Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een vrouw heeft een aantal zomerseizoenen bij een bedrijf gewerkt als medewerker
groenvoorziening. In het seizoen 1996 is zij begonnen met zich als vrouw
te kleden na een geslachtsverandering. Voor de vacature voor dezelfde functie
als de voorgaande jaren is de vrouw in het seizoen 1997 niet aangenomen.
Zij is van mening dat haar geslachtsverandering de reden is geweest voor
de afwijzing. Het bedrijf bestrijdt dit en wijst op de noodzaak tot bezuinigingen
en de wijziging in het produktaanbod.
De Commissie overweegt dat onderscheid op grond van geslachtsverandering
een vorm van onderscheid op grond van geslacht is. De Commissie acht de
door het bedrijf aangevoerde argumenten aannemelijk. Een misverstand tussen
partijen omtrent de toekomstplannen van de vrouw na afloop van het seizoen
in 1996, is aan geen van beide partijen te verwijten. Geen strijd met de
wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 14 juli 1997 verzocht mevrouw (….) te Amsterdam (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of door haar werkgever, (….) te Hilversum (hierna:
de wederpartij), onderscheid naar geslacht is gemaakt als bedoeld in de
wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster stelt dat de wederpartij haar voor het zomerseizoen geen
nieuw contract heeft aangeboden in verband met de door haar ondergane geslachtsverandering.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
Vervolgens zijn partijen opgeroepen om hun standpunt mondeling toe te lichten
op een zitting op 3 februari 1998.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
-mw. (….) (verzoekster)
-mw. mr. A.M. Hilhorst (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (Manager Camping (….))
– mw. (….) (Personeelszaken)
– mw. mr. M.D. Vis (advocaat)
van de kant van de Commissie
– mw. Prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is in het kampeerseizoen van 1993, 1994, 1995 en 1996
bij de (….) (hierna: de camping) werkzaam geweest op basis van telkens
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De camping is een onderdeel
van de onderneming van de wederpartij. Zij bekleedde de functie medewerker
groenvoorziening/technische dienst. Naast de manager bestaat het personeel
op de camping uit twee vaste en twee seizoen-medewerkers. Gedurende het
seizoen bewoonde (en bewoont) verzoekster een stacaravan op de camping.
Verzoekster is in 1996 aangevangen met geslachtsverandering. Dit had tot
gevolg dat, waar zij voordien als man door het leven ging, zij zich als
vrouw ging kleden en gedragen.
In 1996 heeft verzoekster met de manager van de camping herhaalde malen
gesproken over haar voornemen een geslachtsverandering te ondergaan. Daarop
is door de manager begripvol gereageerd. Nadat verzoekster zich op een
gegeven moment als vrouw ging kleden en de manager daarover door campinggasten
werd aangesproken, heeft hij haar op 22 juli 1996, na overleg met de directie
van de wederpartij, een brief gezonden, waarin haar werd meegedeeld dat
dit niet kon worden getolereerd. Vervolgens heeft verzoekster met de manager
van de camping afgesproken dat zij zich uitsluitend als vrouw zou kleden
en gedragen binnen een kleine straal rondom haar eigen caravan.
Aan het einde van de contractstermijn van 1996 heeft verzoekster van de
manager van de camping een positief getuigschrift ontvangen. In het getuigschrift
wordt verzoekster onder andere succes gewenst voor de toekomst en aangegeven
dat zij een goede aanbeveling verdient.
Met ingang van het seizoen 1997 is de camping niet meer toegankelijk voor
zogenaamde kort-kampeerders. In verband met bezuinigingen zijn twee nieuwe
seizoen-medewerkers aangetrokken voor een beduidend lager salaris.
3.2. Verzoekster stelt het volgende.
In het voorjaar van 1997 heeft zij opnieuw gesolliciteerd naar de functie
medewerker groenvoorziening/technische dienst. Bij brief van 12 maart 1997
heeft de manager van de camping haar meegedeeld dat de betreffende functie
is komen te vervallen. Het personeelsbestand is aangepast in verband met
het beëindigen van de faciliteit voor het kort-kamperen. Verzoekster heeft
vervolgens een brief gezonden aan de wederpartij, waarin zij haar vermoeden
uitspreekt dat de weigering om haar een nieuw contract aan te bieden, samenhangt
met haar (voorgenomen) geslachtsverandering. Zij heeft geconstateerd dat
een ander in de vervallen functie werkzaam is.
Doordat de wederpartij steeds verschillende redenen heeft genoemd om verzoekster
niet in dienst te nemen en gelet op de reactie van de wederpartij toen
verzoekster vrouwenkleren ging dragen, is bij verzoekster de indruk ontstaan
dat haar geslachtsverandering de reden is voor de afwijzing.
