Instantie
Kantonrechter Rotterdam
Samenvatting
Werkneemster vordert in een procedure ex 1638x BW schadevergoeding van
de werkgever omdat deze haar onvoldoende beschermd heeft naar aanleiding
van klachten over seksuele intimidatie. De arbeidsovereenkomst is inmiddels
ontbonden. Aan werkneemster werd toen een schadevergoeding toegekend. In
deze procedure wordt de vordering tot vergoeding van inkomensschade alsmede
de immateriële schade afgewezen omdat de inkomensschade al bij de ontbinding
is toegekend en er een immateriële schadevergoeding van ƒ 12.000,– is
overeengekomen.
De kantonrechter is echter van oordeel dat voldoende is gebleken dat door
gedaagde als werkgever de verplichting die voortvloeit uit art 7:685 is
geschonden. Van de werkgever had verwacht mogen worden dat hij uitgebreide
maatregelen nam om ongewenste en voor het slachtoffer schadelijke gedragingen
te voorkomen of in de kiem te smoren, of in ieder geval, wanneer melding
werd gemaakt van dergelijk gedrag te voorkomen dat verdere intimiteiten
zouden plaatsvinden. De enkele verwijzing in een brochure voor het personeel
naar het bestaan van een bedrijfsmaatschappelijk werker tot wie men zich
bij problemen van allerlei aard kan wenden moet in dit kader als onvoldoende
worden beschouwd.
Volledige tekst
Rechtsoverwegingen:
Vaststaande feiten:
1.1.
Eiseres is op 1 juni 1986 voor 20 uur per week in dienst getreden bij gedaagde
als medisch secretaresse ten behoeve van de longartsen met een brutosalaris
van ƒ 1.470,- per maand volgens salarisschaal 43/maximum. Zij werkte voor
B., longarts.
1.2.
De arbeidsovereenkomst is wegens een verandering van omstandigheden met
ingang van 1 september 1996 ontbonden bij beschikking van de kantonrechter
te Rotterdam d.d. 13 augustus 1996 onder toekenning van een vergoeding
aan eiseres van
ƒ 45.000,-.
1.3.
Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding heeft de kantonrechter
overwogen: “Ook de verwijten die verweerster aan verzoekster in verband
met haar herplaatsingsactiviteiten richt kunnen hier geen rol spelen omdat
niet is gebleken dat deze gegrond zijn. Ook de andere door verweerster
genoemde omstandigheden, waaronder het door het gedrag van Brouwers ondervonden
leed, geven geen grond de vergoeding te verhogen.”
1.4.
Vanaf 2 september 1994 heeft eiseres zich ziek gemeld.
1.5.
Bij brief van 1 december 1994 heeft eiseres haar direct leidinggevende,
mw. V. schriftelijk op de hoogte gebracht van de gedragingen van B. Naar
aanleiding van die brief heeft V. eiseres uitgenodigd een tijdje bij haar
te komen logeren om tot rust te komen.
1.6.
Medio 1995 heeft eiseres op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden verricht
in het St. Clara Ziekenhuis. Bij brief d.d. 14 augustus 1995 heeft eiseres
per 1 september 1995, de datum waarop zij weer geschikt werd geacht te
werken, tewerkstelling gevraagd in haar werk als medisch secretaresse of
doktersassistente bij een andere arts of in een vergelijkbare functie.
1.7.
In augustus 1995 heeft eiseres bij de Geschillencommissie van gedaagde
een klacht ingediend over de sexuele intimidaties. In het oordeel van 26
september 1995 heeft de commissie vastgesteld dat er sprake is geweest
van ongewenste sexuele toenadering en ander verbaal, non-verbaal of fysiek
gedrag van sexuele aard. De commissie doet de aanbeveling dat binnen het
ziekenhuis een andere positie voor eiseres wordt gevonden.
1.8.
Vanaf december 1995 werd eiseres in de gelegenheid intern te solliciteren
op vacatures.
1.9.
Bij exploit van 13 mei 1996 heeft eiseres gedaagde gedagvaard en wedertewerkstelling
gevorderd in haar functie of een vergelijkbare functie.
1.10.
Middels een minnelijke schikking is door B. aan eiseres
ƒ 12.000,- betaald tot vergoeding van door hem veroorzaakte schade.
1.11.
De partner van eiseres is de ex-man van de echtgenote van B. Ook buiten
de werksituatie hadden B. en eiseres contact met elkaar en met de wederzijdse
partners.
De vordering;
2.1.
