiende te houden en uit te bouwen. Hij acht dit nodig om als
gemeenteraadslid herkozen te kunnen worden. De Commissie overweegt dat
deelname aan het financiële verkeer met behulp van een eigen girorekening
relevant is voor het functioneren van een politieke partij. Dit laatste is
van belang voor het ontplooien van politieke activiteiten door leden van de
partij en meer in het bijzonder voor actieve politieke deelname van
kandidaten voor vertegenwoordigende en andere politieke functies. Gelet op
verzoekers kandidatuur voor de gemeenteraad leidt het voorgaande tot het
oordeel dat sprake is van een nadeel zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid,
onderdeel a, AWGB. Het voorgaande leidt ertoe dat hetgeen in oordeel 98-45 is
overwogen van overeenkomstige toepassing is op verzoeker.
Ten aanzien van de mogelijkheid voor verzoeker om een privé-girorekening te
openen, oordeel de Commissie dat geen sprake is van onderscheid op grond van
politieke overtuiging.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 24 juli 1997 verzocht de heer (….) te Rotterdam (hierna: verzoeker)
de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of
Postbank N.V. te Amsterdam (hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid
heeft gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
1.2. Verzoeker heeft -in zijn functie van tweede secretaris van de politieke
partij Nationale Volkspartij/CP ’86 (hierna: de partij)- bij de wederpartij
een aanvraag ingediend voor het openen van een zakelijke girorekening voor de
partij. De wederpartij heeft dit geweigerd met een beroep op haar beleid,
inhoudende dat geen relatie zal worden aangegaan met personen, bedrijven en
instellingen, waarvan de activiteiten als maatschappelijk niet aanvaardbaar
kunnen worden aangemerkt. Verzoeker is van mening dat de wederpartij hiermee
jegens hem onderscheid heeft gemaakt naar politieke gezindheid.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld.
De partij heeft eveneens een verzoek om een oordeel bij de Commissie
ingediend. In die zaak heeft de Commissie een oordeel uitgesproken onder
nummer 98-45. Beide zaken zijn gevoegd behandeld.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 11 november 1997.
Verzoeker is bij deze zitting niet verschenen.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig
van de kant van de wederpartij
– dhr. drs. (….) (beleidsmedewerker ING)
– dhr. mr. (….) (groepsstaf Juridische Zaken ING)
– mw. mr. (….) (groepsstaf Juridische Zaken ING)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. De Commissie heeft in verband met het niet verschijnen van verzoeker het
onderzoek heropend en verzoeker bij brief van 12 november 1997 verzocht om
nadere informatie, welke op 4 december 1997 is ontvangen. De reactie van de
wederpartij hierop heeft de Commissie op 26 januari 1998 ontvangen.
2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De partij heeft bij de wederpartij een aanvraag ingediend voor het
openen van een zakelijke girorekening. De wederpartij heeft dit bij brief van
25 april 1997 als volgt geweigerd: “Wij hebben uw verzoek ontvangen. Wij zijn
echter op grond van artikel 8.3 van de Girovoorwaarden niet bereid uw verzoek
verder in behandeling te nemen.”
Bij brief van 18 juni 1997 heeft de wederpartij haar weigering desgevraagd
als volgt nader toegelicht: “Het bestuur van de ING-groep heeft gekozen voor
een beleid om geen relatie aan te gaan met personen, bedrijven en
instellingen, waarvan de activiteiten als maatschappelijk niet aanvaardbaar
kunnen worden aangemerkt”.
3.2. Artikel 8.3. van de door de wederpartij gehanteerde girovoorwaarden,
opgenomen in de aan de Commissie overgelegde ‘Voorwaarden Postbank’, luidt:
“Op een aanvraag tot het openen van een girorekening wordt door de Postbank
binnen één maand beslist. De Postbank kan het openen van een girorekening,
indien daartegen naar haar oordeel bezwaren bestaan, weigeren dan wel
afhankelijk stellen van aan de rekeninghouder te motiveren voorwaarden. De
Postbank is desgevraagd gehouden de aanvrager schriftelijk op de hoogte te
stellen van de reden van weigering.”
De onder 3.1. weergegeven toelichting van de wederpartij op haar handelen
jegens de partij is gebaseerd op de gedragscode die geldt voor het
bankpersoneel van de ING-groep, waartoe ook het bankpersoneel van de
wederpartij behoort. In deze gedragscode is onder meer vermeld:
“4. Dienstverlening aan relaties.
