Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster heeft als oproepsuppoost bij een museum gewerkt. Zij is van
mening dat oproepsuppoosten ongelijk werden beloond ten opzichte van
oproepbaliemedewerkers.
De Commissie stelt vast dat het verschil in beloning tussen beide groepen
niet is terug te voeren tot een onderscheid op grond van geslacht nu in
beide
groepen meer vrouwen dan mannen werkten. Ook binnen de functiegroepen is
geen
sprake van een verschil in beloning tussen mannen en vrouwen. De Commissie
heeft geen nader onderzoek ingesteld naar de beloning van de maatman die
als
oproepbaliemedewerker werkzaam is geweest, aangezien niet aannemelijk is
dat
sprake is van onderscheid naar geslacht bij de verschillende beloning van
de
beide functiegroepen. Geen strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 12 november 1996 verzocht mevrouw Y.M. de J. te Spijkenisse (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel te geven over de vraag of het Museum voor Volkenkunde te Rotterdam
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt als bedoeld
in
de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster heeft als oproepsuppoost bij een onder de wederpartij
ressorterend museum gewerkt. Zij is van mening dat zij in haar functie
ongelijk beloond werd ten opzichte van baliemedewerkers. Zij heeft een
mannelijke collega als maatman aangewezen, de heer D. Wissel (hierna:
maatman) in zijn functie als baliemedewerker.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben enkele malen hun
standpunten toegelicht.
De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld, met
ondersteuning door een bedrijfskundige van de Arbeidsinspectie van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Arbeidsinspectie)
en een bedrijfskundige van de Commissie.
In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken gevoerd met
verzoekster, de wederpartij en de maatman. Van dit onderzoek
ter plaatse is een rapport opgemaakt d.d. 21 augustus 1997.
2.2. Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 30 september 1997.
Zij hebben van deze uitnodiging geen gebruik gemaakt.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van de Commissie
– mw. prof.mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
– mw. G. de Vries (bedrijfskundige).
van de kant van de Arbeidsinspectie
– dhr. S. Bisschop (bedrijfskundige)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een gemeente, waaronder het museum waar
verzoekster werkzaam was, ressorteerde. De wederpartij kent een eigen
functiewaarderingssysteem, de zogeheten ‘Rotterdamse
methode’. Dit systeem analyseert functies op zeven hoofdgezichtspunten.
Een
werkgroep die voor de vier stedelijke musea in de gemeente is ingesteld,
adviseert de directie van het museum over de functie-indeling.
Het aanvangssalaris van een medewerker wordt vastgesteld op grond van de
waardering van de functie. Hierbij hanteert de wederpartij aanloopschalen
en
functieschalen. Persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld ervaring
en
het laatstgenoten salaris, kunnen mede bepalend zijn voor de hoogte van
het
aanvangssalaris. Deze omstandigheden bepalen aantal periodieken binnen
de
salarisschaal waarin een functie is ingedeeld.
Bij goed functioneren wordt jaarlijks een periodieke salaris-
verhoging toegekend tot het maximum van de salarisschaal bereikt is.
3.2. Verzoekster is op 1 november 1993 in dienst getreden bij de wederpartij
als oproepsuppoost voor minimaal een uur per week voor een periode van
een
half jaar. Verzoekster verdiende ƒ 13,14 per uur inclusief de toelage voor
onregelmatige/ploegendienst en exclusief 8% vakantietoeslag was. Dit bedrag
is afgeleid van salarisschaal 1 met 0 periodieken. Verzoeksters contract
is
per 1 mei 1994 met een half jaar verlengd. Het salaris bedroeg vanaf dat
moment ƒ 13,40 per uur hetwelk was afgeleid van het op dat moment van
toepassing zijnde schaalbedrag van salarisschaal 1 periodiek 0. Verzoeksters
contract is per 1 november 1994 opnieuw met een half jaar verlengd, op
basis
van dezelfde salariëring.
In tegenstelling tot het eerste contract waren de twee daarop-
volgende contracten zogenoemde nul-urencontracten.
