Instantie
Kantonrechter Rotterdam
Samenvatting
De vrouw vordert in een procedure ex 1638x BW schadevergoeding van werkgever
vorderen. Werkgever heeft haar onvoldoende beschermd naar aanleiding van haar
klachten over seksuele intimidatie. De arbeidsovereenkomst is inmiddels
ontbonden op grond van artikel 1639w BW, waarbij aan aanvraagster een
schadevergoeding is toegekend. De Kantonrechter had in deze procedure geen
rekening gehouden met de laakbare rol van de werkgever.
In zijn vonnis van 21 april 1998 wijst de Kantonrechter te Rotterdam de
vorderingen van de vrouw af. Wel vindt de Kantonrechter dat de werkgever in
gebreke is gebleven waar het betreft zijn verplichtingen. De werkgever heeft
onvoldoende maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de vrouw
gevrijwaard bleef voor ongewenste intimiteiten. De Kantonrechter meent echter
dat er geen sprake is van inkomensschade. De vrouw was na de ontbinding van
de arbeidsovereenkomst volledig arbeidsgeschikt. Ook de vordering tot
vergoeding van immateriële schade wijst de Kantonrechter af. De vrouw heeft
van de dader een vergoeding van ƒ 12.000 ontvangen wegens immateriële schade.
De Kantonrechter stelt dat de vrouw niets heeft aangevoerd dat een vergoeding
boven dit bedrag zou rechtvaardigen.
Volledige tekst
De procedure:
De kantonrechter heeft acht geslagen op het volgende:
de dagvaarding en de ter rolle overgelegde producties;
de conclusie van antwoord met productie;
de conclusie van repliek met producties;
de conclusie van dupliek.
Rechtsoverwegingen:
Vaststaande feiten:
1.1 Eiseres is op 1 juni 1986 voor 20 uur per week in dienst getreden bij
gedaagde als medisch secretaresse ten behoeve van de longartsen met een
brutosalaris van ƒ 1.470 per maand volgens salarisschaal 43/maximum. Zij
werkte voor dr. J., longarts.
1.2 De arbeidsovereenkomst is wegens een verandering van omstandigheden met
ingang van 1 september 1996 ontbonden bij beschikking van de kantonrechter te
Rotterdam d.d. 13 augustus 1996 onder toekenning van een vergoeding aan
eiseres van ƒ 45.000
1.3 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding heeft de
kantonrechter overwogen: `Ook de verwijten die verweerster aan
verzoekster in verband met haar herplaatsingsactiviteiten richt kunnen hier
geen rol spelen omdat niet is gebleken dat deze gegrond zijn. Ook de andere
door verweerster genoemde omstandigheden, waaronder het door het gedrag van
dr. J. ondervonden leed, geven geen grond de vergoeding te verhogen.’
1.4 Vanaf 2 september 1994 heeft eiseres zich ziek gemeld.
1.5 Bij brief van 1 december 1994 heeft eiseres haar direct leidinggevende,
mw. V. schriftelijk op de hoogte gebracht van de gedragingen van dr. J. Naar
aanleiding van die brief heeft V. eiseres uitgenodigd een tijdje bij haar te
komen logeren om tot rust te komen.
1.6 Medio 1995 heeft eiseres op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden
verricht in het St. Clara Ziekenhuis. Bij brief d.d. 14 augustus 1995 heeft
eiseres per 1 september 1995, de datum waarop zij weer geschikt werd geacht
om te werken, tewerkstelling gevraagd in haar werk als medisch secretaresse
of doktersassistente bij een andere arts of in een vergelijkbare functie.
1.7 In augustus 1995 heeft eiseres bij de Geschillencommissie
van……..ingediend over sexuele intimidaties. In het oordeel van 26
september heeft commissie vastgesteld dat er sprake is geweest van ongewenste
sexuele toenadering en ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag van
sexuele aard. De commissie doet de aanbeveling dat binnen het ziekenhuis een
andere positie voor eiseres wordt gevonden.
1.8 Vanaf december 1995 werd eiseres in de gelegenheid gesteld intern te
solliciteren op vacatures.
1.9 Bij exploit van 13 mei 1996 heeft eiseres gedaagde gedagvaard en
wedertewerkstelling gevorderd in haar functie of een vergelijkbare functie.
1.10 Middels een minnelijke schikking is door dr. J. aan eiseres ƒ 12.00
betaald tot vergoeding van door hem veroorzaakte schade.
1.11 De partner van eiseres is de ex-man van de echtgenote van dr. J. Ook
buiten de werksituatie hadden dr. J. en eiseres contact met elkaar en met de
wederzijdse partners.