ING Bank rekent het tot haar taak de dienstverlening aan relaties zo goed
mogelijk uit te voeren, waarbij als richtlijn geldt, dat hun activiteiten
maatschappelijk aanvaardbaar behoren te zijn. ING Bank wenst geen zaken te
doen met personen of bedrijven die zich bezig houden met handel in verdovende
middelen, illegale gokhuizen, het zonder vergunning ter beschikking stellen
van arbeidskrachten en aanverwante zaken. ING Bank wenst evenmin zaken te
doen met personen of bedrijven waarvan de activiteiten als maatschappelijk
niet aanvaardbaar kunnen worden aangemerkt. Indien daarvan sprake is, dient
het aangaan van een relatie geweigerd of de bestaande relatie beëindigd te
worden”.
3.3. Verzoeker is lid van de partij en ten tijde van indiening van de klacht
gemeenteraadslid voor de partij te Rotterdam.
De standpunten van partijen
3.4. Verzoeker stelt het volgende.
De wederpartij maakt, door te weigeren een zakelijke girorekening te openen
voor de partij, onderscheid naar politieke overtuiging jegens verzoeker als
individu. Verzoeker ontvangt geen salaris of vergoeding voor zijn
werkzaamheden voor de partij. Zijn enige inkomen bestaat uit de vergoeding
die hij ontvangt als gemeenteraadslid. Indien de partij niet in staat is deel
te nemen aan het financiële verkeer is het onmogelijk om de partij draaiende
te houden en uit te bouwen. Deze partijstructuur heeft verzoeker nodig om als
gemeenteraadslid herkozen te worden. In die zin is door het handelen van de
wederpartij sprake van broodroof.
De kans is groot dat ook aan verzoeker geweigerd zal worden een girorekening
voor hemzelf te openen, gelet op het feit dat de wederpartij te kennen heeft
gegeven dat evenmin relaties aangegaan zullen worden met personen waarvan de
activiteiten als niet aanvaardbaar worden aangemerkt. Het beleid van de
wederpartij heeft als effect dat een ieder, die een politieke voorkeur heeft
waarmee de wederpartij het niet eens is, uitgesloten zal worden. Dit beleid
zal een sneeuwbaleffect hebben op andere bedrijven. Personen die een mening
hebben die afwijkt van de algemeen heersende politieke opvattingen worden
daarmee tot derderangsburger gedegradeerd.
3.5. De wederpartij stelt het volgende.
Verzoeker wordt door het beleid van de wederpartij niet getroffen. In de
eerste plaats heeft verzoeker twee particuliere girorekeningen bij de
wederpartij. Hij is als cliënt dus niet geweigerd en zal in de toekomst ook
niet geweigerd worden vanwege zijn politieke gezindheid. Wanneer verzoeker
echter herhaaldelijk in de publiciteit zou komen vanwege gepleegde strafbare
feiten zou dat anders kunnen liggen.
Het niet hebben van een zakelijke girorekening belet de partij niet om
verzoeker uit haar partijkas te voldoen. Vanwege het raadslidmaatschap van
verzoeker ontvangt hij reguliere inkomsten van de gemeente. Deze inkomsten
ontvangt hij op zijn privé-girorekening. De andere girorekening die op naam
van verzoeker staat wordt naar het zich laat aanzien gebruikt als zakelijke
rekening van de raadsfractie.
De wederpartij stelt het standpunt van verzoeker, inhoudende dat het handelen
van de wederpartij het onmogelijk maakt een partij uit te bouwen, zodanig te
begrijpen dat verzoeker zich niet persoonlijk getroffen voelt en de klacht
derhalve slechts betrekking heeft op haar handelen jegens de partij.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
maakt naar politieke gezindheid zoals bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling
a. ten aanzien van de weigering om voor de partij een girorekening te openen;
b. ten aanzien van de mogelijkheid om voor verzoeker een privé-girorekening
te openen.
4.2. Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB bepaalt onder meer dat
onderscheid verboden is bij het aanbieden van goederen of diensten indien dit
geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer ziet op onderscheid tussen
personen op grond van politieke gezindheid.
Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde
discriminatiegronden. Indirect onderscheid op grond van politieke gezindheid
is onderscheid, dat op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan
politieke gezindheid direct onderscheid op die grond tot gevolg heeft.
Artikel 12, tweede lid, onderdeel a, AWGB bepaalt dat een verzoek om een
oordeel kan worden ingediend door “degene die meent dat te zijnen nadele een
onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet”.
4.3. Ten aanzien van de onder 4.1.a. gestelde vraag overweegt de Commissie
als volgt.