Verzoekster heeft nooit de intentie gehad, of zich in die zin geuit, om
baddame of visagiste te worden. In het eindgesprek na afloop van het seizoen
heeft zij alleen maar aangegeven dat dit op zich interessante banen zijn.
Indien verzoekster te duur zou zijn geweest voor het seizoen 1997, had
haar in elk geval gevraagd dienen te worden of zij met een lager salaris
akkoord zou kunnen gaan. Zij had veel interesse voor de functie en vond
het werk leuk. Bovendien is het moeilijk om een andere baan te vinden.
3.3. De wederpartij stelt het volgende.
Verzoeksters geslachtsverandering heeft geen rol gespeeld bij haar afwijzing.
De redenen zijn gelegen in het feit dat de wederpartij besloten had om
het kort-kamperen af te stoten en er om die reden een omzetdaling kon worden
verwacht. Hierdoor waren kostenbesparingen noodzakelijk. De wederpartij
heeft op de personeelskosten willen besparen zonder dat dit tot verlies
van arbeidsplaatsen zou leiden en besloten om tenminste één van de twee
functies medewerker groenvoorziening/technische dienst in een lagere salarisschaal
in te delen.
Verzoekster had aan het einde van het voorafgaande seizoen aan de manager
en diens echtgenote verklaard niet te willen terugkeren in de functie,
omdat zij een functie als baddame of visagiste ambieerde. Om die reden
werd geen rekening gehouden met een nieuwe sollicitatie van verzoekster
in 1997. Het verstrekken van het getuigschrift was voor (de manager van)
de wederpartij ook een reden om aan te nemen dat verzoekster het volgende
seizoen niet meer terug zou keren, omdat dit voor hem niet gebruikelijk
was. Toen de wederpartij verzoeksters sollicitatie ontving, was ‘haar’
functie reeds toegezegd aan een andere kandidaat die al eerder zijn belangstelling
had geuit. Voor de andere seizoen-functie is niet voor verzoekster gekozen,
omdat voor die kandidaat een arbeidsmarkt-subsidie kon worden verkregen.
De manager van de camping is door verschillende gasten van de camping aangesproken,
omdat verzoekster plotseling -op 20 juli 1996- in dameskleding was gesignaleerd.
De manager voelde zich hierdoor overvallen. De directie van de wederpartij
heeft hem opgedragen om met verzoekster duidelijke afspraken te maken.
De brief van 22 juli 1996 was een aanzet daartoe.
Verzoekster bewoont nog steeds een caravan op het terrein van de camping
en presenteert zich als vrouw. De wederpartij heeft hier geen enkele moeite
mee.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
heeft gemaakt op grond van geslacht door haar af te wijzen voor de functie
medewerker groenvoorziening/technische dienst.
4.2. Artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
bepaalt dat het niet is toegelaten bij de aanbieding van een betrekking
of bij de behandeling van de vervulling van een openstaande betrekking
onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.
Artikel 1 WGB geeft aan dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen
direct en indirect onderscheid moet worden verstaan.
Onder direct onderscheid wordt verstaan onderscheid dat rechtstreeks verwijst
naar geslacht. Onder indirect onderscheid wordt verstaan onderscheid op
grond van andere hoedanigheden dan het geslacht dat onderscheid op grond
van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd
is.
De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid.
De enige uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid zijn de in
de wet genoemde uitzonderingen, vervat in artikel 1 lid 3 WGB en artikel
5 WGB. Deze uitzonderingen zijn hier niet van toepassing.
4.3 Alvorens de vraag aan de orde komt of de wederpartij door de afwijzing
van verzoekster in strijd handelt met de WGB, moet de vraag worden beantwoord
of een mogelijk onderscheid op grond van de geslachtsverandering van verzoekster
valt onder de reikwijdte van deze wet.
De Commissie overweegt dat onderscheid op grond van geslachtsverandering
zo nauw samenhangt met onderscheid op grond van geslacht dat dit getoetst
kan worden aan de WGB, mede in het licht van het hiernavolgende.
Volgens artikel 1 lid 1 Richtlijn 76/207/EEG beoogt deze de tenuitvoerlegging
in de lid-staten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en
vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip
van de promotiekansen, en tot de beroepsopleiding, alsmede ten aanzien
van de arbeidsvoorwaarden.
Artikel 5 lid 1 van deze richtlijn bepaalt dat de toepassing van het beginsel
van gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip
van de ontslagvoorwaarden, inhoudt dat voor mannen en vrouwen dezelfde
voorwaarden gelden zonder discriminatie op grond van geslacht.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) heeft ten aanzien
van de vraag of transseksualiteit valt onder de werking van deze richtlijn,
het volgende overwogen:
“(..)