Verzoekster is in dienst getreden in het kader van de start van een soort
proefproject met oproepsuppoosten.
De functie oproepsuppoost is door de wederpartij niet beschreven en
gewaardeerd. Wel is de functie suppoost beschreven en gewaardeerd. Deze
functie is ingedeeld in salarisschaal 2. De functie van oproepsuppoost
is
mede op grond van de indeling van de functie suppoost in salarisschaal
2, in
salarisschaal 1
ingedeeld. Vanaf augustus 1994 werd de oproepsuppoosten tevens een
museumjaarkaart, een jaarverslag, personeelsinformatie en de banenkrant
van
de gemeente ter beschikking gesteld.
Hoewel zij hier op grond van het salarisbeleid van de wederpartij voor
in
aanmerking hadden moeten komen, zijn aan verzoekster en de overige
oproepsuppoosten geen jaarlijkse periodieke verhogingen toegekend.
3.3. De maatman is tegelijk met verzoekster bij de wederpartij in dienst
getreden als oproepsuppoost. Zijn uurloon was gelijk aan dat van verzoekster.
Hij heeft deze functie vervuld tot
1 mei 1995 en is ook steeds in dezelfde salarisschaal (1) met 0 periodieken
ingedeeld geweest.
Per 1 mei 1995 is maatman bij Multiflex Rotterdam b.v. in dienst getreden.
Dit bedrijf heeft hem als baliemedewerker tewerkgesteld bij de wederpartij
op
basis van een contract voor 46 uur per vier weken. Het salaris van maatman
bedroeg ƒ 16,29 bruto per uur.
De functie baliemedewerker is door de wederpartij niet
beschreven. Wel is de functie van gastvrouw/heer beschreven en gewaardeerd
en
in salarisschaal 3 ingedeeld. Op grond hiervan is ook de functie van
baliemedewerker in salarisschaal 3 ingedeeld.
In de functiebeschrijving van gastvrouw/heer zijn een aantal elementen
opgenomen die overeenkomen met de door maatman genoemde functietaken.
Daarnaast zijn bij deze functiebeschrijving taken opgenomen die ook door
de
suppoosten worden verricht.
3.4. De wederpartij heeft overzichten verstrekt van het aantal mannen en
vrouwen bij haar in dienst in de functies oproep-suppoost en baliemedewerker,
ten tijde dat verzoekster daar werkzaam was.
De functie oproep-suppoost werd vervuld door zes vrouwen en vijf mannen.
Alle
oproep-suppoosten werden op gelijke wijze, namelijk in salarisschaal 1
met 0
periodieken, ingeschaald. De functie baliemedewerker werd vervuld door
drie
vrouwen en een man. Ook de baliemedewerkers werden steeds op gelijke wijze
ingeschaald, namelijk salarisschaal 3 met 3 periodieken. Bij deze telling
is
maatman niet meegerekend, aangezien deze als baliemedewerker niet bij de
wederpartij in dienst is. Eén van de vrouwelijke baliemedewerkers was in
een
uitloopperiodiek geplaatst.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoekster stelt het volgende.
Zij is van mening dat zij gediscrimineerd is, op grond van de verschillende
behandeling tussen de functiegroep van de oproepsuppoosten en de functiegroep
van de baliemedewerkers. Baliemedewerkers krijgen een hoger uurloon dan
oproepsuppoosten. In tegenstelling tot de oproep-suppoosten krijgen de
baliemedewerkers bovendien een weekendtoeslag.
Zij heeft vanwege het verschil in beloning tussen beide functiegroepen
een
aantal keren om opslag gevraagd, maar haar werd
gezegd dat de functies niet vergelijkbaar waren en dat er geen geld
beschikbaar was. Zij is van mening dat de wederpartij een nonchalante houding
had ten opzichte van de oproep-suppoosten.
Gedurende de eerste maanden van haar dienstverband heeft
verzoekster incidenteel werkzaamheden verricht, die later
uitsluitend door baliemedewerkers werden verricht. Zij is van mening dat
een
suppoost een grotere financiële verantwoordelijkheid heeft dan een
baliemedewerker, aangezien deze verantwoordelijk is voor alle
(kunst)voorwerpen. Beschadiging van
(kunst)voorwerpen zou grote financiële gevolgen kunnen hebben. Dit bedrag
zal
groter zijn dan de inhoud van de kassa waar de baliemedewerkers mee te
maken
hebben.
Verzoekster is van mening dat er op papier weliswaar sprake is van
verschillen tussen de functies suppoost en oproep-suppoost, maar dat haar
daarvan in de praktijk niets is gebleken. Zo wordt eerstelijns informatie
aan
bezoekers volgens haar door suppoosten ook niet verstrekt.
Volgens verzoekster is maatman feitelijk reeds voor het einde van zijn
laatste contractsperiode als oproep-suppoost bij de
wederpartij als baliemedewerker werkzaam geweest. Zij vermoedt dat hij
hiervoor ook het bijbehorende salaris heeft gekregen.
De oproep-suppoosten werd in tegenstelling tot het overige
personeel geen catalogi, jaarverslagen, museumjaarkaart,
personeelsinformatie of banenkranten van de gemeente, verstrekt. Verzoekster
heeft hier herhaalde malen om verzocht. Dit heeft er toe geleid dat alle
oproep-suppoosten vanaf augustus 1994 de beschikking kregen over
jaarverslagen en, indien zij langer dan een half jaar in dienst zijn, een
museumjaarkaart.
Verzoekster is van mening dat ook de gegevens van de medewerkers van de
zogenaamde Multibedrijven die bij de wederpartij werkzaam zijn in beschouwing
moeten worden genomen. Deze medewerkers hebben dezelfde (secundaire)
arbeidsvoorwaarden als de ambtenaren en bovendien kunnen zij ook groepsleider
worden binnen de functiegroep suppoosten. Het betreft hier vermoedelijk
drie
mannen en een vrouw.
Verzoekster heeft in eerste instantie een oproepcontract gehad voor minimaal
één uur per week. In de tweede en derde contracts- periode was deze clausule
niet langer opgenomen. Hierdoor was verzoekster niet langer ziekenfonds
verzekerd en moest zij zich als zelfstandige particulier verzekeren. Zij
heeft de wederpartij verzocht de clausule opnieuw op te nemen in haar
contract. Dit is echter niet gebeurd ondanks dat de wederpartij dit had
toegezegd.
Voorts maakt verzoekster melding van een groot aantal klachten over de
behandeling van oproep-suppoosten in het algemeen en haar in het bijzonder.
3.6. De wederpartij stelt het volgende.
Het verschil in beloning tussen baliemedewerkers en oproep-
suppoosten is gebaseerd op functiewaardering en houdt op geen enkele manier
verband met ongelijke behandeling. Bij het
waarderen van functies wordt nooit in mannen- of
vrouwen(functies) gedacht.
Het is geen automatisme dat bij indiensttreding een functie-
beschrijving wordt overhandigd en een functie-indeling wordt meegedeeld.
De wederpartij is er voor wat betreft de groep oproep-suppoosten vanuit
gegaan dat vooral studenten voor deze functie in aanmerking wilden komen.
Zij
ging er vanuit dat er sprake zou zijn van een korte dienstperiode waardoor
men er niet aan toe zou komen om aan deze personeelsleden jaarlijks
periodieke verhogingen te moeten verstrekken. De wederpartij heeft geen
verklaring voor het feit dat verzoekster nadat zij een jaar in dienst was,
geen periodieke verhoging heeft gekregen. Wel zou verzoekster indien zij
langer bij de wederpartij werkzaam was gebleven, in aanmerking zijn gekomen
voor periodieke verhogingen.
