Instantie
Gerechtshof Arnhem
Samenvatting
Vader en moeder hebben van 1979 tot 1991 een Lat-relatie gehad en daaruit
zijn twee kinderen geboren. De vader heeft de kinderen niet erkend. De
huidige echtgenoot van de moeder heeft de kinderen wel erkend. De rechtbank
heeft een standaardomgangsregeling opgelegd zonder de Raad voor de
kinderbescherming opdracht te geven te onderzoeken waarom de moeder de
standaardregeling in strijd acht met het belang van de kinderen. Beide ouders
zijn het erover eens dat er een omgangsregeling moet komen. Zij verschillen
over de invulling daarvan. Om de kinderen tot rust te laten komen, beslist
het hof dat de omgangsregeling wordt verminderd tot eenmaal per drie weken
een weekend.
Volledige tekst
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 29
december 1997, uitgesproken onder zaaknummer 30240 FARK 97-925.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 februari
1998, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij
verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te
bepalen dat de omgangsregeling tussen A. En de kinderen op nihil wordt
gesteld, althans een omgangsregeling wordt vastgesteld als het hof in goede
justitie zal vermenen te behoren.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 1998, heeft de A.
Het beroep van de moeder bestreden. Hij verzoekt het hof de bestreden
beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft op 18 juni 1998 plaatsgehad. Partijen
zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door mr. P. De H., advocaat
te Almere, en A. Bijgestaan door mr M.J. Esthoff, de advocaat te Amsterdam.
Namens de Raad voor de kinderbescherming te Lelystad (verder: de raad) is mr
W. Blok verschenen.
2.4. Het hof kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief met
bijlage van de procureur van de moeder van 5 juni 1998 alsmede van de ter
zitting door de advocaat van A. Overgelegde stukken, te weten een
proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank te Zwolle, nevenvestiging
Lelystad van 9 september 1997, alsmede een vonnis in kort geding van 3 maart
1998 van de president van die rechtbank.
3. De vaststaande feiten
3.1. Partijen hebben van april 1979 tot oktober 1991 een LAT-relatie gehad.
Zij hebben nimmer samengewoond. Uit de relatie van partijen zijn geboren A. R
op 3 mei 1987 en I.R. op 27 juli 1990. A. Heeft de kinderen nier erkend.
3.2. De moeder is belast met het ouderlijke gezag over de kinderen. De
kinderen zijn op 12 maart 1997 erkend door de huidige echtgenoot van de
moeder, de heer C.
3.3. De kinderen wonen bij de moeder en haar huidige echtgenoot in Almere.
3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van A. een
omgangsregeling tussen A. en A. en I. vastgesteld, inhoudende dat de kinderen
een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur,
alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties, bij A. zullen zijn.
3.5. A. Heeft de president in kort geding verzocht om de moeder te
veroordelen de hiervoor genoemde omgangsregeling na te komen. De president
heeft dit verzoek van A. bij voormeld vonnis van 3 maart 1998 toegewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Op verzoek kan een omgangsregeling worden vastgesteld tussen een kind en
degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot dat kind, tenzij
het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
4.2 De moeder stelt zich op het standpunt dat het aandeel van A in de
verzorging en opvoeding van de kinderen zeer beperkt is geweest en bestond
uit een enkele keer halen en brengen van de kinderen naar de crèche. Na
beëindiging van de relatie tussen partijen zijn partijen in onderling overleg
overeengekomen dat A de kinderen een paar keer per week van school of van de
crèche zou ophalen en op hen zou passen tot de moeder van haar werk terug
kwam. In januari 1994 is de moeder naar Almere verhuisd. Ook toen paste de
vader een paar middagen per week op de kinderen na schooltijd in de woning
van de moeder. Vanaf 1996 verliep de omgangsregeling slechter en vanaf
oktober 1996 wenste A niet meer mee te werken aan de toen bestaande regeling.