Eiseres vordert:
-veroordeling van gedaagde tot vergoeding van schade, nader op te maken
bij staat en te vereffenen volgens de wet, wegens schade die eiseres heeft
geleden en nog lijdt als gevolg van het handelen van gedaagde in strijd
met art. 1638x BW te verhogen met de wettelijke rente vanaf 21 januari
1997 tot aan de dag der algehele vordering;
-veroordeling van gedaagde tot betaling van een voorschot van ƒ 20.000,-
binnen een week na betekening van het vonnis.
-veroordeelde van gedaagde in de proceskosten.
2.2.
Gedaagde heeft jegens haar de verplichting voortvloeiend uit art. 1638x
BW geschonden door niet zodanige regelingen te treffen dat zij gevrijwaard
werd en bleef tegen gevaren voor lijf en eerbaarheid.
Gedaagde moest in elk geval vanaf 12 juli 1991, toen het SER-advies over
bestrijding van sexuele intimidatie op de werkplek werd uitgebracht kunnen
begrijpen dat deze zorgplicht onder art 3 sub a Arbowet valt en dat zij
wettelijk verplicht was maatregelen te nemen. Het ziekenhuis is ook kwalitatief
aansprakelijk voor de onrechtmatige daad van de arts ex, artt. 6:76 en
171 BW.
2.3.
Het verwijt van eiseres valt uiteen in drie onderdelen:
-het ontbreken van preventieve en beschermende maatregelen in de periode
van 1986 tot juli 1995;
-het niet adequaat reageren door verantwoordelijken in de organisatie op
signalen en klachten van eiseres over sexuele intimidaties;
-het niet bieden van bescherming tegen de nadelige gevolgen van sexuele
intimidatie.
2.4.
Maatregelen ter bescherming hebben ontbroken. De geschillencommissie is
ingesteld in juli 1995. Toekenning van een vergoeding bij een ontbinding
is niet aan te merken als finale vergoeding van schade wegens inkomensverlies.
Deze procedure heeft een andere grondslag.
2.5.
Vanaf 1992 heeft eiseres directe mededelingen gedaan aan haar direct leidinggevende
mevrouw V. over de ongewenste gedragingen van B. Eiseres heeft gedaagde
bij brief d.d. 21 januari 1997 aansprakelijk gesteld voor de schade.
Het verweer
3.1.
In het introductieboekje dat aan alle werknemers reeds in 1983 werd uitgereikt
wordt vermeld dat werknemers zich bij problemen thuis of in de werksituatie
kunnen wenden tot de bedrijfsmaatschappelijk werker met vermelding van
telefoonnummer en tijden van bereikbaarheid.
3.2.
Eiseres kon zich tevens wenden tot de vaste OR-commissie. Er bestaat daarnaast
sinds enkele jaren een interne geschillencommissie.
3.3.
Eiseres heeft haar problemen pas in 1994 kenbaar gemaakt aan mw.V. Zij
heeft getracht de problemen adequaat op te lossen.
3.4.
Gedaagde is niet aansprakelijk ex. art. 7:658 BW. Er is sprake van opzet,
danwel bewuste roekeloosheid aan de zijde van eiseres. Zij onderhield een
intieme relatie met B., die op grote schaal ook buiten de werksfeer werd
voortgezet en bovendien voor indiensttreding van eiseres bij het Sint Clara
Ziekenhuis is ontstaan.
3.5.
B. is een vrij gevestigd specialist. Gedaagde is derhalve slechts in beperkte
mate en hoogstens indirect verantwoordelijk voor zijn gedrag.
3.6.
Gedaagde heeft eiseres voor 4 verschillende functies als eerste kandidaat
voorgedragen. Eiseres kwam niet in aanmerking omdat haar typekwaliteiten
ver beneden het gewenste niveau lagen.
3.7.
In de door de kantonrechter vastgestelde beeindigingsvergoeding wordt inkomensschade
geacht te zijn inbegrepen. De kantonrechter heeft ook reeds geoordeeld
over het al dan niet toekennen van immateriële schadevergoeding. Eiseres
is bovendien reeds met B. een vergoeding terzake smartegeld overeengekomen.
3.8.
De loonschade wordt betwist, nu eiseres 100% arbeidsgeschikt is. Het causaal
verband tussen de loonschade en de schending van de zorgplicht wordt betwist.
De beoordeling
Aansprakelijkheid:
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken dat door gedaagde
als werkgever de verplichting voortvloeiend uit art. 7:658 is geschonden
door onvoldoende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat eiseres
gevrijwaard bleef voor ongewenste intimiteiten.
4.2.
Dat de longarts B., voor wie eiseres werkte, haar in ieder geval tot 1992
heeft lastig gevallen met ongewenste intimiteiten tijdens het werk is door
gedaagde niet of onvoldoende weersproken. Evenmin is weersproken dat daarna
intimidaties van andere aard hebben plaatsgehad, samenhangend met de afwijzing
van de sexueel getinte avances van B. door eiseres.