De vordering:
Eiseres vordert:
– veroordeling van gedaagde tot vergoeding van schade, nader op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet, wegens schade die eiseres heeft
geleden en nog lijdt als gevolg van het handelen van gedaagde in strijd met
art. 1638xBW te verhogen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 1997 tot
aan de dat der algehele voldoening;
– veroordeling van gedaagde tot betaling van een voorschot van ƒ 20.000
buiten een week na betekening van het vonnis.
– veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2 Gedaagde heeft jegens de verplichte voortvloeiend uit art. 1638xBW
geschonden door niet zodanige regelingen te treffen dat zij gevrijwaard werd
en bleef tegen gevaren voor lijf en eerbaarheid.
Gedaagde moest in elk geval vanaf 12 juli 1991, toen het SER-advies over
bestrijding van sexuele intimidatie op de werkplek werd uitgebracht kunnen
begrijpen dat deze zorgplicht onder art. 3 sub a Arbowet valt en dat zij
wettelijk verplicht was maatregelen te nemen. Het ziekenhuis is ook
kwalitatief aansprakelijk voor de onrechtmatige daad van de arts ex art. 6:67
en 171 BW.
2.3 Het verwijt van eiseres aan gedaagde valt uiteen in drie onderdelen:
– het ontbreken van preventieve en beschermende maatregelen in de periode van
1986 tot juli 1995;
– het niet adequaat reageren door verantwoordelijken in de organisatie op
signalen en klachten van eiseres over sexuele intimidaties;
– het niet bieden van bescherming tegen de nadelige gevolgen van sexuele
intimidatie.
2.4 Maatregelen ter bescherming hebben ontbroken. De geschillencommissie is
ingesteld in juli 1995. toekenning van een vergoeding bij ontbinding is niet
aan te merken als finale vergoeding van schade wegens inkomensverlies. Deze
procedure heeft een andere grondslag.
2.5 Vanaf 1992 heeft eiseres directe mededelingen gedaan aan haar direct
leidinggevende V. over de ongewenste gedragingen van dr.J. Eiseres heeft
gedaagde bij brief d.d. 21 januari 1997 aansprakelijk gesteld voor de schade.
Het verweer.
3.1 In het introductieboekje dat aan alle werknemers reeds in 1983 werd
uitgereikt wordt vermeld dat werknemers zich bij problemen thuis of in de
werksituatie kunnen wenden tot de bedrijfsmaatschappelijk werker met
vermelding van telefoonnummer en tijden van bereikbaarheid.
3.2 Eiseres kon zich tevens wenden tot de vaste OR-commissie. Er bestaat
daarnaast sinds enkele jaren een interne geschillencommissie.
3.3 Eiseres heeft haar problemen pas in 1994 kenbaar gemaakt aan V. Zij heeft
getracht de problemen adequaat op te lossen.
3.4 Gedaagde is niet aansprakelijk ex art. 7:658 BW. Er is sprake van opzet,
dan wel bewuste roekeloosheid aan de zijde van eiseres. Zij onderhield een
intieme relatie met dr. J., die op grote schaal ook buiten de werksfeer werd
voortgezet en bovendien voor indiensttreding van eiseres bij het St. Clara
Ziekenhuis is ontstaan.
3.5 Dr. J. is een vrij gevestigd specialist. Gedaagde is derhalve slechts in
beperkte mate en hoogstens indirect verantwoordelijk voor zijn gedrag.
3.6 Gedaagde heeft eiseres voor 4 verschillende functies als eerste kandidaat
voorgedragen. Eiseres kwam niet in aanmerking omdat haar typekwaliteiten ver
beneden het gewenste niveau lagen.
3.7 In de door de kantonrechter vastgestelde beëindigingsvergoeding wordt
inkomensschade geacht te zijn inbegrepen. De kantonrechter heeft ook reeds
geoordeeld over het al dan niet toekennen van immateriële schadevergoeding.
Eiseres is bovendien reeds met dr. J. een vergoeding terzake smartengeld
overeengekomen.
3.8 De loonschade wordt betwist, nu eiseres 100% arbeidsgeschikt is. Het
causaal verband tussen de loonschade en de schending van de zorgplicht wordt
betwist.
De beoordeling.
aansprakelijkheid:
4.1 De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken dat door
gedaagde als werkgever de verplichting voortvloeiend uit art. 7:658 is
geschonden door onvoldoende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat
eiseres gevrijwaard bleef voor ongewenste intimiteiten.
4.2 Dat de longarts dr. J., voor wie eiseres werkte, haar in ieder geval tot
1992 heeft lastig gevallen met ongewenste intimiteiten tijdens het werk is
door gedaagde niet of onvoldoende weersproken. Evenmin is weersproken dat
daarna intimidaties van andere aard hebben plaatsgehad, samenhangend met de
afwijzing van de sexueel getinte avances van dr. J door eiseres.