De moeder was genoodzaakt gedeeltelijk ontslag te nemen teneinde de kinderen
op te kunnen vangen. A stelde zich star op en wenste niet mee te werken aan
een goed verloop van de omgangsregeling. Afspraken om in de regeling iets te
wijzigen waren volgens de moeder niet mogelijk. De moeder is van mening dat
de kinderen erg te lijden hebben onder deze starre houding van A. De situatie
is volgens de moeder inmiddels zodanig verslechterd dat zij voor de kinderen
professionele hulp heeft gezocht. De kinderen zijn thans onder behandeling
van de kinderpsychologe A. van
ieshout te Utrecht.
4.3 De moeder is weliswaar van mening dat een goede omgangsregeling tussen de
kinderen en A in het belang van de kinderen is, doch zij stelt dat de
frequentie van die contacten beperkt dient te worden tot eens per 3 a 4
weken.
4.4 Een poging van de raad om tussen partijen te bemiddelen is mislukt. Er
heeft geen onderzoek door de raad plaatsgevonden. De moeder stelt dat de door
haar gestelde feiten en omstandigheden een onderzoek door de raad wenselijk
maken. Zij is in ieder geval van mening dat de rechtbank niet een zo ruime
regeling had behoren vast te stellen zonder dat de kinderen door de raad zijn
gehoord.
4.5 A is van mening dat de rechtbank terecht heeft afgezien van een nader
onderzoek door de raad omdat er geen belemmeringen zijn voor een
omgangsregeling tussen hem en de kinderen. Er bestaan volgens A geen
zwaarwegende belangen om van de normaal te achten frequentie van de
omgangsregeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, af te wijken.
4.6 Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling
voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen zodat
geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten, zeker nu de raad
zich door het doen van een bemiddelingspoging voldoende geïnformeerd heeft
over de situatie van partijen.
4.7 Er zijn geen belemmeringen voor een omgangsregeling. Beide ouders zijn
het erover eens dat er een omgangsregeling moet komen. Zij verschillen alleen
van mening over de invulling van de omgangsregeling. Beide ouders geven
weliswaar aan medewerking te willen verlenen aan een omgangsregeling maar
feitelijk is de bereidheid er in onvoldoende mate. Er is continu strijd
tussen de ouders over allerhande zaken betreffende de kinderen. Met de raad
is het hof van oordeel dat de kinderen van beide ouders de innerlijke ruimte
moeten krijgen om te mogen en te kunnen houden van de andere ouder. Het hof
gaat er ook van uit dat beide ouders die ruimte ook zullen bieden. Dat zal de
feitelijke uitvoering van de omgangsregeling vergemakkelijken.
4.8 Het hof heeft de overtuiging dat de door de rechtbank opgelegde
omgangsregeling rekening houdend met de omstandigheden, op dit moment voor de
kinderen te ingrijpend is. Thans hebben de kinderen behoefte aan rust. Door
een omgangsregeling van eenmaal per veertien dagen kan deze rust naar het
oordeel van het hof niet voldoende gecreëerd worden. Het hof acht een
omgangsregeling van eenmaal per drie weken een weekend van vrijdag 19.00 uur
tot zondag 17.00 uur voor de komende tijd het meest in het belang van de
kinderen. Het hof gaat er evenals de rechtbank van uit dat partijen in het
belang van de kinderen flexibel zullen omgaan met de omgangsregeling wanneer
er aanleiding is af te wijken van de hiervoor genoemde regeling.
5. De slotsom
5.1. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient de bestreden
beschikking te worden vernietigd.
5.2. De navolgende beslissing wordt gegeven met compensatie van de
proceskosten, nu partijen een relatie hebben gehad en het geschil de kinderen
van partijen betreft.
6. De Beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep: vernietigt de beschikking van de
rechtbank te Zwolle van 29 december 1997 en opnieuw beschikkende: stelt als
omgangsregeling tussen A. En de kinderen vast dat A. De kinderen bij zich kan
hebben een weekend in de drie weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00
uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties; verklaart deze
beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten
draagt.
Rechters
Mrs Katz-Soeterboek, Balkema, Van Ginkel