Art. 7:658 verplicht de werkgever – kort samengevat – maatregelen te nemen
om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. Vanaf het eind van de tachtiger,
begin negentiger jaren is uitgebreid aandacht besteed in de media aan ongewenste
intimiteiten op de werkvloer, bovendien is in 1991 het SER-advies uitgebracht.
Van gedaagde als werkgever had in ieder geval vanaf dat moment verwacht
mogen worden dat zij uitgebreide maatregelen nam om dergelijke ongewenste
en voor het slachtoffer schadelijke gedragingen te voorkomen of in de kiem
te smoren, of in ieder geval, wanneer melding werd gemaakt van dergelijk
gedrag te voorkomen dat verdere intimiteiten zouden plaatsvinden.
De enkele verwijzing in een brochure voor het personeel naar het bestaan
van een bedrijfsmaatschappelijk werker tot wie men zich bij problemen van
allerlei aard kan wenden moet in dit kader als onvoldoende worden beoordeeld,
evenals de reactie van mevrouw V.
4.3.
Aannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden door de gedragingen van
B jegens haar.
4.4.
Door gedaagde is gesteld dat de schade in belangrijke mate het gevolg is
van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dit verweer wordt
door de kantonrechter verworpen. Het feit dat B. en eiseres ook buiten
het werk contact met elkaar hadden, vormt geen excuus voor ongewenste intimiteiten
op de werkplek.
4.5.
De werkgever die niet voldoet aan zijn verplichting ex art. 7:658 is gehouden
de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden. Daaraan doet in beginsel
niet af dat reeds een vergoeding is toegekend door de kantonrechter bij
ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding is gebaseerd op
wat de kantonrechter billijk acht, terwijl het in deze procedure gaat om
een vergoeding van de volledige schade, die eiseres ten gevolge van de
tekortkoming van de werkgever in zijn zorgplicht ondervindt.
De schade:
4.6.
Eiseres vordert thans inkomensschade nader op te maken bij staat en daarnaast
vergoeding van immateriële schade.
4.7.
Omtrent de inkomensschade overweegt de kantonrechter het volgende:
Ten gevolge van de ongewenste intimiteiten is eiseres arbeidsongeschikt
geweest vanaf 2 september 1994.
Medio 1995 heeft zij op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden verricht.
Per 1 september 1995 is zij weer volledig arbeidsgeschikt bevonden. In
de periode daarna, althans vanaf december 1995 is bekeken of voor eiseres
elders een werkplek bij gedaagde te vinden was. De arbeidsovereenkomst
is vervolgens per 1 september 1996 ontbonden, waarbij een vergoeding van
ƒ 45.000,- is toegekend door de kantonrechter, nadat gedaagde dit bedrag
als vergoeding had aangeboden.
4.8.
De vordering van de inkomensschade wordt afgewezen, daar niet is komen
vast te staan dat eiseres inkomensschade heeft ten gevolge van de ongewenste
intimiteiten. Op 1 september 1995 is eiseres arbeidsgeschikt bevonden,
hetgeen meebrengt dat zij in staat is te werken en daarmee inkomsten te
verwerven door dat werk. Dat zij niet meer bij gedaagde werkt, omdat daar
geen passende functie voorhanden was, brengt niet mee dar K. niet in staat
is inkomen door arbeid te verwerven. Voor de schade, die K. lijdt doordat
haar arbeidsovereenkomst werd ontbonden, is aan haar een vergoeding toegekend
bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij zijn blijkens de
beschikking van de kantonrechter de omstandigheden meegewogen. Dit blijkt
ook nog eens uit de hoogte van de vergoeding, die hoger is dan het geval
zou zijn geweest wanneer de kantonrechtersformule zonder correctiefactor
zou zijn toegepast. In die vergoeding wordt mogelijke pensioenschade geacht
te zijn inbegrepen.
4.9.
K. vordert voorts vergoeding van immateriële schade. Ook deze vordering
wordt afgewezen. Door eiseres is niet weersproken dat zij met B. een vergoeding
ad. ƒ 12.000,- terzake vergoeding van immateriële schade is overeengekomen.
Door eiseres is niets gesteld dat een vergoeding, uitgaande boven
ƒ 12.000,- wegens gederfde levensvreugde rechtvaardigt. Nu deze schade
reeds vergoed is door B., kan deze schade niet nogmaals van gedaagde gevorderd
worden.
4.10.
Nu de vordering geheel wordt afgewezen, dient eiseres veroordeeld te worden
in de kosten van de procedure.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt K. in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde
van gedaagde begroot op ƒ 800,-.
Rechters
Mr drs L.A. van Son