Artikel 12, tweede lid, onderdeel a, AWGB brengt mee dat het door de wet
verboden onderscheid ten nadele van verzoeker moet zijn. Niet gesteld kan
worden dat bij het weigeren van een girorekening aan een politieke partij
waarvan verzoeker lid is, de laatste op voorhand een zelfstandig belang heeft
zoals in de wet bedoeld. Daartoe zijn de feiten en concrete omstandigheden
van belang.
Verzoeker heeft gesteld dat een girorekening voor de partij nodig is om de
partij draaiende te houden en uit te bouwen. Hij acht dit nodig om als
gemeenteraadslid herkozen te kunnen worden. De Commissie overweegt dat
deelname aan het financiële verkeer met behulp van een eigen girorekening
relevant is voor het functioneren van een politieke partij. Dit laatste is
van belang voor het ontplooien van politieke activiteiten door leden van de
partij en meer in het bijzonder voor actieve politieke deelname van
kandidaten voor vertegenwoordigende en andere politieke functies. Gelet op
verzoekers kandidatuur voor de gemeenteraad leidt het voorgaande tot het
oordeel dat sprake is van een nadeel zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid,
onderdeel a, AWGB.
Ten aanzien van de vraag of de wederpartij onderscheid heeft gemaakt naar
politieke gezindheid door te weigeren de partij als cliënt te accepteren,
verwijst de Commissie naar het onder 2.1. genoemde oordeel 98-45 dat als hier
herhaald en ingelast wordt beschouwd. De Commissie heeft in laatstbedoeld
oordeel uitgesproken dat de wederpartij jegens de partij
– ten aanzien van de weigering voor de partij een girorekening te openen
onder verwijzing naar rechtens ontoelaatbare gedragingen van leden van de
partij geen onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke
behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld;
– ten aanzien van de weigering voor de partij een girorekening te openen te
weigeren onder rechtstreekse verwijzing naar de politieke gezindheid van de
partij direct onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke
behandeling en derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld;
Op grond hiervan is het oordeel van de Commissie dat de wederpartij jegens
verzoeker, door de weigering een girorekening te openen voor de partij onder
verwijzing naar rechtens ontoelaatbare gedragingen van leden van de partij,
geen onderscheid naar politieke gezindheid heeft gemaakt.
Door de weigering van de wederpartij een girorekening voor de partij te
openen onder rechtstreekse verwijzing naar de politieke gezindheid van de
partij, heeft de wederpartij wel direct onderscheid gemaakt op grond van
politieke gezindheid.
4.4. Ten aanzien van de onder 4.1.b. gestelde vraag overweegt de Commissie
als volgt.
Verzoeker stelt dat de wederpartij niet alleen bedrijven en instellingen maar
ook personen, waarvan de activiteiten als maatschappelijk niet aanvaardbaar
worden beschouwd, als cliënt weigert. Aangezien hij dezelfde politieke
gezindheid heeft als de partij die als cliënt is geweigerd, is de kans groot
dat ook hij geweigerd wordt.
Gebleken is echter dat verzoeker over twee girorekeningen bij de wederpartij
beschikt en dat zijn politieke gezindheid derhalve geen reden is geweest om
hem als cliënt te weigeren. Beëindiging van de bestaande relatie van de
wederpartij met verzoeker op grond van het in de gedragscode gestelde heeft
niet plaatsgevonden. De wederpartij heeft met nadruk gesteld dat een
toekomstige aanvraag van verzoeker tot het openen van een nieuwe girorekening
niet tot een afwijzing zal leiden, althans in ieder geval niet op grond van
de politieke gezindheid van verzoeker. De Commissie heeft geen reden deze
stelling van de wederpartij in twijfel te trekken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van dit deel van de
klacht geen sprake is van onderscheid op grond van politieke gezindheid
jegens verzoeker. De wederpartij heeft derhalve niet gehandeld in strijd met
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat Postbank
N.V. te Amsterdam jegens de heer (….) te Rotterdam
a.1. ten aanzien van de weigering om voor de partij een girorekening te
openen onder verwijzing naar rechtens ontoelaatbare gedragingen van leden van
de partij geen onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet
gelijke behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld;
a.2. ten aanzien van de weigering om voor de partij een girorekening te
openen onder rechtstreekse verwijzing naar de politieke gezindheid van de
partij direct onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke
behandeling en derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld;
b. ten aanzien van de mogelijkheid om voor hem een privé-girorekening te
openen geen onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Algemene wet gelijke
behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)