20. Het toepassingsgebied van de richtlijn kan dan ook niet worden beperkt
tot discriminaties verband houdend met het behoren tot het ene dan wel
het andere geslacht. Gelet op haar doelstelling en op de aard van de rechten
die zij beoogt te beschermen, dient de richtlijn ook toepassing te vinden
bij discriminaties die, zoals in casu, berusten op de geslachtsverandering
van de betrokkene.
21. Dergelijke discriminaties zijn immers voornamelijk zo niet uitsluitend
gebaseerd op het geslacht van de belanghebbende. Wanneer iemand dus wordt
ontslagen op grond dat hij/zij een geslachtsverandering wenst te ondergaan
of heeft ondergaan, wordt hij/zij slechter behandeld dan degenen die behoren
tot het geslacht waartoe hij/zij voor die operatie werd geacht te behoren.
22. Door een dergelijke discriminatie te gedogen, zou afbreuk worden gedaan
aan het respect voor de waardigheid en de vrijheid, waarop de betrokkene
recht heeft en dat het Hof dient te beschermen”. (HvJEG, P. tegen S. en
Cornwall County Council, 30 april 1996, C-13/94, NJCM-bulletin 1997/3,
p. 281 e.v.)
Het HvJEG is blijkens zijn overwegingen in de zaak van Von Colson en Kamann
(Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 10 april 1984, Von Colson
en Kamann versus Deelstaat Nordrhein-Westfalen, C-14/83, Jur. 1984, 1891.)
van oordeel dat nationale rechters en anderen die met overheidsgezag zijn
bekleed, gehouden zijn om binnen hun bevoegdheden de wetgeving gelijke
behandeling uit te leggen en toe te passen in het licht van de bewoordingen
en objectieve doelstelling van het EG-Verdrag. De wetgever heeft met de
WGB blijkens de wetsgeschiedenis mede een volledige uitwerking willen geven
aan het EG-Verdrag en de daarop gebaseerde Richtlijnen.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat onder onderscheid
op grond van geslacht zoals bedoeld in de WGB, ook onderscheid op grond
van transseksualiteit moet worden begrepen.
4.4. Vervolgens zal de Commissie onderzoeken of aannemelijk is geworden
dat verzoeksters geslachtsverandering een rol heeft gespeeld bij de afwijzing
voor de vacature van medewerker groenvoorziening/technische dienst door
de wederpartij.
Verzoekster stelt dat gelet op de verschillende verklaringen die de wederpartij
heeft gegeven voor haar afwijzing voor de vacature, alsmede gelet op de
afwijzende reactie van de wederpartij toen zij vrouwenkleding ging dragen,
aannemelijk is dat haar geslachtsverandering de reden was voor de afwijzing.
De Commissie overweegt op grond van het hierna volgende dat de door de
wederpartij aangevoerde argumenten om geen arbeidsovereenkomst voor het
seizoen 1997 met verzoekster aan te gaan aannemelijk zijn.
Het staat vast dat de wederpartij het kort-kamperen op de camping heeft
afgeschaft en dat bezuinigingen nodig waren. Deze bezuinigingen heeft de
wederpartij gevonden door het aanstellen van goedkoper personeel. Op het
moment dat verzoekster solliciteerde waren reeds bindende toezeggingen
gedaan aan dit personeel.
Naar het oordeel van de Commissie is het duidelijk dat bij de beëindiging
van het contract voor het seizoen 1996 tussen partijen een misverstand
is ontstaan over de toekomstplannen van verzoekster. De wederpartij is
er vanuit gegaan dat verzoekster geen belangstelling meer had voor de functie
medewerker groenvoorziening/technische dienst. Dit heeft de wederpartij
zowel geconcludeerd uit de door verzoekster geuite belangstelling voor
andere functies in de toekomst als uit de verstrekking van het getuigschrift.
Weliswaar heeft verzoekster in het eindgesprek, waarin deze onderwerpen
aan de orde zijn geweest, niet die indruk willen vestigen, maar het ontstaan
van dit misverstand is aan geen van beide partijen te verwijten en kan
de wederpartij derhalve niet worden tegengeworpen.
De Commissie overweegt dat de reactie van de wederpartij op de klachten
van campinggasten op 20 juli 1996 niet erg zorgvuldig genoemd kan worden,
gelet op de delicate positie waarin verzoekster op dat moment vanwege het
proces van geslachtsverandering verkeerde. De Commissie is echter van oordeel
dat deze opstelling van de wederpartij geen invloed heeft gehad op haar
besluit om verzoekster voor het daaropvolgende seizoen niet weer in dienst
te nemen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Hilversum jegens
mevrouw (….) te Amsterdam geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt.
Rechters
Mw. Prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. mr. P.R. Rodrigues(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer)