Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 5 december 1997

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De vader wil graag een omgangsregeling met zijn kinderen. De kinderen (twaalf,
dertien en zestien jaar) zijn door de rechter gehoord. Zij hebben tegen
de omgang ernstige bezwaren. De rechter concludeert dat het door de man
verzochte onderzoek door de raad van de kinderbescherming niet zal worden
gelast nu de noodzaak daartoe niet is gebleken en het in casu om kinderen
gaat van een leeftijd waarop zij in staat moeten worden geacht hun eigen
mening te vormen en te uiten.

Volledige tekst

Het geding

De man en de vrouw zijn in 1980 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.

Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 27 juni 1997, kenmerk
62528-FA 96/6114, is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken.
Daarbij is aan de vrouw ten laste van de man een alimentatie toegekend
van ƒ 2.100,= per maand. Voorts is bij die beschikking bepaald dat aan
de vrouw voortaan alleen het gezag toekomt over de minderjarigen:
1. L J, geboren op (….) 1981,
2. J V, geboren op (….) 1984,
3. V E, geboren op (….) 1985.
en is door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op ƒ 300,= per
maand per kind.
De beschikking is op 24 september 1997 ingeschreven in de registers van
de burgerlijke stand.

De man is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de beschikking
te vernietigen voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de man tot
vaststelling van een omgangsregeling met voornoemde minderjarige kinderen
en een alimentatie ten behoeve van de vrouw aan de man is opgelegd, en
opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man recht zal hebben op omgang met
zijn kinderen, in te vullen op een wijze door het hof in goede justitie
te bepalen en te bepalen dat de man geen bijdrage verschuldigd zal zijn
aan zijn vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud.

De vrouw heeft tijdig een verweerschrift ingediend.

Op 5 november 1997 is de zaak mondeling behandeld.
De minderjarigen zijn gehoord in raadkamer.

Na de zitting zijn de volgende stukken ingekomen ter griffie van het hof:

– Op 14 november 1997 een brief van de advocaat van de man inhoudende een
draagkrachtberekening, een kopie van de jaaropgave 1996 en drie recente
loonstroken van de werkgever van de man;

– Op 24 november 1997 een brief van de advocaat van de vrouw inhoudende
een draagkrachtberekening.

Beoordeling van de zaak in hoger beroep

De alimentatie

Het hof gaat van de volgende gegevens uit
(bedragen op hele guldens afgerond):

1. De vrouw is 39 jaar oud. De minderjarigen wonen bij haar. Zij ontvangt
een bijstandsuitkering volgens het normbedrag voor een één-oudergezin aangevuld
met een woonkostentoeslag. Per maand bedraagt de huur ƒ 1.042,= de premie
ziektekostenverzekering ruim ƒ 200,=.

2. Gebleken is dat de vrouw in een periode van eind 1993 tot juli 1995
heeft gewerkt als oproepkracht tolk-vertaalster voor het Maritiem Trainigscentrum
B.V. en voor Heeremac Offshore. In februari 1996 heeft zij incidenteel
werk gehad en sindsdien heeft zij niet meer gewerkt buitenshuis. Vóór het
huwelijk was de vrouw begonnen met een studie MO-Engels maar zij heeft
deze studie niet afgerond. Wel is zij in het bezit van een HAVO diploma.
De vrouw is gemotiveerd om (deeltijd) te gaan werken maar gezien haar leeftijd
en haar vooropleiding heeft zij weinig hoop dat zij op korte termijn werk
zal vinden. Zij staat thans ingeschreven bij diverse uitzendbureaus en
bij het Arbeidsbureau maar tot op heden is zij er niet in geslaagd werk
te vinden. Gezien dit alles en gelet op de financiële lasten van de vrouw
is het hof van oordeel dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man.

3. De man 47 jaar oud, verdient volgens recente loonstroken als ambtenaar
ƒ 6.408,=netto per maand en volgens de jaaropgave 1996 ƒ 111.387,=. Zijn
bruto-jaarinkomen voor 1997 berekend aan de hand van de loonstrook van
oktober 1997 bedraagt ruim ƒ 114.000,=. Voor rekening van de man komt onbestreden
per maand ƒ 893 aan huur en aan premie ziektekostenverzekering ƒ 181,=.
Het eigen risico bedraagt volgens hem ƒ 25,= per maand, doch volgens de
overgelegde polis ƒ 250,= per jaar.
Voorts betaalt hij per maand ƒ 24,= particuliere AO- en oudedagsvoorziening,
ƒ 24,= premies levens- en begrafenisverzekering. De man stelt ƒ 208,= werkelijke
verwervingskosten en ƒ 375,= aan woon-/werkverkeer uit te geven. De vrouw
heeft zich gerefereerd ten aanzien van een bedrag van ƒ 534,= aan aflossing
en rente van schulden (ƒ 284,= + herinrichtingskosten). Voor kosten huishoudelijke
hulp voert hij ƒ 202,= per maand op.

Het hof zal bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgaan van zijn
bruto-jaarinkomen over 1997 berekend als hiervoor aangegeven.

4. Voor wat betreft de door de man gestelde lasten wordt slechts rekening
gehouden met:

– kosten voor woon-werkverkeer en verwervingskosten tot een gezamenlijk
bedrag van ƒ 150,= per maand gelet op het voor de man van toepassing zijnde
reiskostenforfait en de door de werkgever verleende vergoedingen voor reiskosten
enerzijds en gelet op de door de man overgelegde verklaring van de heer
Annink, directeur-generaal management en personeelsbeleid, anderzijds.
– met de kosten voor huishoudelijke hulp wordt slechts rekening gehouden
tot een bedrag van ƒ 120,= per maand.

Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie voor
de vrouw, waaraan zij behoeft heeft, toelaat van ƒ 2.000,= per maand, welke
alimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.

De omgangsregeling

5. De kinderen zijn in raadkamer gehoord. Zij geven allen aan thans geen
omgang met hun vader te willen. De man heeft ter zitting medegedeeld dat
hij zich zal neerleggen bij de keuze van zijn kinderen. Hij is desondanks
van mening dat de kinderen door een maatschappelijk werker gehoord moeten
worden en dat een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming geboden
is.

6. Het hof is van oordeel dat, nu de kinderen duidelijk naar voren hebben
gebracht thans ernstige bezwaren te hebben tegen omgang met hun vader,
het in strijd met hun zwaarwegende belangen is om op dit moment een omgangsregeling
vast te stellen. De rechtbank heeft overwogen dat het door de man verzochte
onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming niet gelast zal worden
nu de noodzaak daarvan niet is gebleken en het in casu gaat om kinderen
van een leeftijd waarop zij in staat moeten worden geacht hun eigen mening
te vormen en te uiten. Het hof neemt die overweging over en maakt die tot
de zijne.
Het bovenstaande brengt mee dat het verzoek van de man tot het vaststellen
van een omgangsregeling moet worden afgewezen.

7. Het hof wijst er ten overvloede op dat de vrouw op grond van artikel
1:377b BW een wettelijke verplichting heeft om de man te informeren over
de minderjarige kinderen zoals nader genoemd artikel bepaald.

Beslissing van de zaak in hoger beroep

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 27 juni 1997,
voor zover deze door de man aan de vrouw te betalen alimentatie betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:

kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van de datum van inschrijving
van de echtscheidingsbeschikking een alimentatie toe van 2.000,= per maand,
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te
voldoen;

wijst het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling
af;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders verzocht is;

bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt van het geding
in hoger beroep.

Rechters

Mrs Hehemann, Van den Wildenberg, Wortmann