De wederpartij is van mening dat bij de beschrijving en de
waardering van de verschillende functies moeten worden uitgegaan van de
organieke functie. De functie suppoost is zwaarder dan de functie
oproep-suppoost. Met name de eerstelijns informatie aan bezoekers is voor
de
oproep-suppoost marginaal ten opzichte van de suppoost. Voor de functie
oproep-suppoost hebben bij de salariëring mede financiële argumenten een
rol
gespeeld.
Bovendien waren zij geen ambtenaar, waardoor zij een andere
status hadden. Zij kregen ook geen weekendtoeslag.
De baliemedewerkers kregen wel een weekendtoeslag. Zij werkten volgens
een
vast rooster en hadden een andere
arbeidsovereenkomst dan de oproep-suppoosten.
Bij de beoordeling van de verdeling van mannen en vrouwen over de onderhavige
functies zou ook het algehele beleid van de
wederpartij op dat gebied in ogenschouw moeten worden genomen,
om eventuele afwijkingen daarvan in perspectief te kunnen
beschouwen. De wederpartij heeft in dat verband gewezen op
gemeentelijke kengetallen met betrekking tot de verdeling van mannen en
vrouwen bij de wederpartij.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt, door verzoekster als oproep-suppoost lager te belonen dan maatman
die als baliemedewerker werkzaam was.
4.2. Verzoekster is op 1 november 1993 in dienst getreden bij de wederpartij.
Haar laatste arbeidsovereenkomst eindigde op
1 mei 1995.
De beloning wordt getoetst aan de toepasselijke wetsartikelen die in die
periode van kracht waren, te weten artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek
(BW) (Per 1 april 1997 is dit artikelnummer 7:646 lid 1 BW, de norm is
echter
niet gewijzigd.) en de artikelen 7, 8 en 9 van de Wet gelijke behandeling
van
mannen en vrouwen (WGB).
Artikelen 7, 8 en 9 WGB bepalen dat een werkgever geen
onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van de beloning
wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke
waarde verrichten. Van gelijke beloning is sprake indien deze is berekend
op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven. Artikel 7A:1637ij lid 1 BW bepaalt
dat onder meer bij de arbeids-
voorwaarden geen onderscheid naar geslacht mag worden gemaakt. Onder de
arbeidsvoorwaarden valt de beloning.
Artikel 7A:1637ij lid 5 BW bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen
en
vrouwen direct en indirect onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt
verstaan. Onder indirect onderscheid wordt verstaan onderscheid op grond
van
andere hoedanigheden dan het geslacht, bijvoorbeeld echtelijke staat of
gezinsomstandigheden, dat onderscheid op grond van geslacht tot gevolgen
heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
4.3. De Commissie oordeelt uitsluitend over de vraag of een bepaald verschil
in behandeling wordt veroorzaakt door een onderscheid op grond van één
van de
in de gelijke behandelingswetgeving genoemde gronden, zoals geslacht.
Uiteraard zijn ook buiten de in de gelijke behandelingswetgeving neergelegde
gronden vormen van ongelijke behandeling denkbaar die in strijd kunnen
zijn
met het algemene beginsel van gelijke behandeling, doch het behoort niet
tot
de bevoegdheid van deze Commissie om daarover te oordelen.
Verzoekster vergelijkt zich voor wat betreft haar beloning met een maatman
die (officieel) vanaf 1 mei 1995 als baliemedewerker in het museum werkzaam
is geweest.
Aan verzoekster is gevraagd toe te lichten waarom zij zich
als vrouw ongelijk behandeld voelt. Verzoekster heeft aangegeven dat zij
zich
niet zozeer als vrouw ongelijk behandeld voelt, maar dat zij van mening
is
dat sprake is van ongelijke beloning tussen de oproep-suppoosten en
baliemedewerkers.
4.4. De Commissie heeft de wederpartij verzocht aan te geven hoeveel mannen
en hoeveel vrouwen bij haar in dienst waren ten tijde dat verzoekster daar
als oproep-suppoost werkzaam was. Tevens is gevraagd aan te geven hoe deze
mensen waren ingeschaald.