Art. 7:658 verplicht de werkgever -kort samengevat- maatregelen te nemen om
te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. Vanaf het eind van de tachtiger,
begin negentiger jaren is uitgebreid aandacht besteed in de media aan
ongewenste intimiteiten op de werkvloer, bovendien is eind 1991 het
SER-advies uitgebracht. Van gedaagde als werkgever had in ieder geval vanaf
dat moment verwacht mogen worden dat zij uitgebreide maatregelen nam om
dergelijke ongewenste en voor het slachtoffer schadelijke gedragingen te
voorkomen of in de kiem te smoren, of in iedere geval, wanneer melding werd
gemaakt van dergelijk gedrag te voorkomen dat verdere intimiteiten zouden
plaatsvinden. De enkele verwijzing in een brochure voor het personeel naar
het bestaan van een bedrijfsmaatschappelijk werker tot wie met zich bij
problemen van allerlei aard kan wenden moet in dit kader als onvoldoende
worden beoordeeld, evenals de reactie van V.
4.3 Aannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden door de gedragingen van
dr. J. jegens haar.
4.4 Door gedaagde is gesteld dat de schade in belangrijke mate het gevolg is
van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dit verweer wordt door
de kantonrechter verworpen. Het feit dat dr. J. en eiseres ook buiten het
werk contact met elkaar hadden, voormt geen excuus voor ongewenste
intimiteiten op de werkplek.
4.5 De werkgever die niet voldoet aan zijn verplichting ex art. 7:658 is
gehouden de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden. Daaraan doet in
beginsel niet af dat reeds een vergoeding is toegekend door de kantonrechter
bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding is gebaseerd op
wat de kantonrechter billijk acht, terwijl het in deze procedure gaat om een
vergoeding van de volledige schade, die eiseres ten gevolge van de
tekortkoming van de werkgever in zijn zorgplicht ondervindt.
De schade:
4.6 Eiseres vordert thans inkomensschade nader op te maken bij staat en
daarnaast vergoeding van immateriële schade.
4.7 Omtrent de inkomensschade overweegt de kantonrechter het volgende;
Tengevolge van de ongewenste intimiteiten is eiseres arbeidsongeschikt
geweest vanaf 2 september 1994. Medio 1995 heeft zij op arbeidstherapeutische
basis werkzaamheden verricht. Per 1 september 1995 is zij weer volledig
arbeidsgeschikt bevonden. In de periode daarna, althans vanaf december 1995
is bekeken of voor eiseres elders een werkplek bij gedaagde te vinden was. De
arbeidsovereenkomst is vervolgens per 1 september 1996 ontbonden, waarbij een
vergoeding van ƒ 45.000 is toegekend door de kantonrechter, nadat gedaagde
dit bedrag al vergoeding had aangeboden.
4.8 De vordering van de inkomensschade wordt afgewezen, daar niet is komen
vast te staan dat eiseres inkomensschade heeft ten gevolge van de ongewenste
intimiteiten. Op 1 september 1995 is eiseres arbeidsgeschikt bevonden,
hetgeen meebrengt dat zij in staat is te werken en daarmee inkomsten te
verwerven door dat werk. Dat zij niet meer bij gedaagde werkt, omdat daar
geen passende functie voorhanden was, brengt niet mee dat eiseres niet in
staat is inkomen door arbeid te verwerven. Voor de schade, die eiseres lijdt
doordat haar arbeidsovereenkomst werd ontbonden, is aan haar een vergoeding
toegekend bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij zijn blijkens
de beschikking van de kantonrechter de omstandigheden meegewogen. Dit blijkt
ook nog eens uit de hoogte van de vergoeding, die hoger is dan het geval zou
zijn geweest wanneer de kantonrechtersformule zonder correctiefactor zou zijn
toegepast. In die vergoeding wordt mogelijke pensioenschade geacht te zijn
inbegrepen.
4.9 De eiseres vordert voorts vergoeding van immateriële schade. Ook deze
vordering wordt afgewezen. Door eiseres is niet weersproken dat zij met dr.
J. een vergoeding ad ƒ 12.000 terzake vergoeding van immateriële schade is
overeengekomen. Door eiseres is niets gesteld dat een vergoeding, uitgaande
boven ƒ 12.000 wegens gederfde levensvreugde rechtvaardigt. Nu deze schade
reeds vergoed is door dr. J., kand deze schade nieit nogmaals van gedaagde
gevorderd worden.
4.10 Nu de vordering geheel wordt afgewezen, dient de eiseres veroordeeld te
worden in de kosten van de procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
Wijst de vordering af;
veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde
van de gedaagde begroot op ƒ 800
Rechters
Mr drs L.A. van Son