De aantallen mannen en vrouwen in de verschillende functies zijn van belang
voor de vraag of wellicht sprake is van indirect onderscheid naar geslacht
door de ongelijke beloning van
oproep-suppoosten en baliemedewerkers. Hiervan zou sprake zijn als door
het
gehanteerde beloningsverschil vrouwen in overwegende mate worden getroffen.
De Commissie is van mening dat sprake moet zijn van een substantieel verschil
tussen het aantal getroffen mannen en vrouwen alvorens kan worden aangenomen
dat vrouwen in overwegende mate worden getroffen.
Uit de door de wederpartij verstrekte gegevens blijkt dat de functie
oproep-suppoost werd vervuld door zes vrouwen en vijf
mannen. De functie baliemedewerker werd vervuld door drie vrouwen en een
man.
Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat, hoewel er een verschil in beloning
is tussen beide functiegroepen, dit verschil niet is terug te voeren naar
geslacht. Immers, in beide groepen werkten meer vrouwen dan mannen. Indien
de
baliemedewerkers, die via de multibedrijven bij de wederpartij werkten,
worden meegerekend, wordt de verhouding vier mannen en vier vrouwen. Hieruit
volgt dat de verschillende beloning tussen de verschillende functiegroepen
geen onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft.
Uit de door de wederpartij verstrekte gegevens blijkt voorts dat de
oproep-suppoosten steeds op gelijke wijze werden ingeschaald, namelijk
salarisschaal 1 met 0 periodieken. Maatman is in de periode dat hij als
oproep-suppoost in dienst was bij de
wederpartij eveneens in salarisschaal 1 met 0 periodieken.
Evenals de oproep-suppoosten, werden de baliemedewerkers steeds op gelijke
wijze ingeschaald, namelijk salarisschaal 3 met 3 periodieken.
Tussen de mannen en de vrouwen binnen de functiegroepen zijn geen
salarisverschillen geconstateerd. Een onderscheid op grond van geslacht
acht
de Commissie derhalve ook op dit punt niet aan de orde.
4.5. Nu niet aannemelijk is geworden dat onderscheid op grond van geslacht
een rol heeft gespeeld bij de verschillende beloning tussen baliemedewerkers
en oproep-suppoosten, heeft de Commissie geen nader onderzoek ingesteld
naar
de vraag of verzoekster en maatman arbeid van gelijke dan wel nagenoeg
gelijke waarde verrichten. Verzoekster heeft tevens aangevoerd, dat maatman
reeds voordat hij in dienst trad bij het multibedrijf feitelijk als
baliemedewerker heeft gefunctioneerd. Formeel zou hij toen nog als
oproep-suppoost in dienst bij het museum zijn geweest. Dit is echter door
de
betrokken maatman ontkend, terwijl verzoekster haar vermoedens niet nader
heeft onderbouwd. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de maatman
de
facto eerder (dat wil zeggen in zijn functie als oproep-suppoost) werkzaam
en
beloond is geweest als baliemedewerker.
Op grond van het voorgaande heeft de Commissie eveneens geen verder onderzoek
ingesteld naar de vraag of de beloning van
verzoekster en maatman op grondslag van gelijkwaardige maatstaven heeft
plaatsgevonden.
De Commissie sluit daarbij niet uit dat de waardering van de functie van
oproep-suppoost wellicht aan de lage kant is geweest, maar stelt vast dat
er
daarbij geen sprake is van een onderscheid op grond van geslacht.
Ook de overige klachten van verzoekster over de haar ten deel gevallen
behandeling zijn niet terug te voeren tot klachten die betrekking hebben
op
een vorm van ongelijke behandeling, met name geslacht, waarover de Commissie
bevoegd is te oordelen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Gemeente
Rotterdam te Rotterdam jegens mevrouw Y.M. de J. te
Spijkenisse bij de beloning geen onderscheid heeft gemaakt
op grond van geslacht als bedoeld in de gelijke
behandelingswetgeving.
Rechters
Mw. prof.mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G. Nicolai(lid Kamer), dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer)