Instantie: Rechtbank Maastricht, 16 oktober 1997

Instantie

Rechtbank Maastricht

Samenvatting


Partijen zijn onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Man en vrouw vorderen
nu beiden bij de rechtbank de andere partij te veroordelen mee te werken
aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Kort voor het feitelijk uiteengaan
vervreemdt de man goederen buiten het medeweten van de vrouw. De man laat
de opbrengst niet in de gemeenschap vallen. De vrouw stelt niet wat de
waarde is van de goederen en zij levert ook geen bewijs over de waarde
van de goederen. De rechtbank gaat niet over tot de benoeming van een deskundige
die de waarde kan vaststellen van de vervreemde goederen omdat de goederen
niet meer te traceren zijn. De waarde wordt niet vastgesteld. De rechtbank
laat de door de man vervreemde goederen bij de verrekening buiten beschouwing.

Volledige tekst

1. Verder verloop van de procedure

De bij voornoemd vonnis gelaste comparitie heeft plaatsgevonden op 21 november
1996. Het proces-verbaal daarvan is bij de stukken gevoegd.
De vrouw heeft vervolgens, onder overlegging van produkties, een conclusie
na comparitie genomen, waarna de man, onder overlegging van produkties,
een antwoord-conclusie na comparitie heeft genomen.

Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor vonnis, waarvan de
datum nader is bepaald op heden.

2. De vorderingen

De vrouw vordert – kort gezegd – voor zover toelaatbaar uitvoerbaar bij
voorraad, de man te veroordelen om:

1) medewerking te verlenen aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
2) te gedogen dat de Rechtbank de wijze van de verdeling van de gemeenschap
vaststelt;
3) te gedogen dat de Rechtbank een deskundige benoemd teneinde de waarde
van de tot de gemeenschap behorende goederen vast te stellen, voorzover
partijen daarover geen overeenstemming bereiken;
4) medewerking te verlenen aan een openbare verkoop van de door de Rechtbank
aan te wijzen goederen, en
5) om de man te veroordelen in de kosten van dit geding.

Naar de Rechtbank begrijpt concludeert de man tot toewijzing van het onder
1) gevorderde en tot afwijzing van het onder 2), 3), 4) en 5) gevorderde.

Terzake de vordering in conventie merkt de Rechtbank op dat nu de vrouw
heeft nagelaten aan te geven hoe zij de verdeling vastgesteld wenst te
zien, Zij die vordering in die zin begrijpt dat de vrouw vordert de gemeenschap
te verdelen overeenkomstig de wijze die zij ten overstaan van de notaris
heeft aangegeven, waarvan blijkt uit het aan de dagvaarding gehechte proces-verbaal
van zwarigheden.

In reconventie:

De man vordert – kort gezegd – voor zover toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:

– de vrouw te veroordelen mede te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
– dat de Rechtbank zal bepalen dat de verdeling van de gemeenschap zal
plaatsvinden als aangegeven in de conclusie van antwoord in conventie;
– dat de Rechtbank een onzijdig persoon benoemt om de vrouw eventueel te
vertegenwoordigen bij de werkzaamheden tot verdeling van de gemeenschap;
– dat de Rechtbank zal bepalen dat de kosten van de onzijdige persoon ten
laste zullen komen van de gemeenschap;
– de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.

De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man, althans
tot afwijzing van zijn vorderingen.

3. Beoordeling

In conventie en reconventie

De vrouw en de man hebben beiden gevorderd de andere partij te veroordelen
mede te werken tot verdeling van de huwelijksgemeenschap.
De Rechtbank zal partijen in dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk
verklaren op grond van het volgende.
De Rechtbank zal, overeenkomstig het tevens door partijen gevorderde de
wijze van verdeling vaststellen.
Partijen hebben dan geen belang meer bij een veroordeling van de ander
om mee te werken te onderhandelen met elkaar teneinde tot overeenstemming
te komen omtrent de wijze van verdeling an der partijen huwelijksgemeenschap,
welke wijze van verdeling immers door de Rechtbank zal worden vastgesteld.
Daarnaast zal de Rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering
een onzijdig persoon te benomen om de vrouw, voor zover zij onwillig is,
te vertegenwoordigen bij de werkzaamheden tot verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Ook bij dat deel van zijn vordering heeft de man, gelet op de vaststelling
door de Rechtbank van de wijze van verdeling, immers geen belang.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel
niet althans onvoldoende betwist, het navolgende vast:

Op 7 mei 1988 is het echtscheidingsvonnis d.d. 26 mei 1988 ingeschreven
in de registers van de Burgerlijke Stand.
De huwelijksgemeenschap van partijen, die in algehele gemeenschap van goederen
waren gehuwd, is derhalve op die datum ontbonden.

Partijen zijn op 20 juni 1986 reeds feitelijk uit elkaar gegaan. Op die
datum heeft de vrouw de woning verlaten. De man heeft van 20 juni 1986
tot 11 maart 1988 krachtens voorlopige voorzieningen het voortgezet gebruik
van de echtelijke woning en inboedel gehad. Daarna is dit aan de vrouw
toegewezen.
Op 28 maart 1988 heeft de vrouw maritaal beslag laten leggen op de in de
woning aanwezige inboedel.

Nadat partijen ten overstaan van notaris K. niet tot verdeling van de ontbonden
gemeenschap konden geraken, heeft voornoemde notaris op 5 januari 1994
een procesverbaal van zwarigheden opgemaakt.

De Rechtbank begrijpt uit het proces-verbaal van zwarigheden dat de vrouw
naast de inboedel waarop conservatoir-maritaal beslag is gelegd, de saldi
bij de Rabobank en schulden uit door haar aangegane geldleningen ter herinrichting
van nieuwe woonruimte, verrekend wenst te zien:
– paard van dochter;
– trailer;
– oude koets;
– tuigage;
– pro resto hoofdsom van paard dochter M. ad ƒ 350,=;
– koopsom materialen uit afbraak ponystal en geplastificeerd hekwerk;
– stuk grond gelegen aan de V. P. te S.;
– enveloppe met ƒ 1500,=;
– Nederlandse muntenverzameling;
– goederen zoals gespecificeerd in een brief van haar d.d. 10 mei 1993;
– de kosten van “opslag meubelen” ad ƒ 50,= p.m.;
– de teruggave belastingen en premieheffingen 1985 en half 1986;
– de levensverzekering bij de RVS.
De Rechtbank begrijpt verder uit het proces-verbaal van zwarigheden dat
de vrouw stelt dat de man naast voornoemde goederen nog meer goederen aan
de inboedel heeft onttrokken, welke zij ook verdeeld wenst te zien.

Daarnaast wenst de vrouw afgifte door de man van:
– speelgoed van de kinderen;
– fotoalbums;
– geboortekaartjes;
– doopakte en doopkaarsen;
– spaarbankkboekjes van M. en A.;
– huurcontract, bouwvergunningen en tekeningen van de echtelijke woning;
– verdere papieren;
– trouwboekje.

De man maakt geen aanspraak op de inboedelgoederen zoals beschreven in
het proces-verbaal van het conservatoir maritaal beslag en op de goederen
die door hem aan de vrouw zijn afgegeven, overeenkomstig de door partijen
opgemaakte lijst, welke door de man als produktie 5 bij zijn conclusie
van antwoord in conventie is overgelegd.
Daarentegen wenst hij dat bij de verdeling rekening wordt gehouden met:
– ƒ 900,= welke de vrouw na de blokkering van voormelde rekeningen middels
eurocheques heeft opgenomen;
– premies die de man betaald heeft ter zake van de levensverzekering en
autoverzekering.

Goederen genoemd onder punt 3 van de brief van mr. Haverhoek d.d. 21 mei
1993, overgelegd bij dagvaarding en de niet met name genoemde goederen
waarvan de vrouw stelt dat de man ze aan de inboedel heeft onttrokken.

De vrouw gaat niet akkoord met het door de man gedane voorstel van toebedeling
van de inboedel, nu de man naar haar zeggen waardevolle goederen aan de
gemeenschap heeft onttrokken voordat het maritaal beslag werd gelegd en
tevens een aantal aanwezige goederen heeft beschadigd, hetgeen de man betwist.

Een aantal goederen welke de man aan de gemeenschap onttrokken zou hebben
heeft de vrouw uitdrukkelijk aangeduid in het proces-verbaal van zwarigheden,
zoals blijkt uit bovenstaande opsomming.

De Rechtbank overweegt allereerst dat Zij voorbij gaat aan het gevorderde
terzake het weiland van de kinderen en de pony’s van A. en M. nu slechts
in geding is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waar voornoemde
goederen niet toe behoorden.

Ten aanzien van de trailer, de paardestal en de tuigage stelt de man dat
de verkoop plaats heeft gevonden voor het uit elkaar gaan van partijen.
De koets/sjees zou naar een schroothandelaar zijn gebracht zonder iets
op te brengen.
Ten aanzien van het speelgoed erkent de man een gedeelte van het gezamelijke
speelgoed van de kinderen te hebben meegenomen.
De enveloppe met ƒ 1.500,= heeft volgens de man nooit bestaan. Hij betwist
verder de muntenverzameling en de lijst met overige goederen te hebben
meegenomen.

Ter zake van de trailer, de sjees, de koopsom paardestal en de tuigage
overweegt de Rechtbank dat, nu de man erkent dat hij die goederen kort
voor het feitelijk uiteengaan van partijen heeft vervreemd, terwijl hij
niet betwist dat hij zulks buiten medeweten van de vrouw heeft gedaan,
het aan de man zou zijn bewijs te leveren van zijn stelling dat de opbrengst
van genoemde goederen ten bate van de gemeenschap is gekomen, hetgeen de
vrouw weerspreekt.
Nu de man heeft nagelaten van voormelde stelling bewijs aan te bieden,
zal de Rechtbank er veronderstellenderwijze van uitgaan dat de man de opbrengst
uit de verkoop van die goederen niet in de gemeenschap heeft ingebracht.
Het voorgaande brengt met zich mee dat in beginsel termen aanwezig zijn
om op het aandeel van de man toe te rekenen hetgeen hij vanwege voormelde
handelwijze aan de gemeenschap schuldig is.
Door de vrouw is niet betwist dat voormelde goederen door de man zijn vervreemd
en dat zij zich derhalve niet meer in zijn macht bevinden.
Daar de vrouw niet heeft gesteld wat de waarde is van de onderhavige goederen,
noch heeft aangeboden bewijs te leveren omtrent de waarde ervan, tast de
Rechtbank daaromtrent volledig in het duister.
Aangezien de goederen naar alle waarschijnlijkheid niet meer te traceren
zijn, zou ook een eventueel door de Rechtbank te benoemen deskundige geen
opheldering kunnen geven over de waarde van voormelde goederen, zodat de
Rechtbank daartoe niet zal overgaan.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de Rechtbank de aanname dat de man
voormelde goederen heeft onttrokken aan de gemeenschap bij de toedeling
buiten beschouwing zal laten.

Terzake de enveloppe met ƒ 1.500,= waarvan de vrouw stelt dat de man die
aan de gemeenschap heeft ontvreemd, merkt de Rechtbank op dat gezien de
gemotiveerde betwisting van de man niet is komen vast te staan dat er een
enveloppe met ƒ 1.500,= in de echtelijke woning aanwezig was. De bewijslast
te dien aanzien ligt naar het oordeel van de Rechtbank bij de vrouw nu
zij die enveloppe met inhoud bij de verdeling wenst te betrekken. Gelet
op de omstandigheid dat de vrouw heeft nagelaten terzake bewijs aan te
bieden, gaat de Rechtbank voorbij aan de voormelde stelling van de vrouw.
Bij de verdeling zal derhalve niet worden betrokken een enveloppe met ƒ
1.500,=.

Ten aanzien van de partijen geschillen omtrent het speelgoed van de kinderen
van partijen oordeelt de Rechtbank dat speelgoed van kinderen in beginsel
geacht wordt deel van de huwelijksgemeenschap uit te maken en dat de redelijkheid
en billijkheid bij verdeling van een huwelijksgemeenschap met zich brengt
dat dat speelgoed zonder nadere verrekening wordt toebedeeld aan de verzorgende
ouder, in casu de vrouw.

Met betrekking tot de muntenverzameling, fotoalbums, geboortekaartjes,
doopakte en doopkaatsen, het huurcontract van de echtelijke woning, bouwvergunningen
en tekeningen voor dat pand, het trouwboekje, en de goederen beschreven
op pag. 1 t/m 3 in de brief van de vrouw d.d. 10 mei 1993, overgelegd bij
dagvaarding, merkt de Rechtbank op dat de man in eerste instantie twee
mogelijke redenen aanvoert voor het ontbreken van die goederen ten tijde
van het maritaal beslag, te weten:
– een inbraak d.d. 12-11-1987, en
– het niet noteren door de deurwaarder van goederen welke zich op zolder,
in de kelder en in het schuurtje bevonden.
Terzake de aangevoerde inbraak merkt de Rechtbank op dat blijkens het proces-verbaal
van aangifte slechts een zeer klein aantal goederen was gestolen, waaronder
het in voormelde brief van 10 mei 1993 genoemde wijwaterbakje en pijpenrek.
Terzake het proces-verbaal van de deurwaarder merkt de Rechtbank op dat
voor zover al geloof moet worden gehecht dat de deurwaarder bepaalde plaatsen
in huis niet zou hebben bezocht, de man niet heeft gesteld dat voornoemde
goederen zich op zolder, in de kelder of in het schuurtje bevonden, hetgeen
ook niet aannemelijk is.
Op grond van het voorgaande is de Rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende
weerlegd heeft de stelling van de vrouw dat hij voormelde goederen, waarvan
hij niet betwist dat die goederen tot de gezamenlijke inboedel van partijen
behoorden en zich in de echtelijke woning bevonden ten tijde van het door
hem bewonen van die woning in het kader van de voorlopige voorziening,
aan de inboedel onttrokken heeft.

De rechtbank zal nu de man niet heeft gesteld aanspraak te maken op (een
gedeelte van) voormelde inboedelgoederen, die goederen aan de vrouw toebedelen.
Uitgezonderd van die toedeling aan de vrouw worden het wijwaterbakje en
het pijpenrek, aangezien de vrouw niet betwist heeft dat die goederen gestolen
zijn.
Overeenkomstig de vordering van de vrouw zal de Rechtbank daarenboven de
afgifte van de fotoalbums, geboortekaartjes, doopakte en doopkaarsen, het
huurcontract van de echtelijke woning, bouwvergunningen en tekeningen voor
dat pand, het trouwboekje, door de man aan de vrouw te bevelen.

Terzake de stelling dat de vrouw dat de man nog andere inboedelgoederen
heeft onttrokken aan de inboedel, merkt de Rechtbank vooreerst op dat,
gezien de tegenstrijdige standpunten van partijen te dien aanzien, ten
processe niet is komen vast te staan dat de man nog meer goederen aan de
inboedel heeft onttrokken.

In beginsel zou voormeld twistpunt aanleiding geven aan de Rechtbank om,
teneinde de juistheid van voormelde stelling van de vrouw te toetsen en
zekerheid te krijgen over de samenstelling en de waarde van de te verdelen
inboedel ten tijde van de ontbinding van het huwelijk, een bewijsopdracht
te geven. De Rechtbank is van oordeel dat waar de vrouw stelt dat de overige
ontvreemde goederen bij de verdeling moeten worden betrokken, het aan de
vrouw is gemotiveerd te stellen om welke goederen het gaat en eventueel
aan te bieden bewijs te leveren van haar stellingen. Nu zij dat echter
heeft nagelaten gaat de Rechtbank voorbij aan die stelling van de vrouw.

In dit verband merkt de Rechtbank nog op dat het naar Haar oordeel op de
weg van (een der) partijen gelegen had om, ter voorkoming althans beperking
van geschillen over de inboedel, in een eerdere fase conservatoir maritaal
beslag te leggen of een boedelbeschrijving op te (doen) maken.

Aangezien de man afziet van aanspraken op de inboedelgoederen waarop maritaal
beslag is gelegd en die welke aan de vrouw zijn afgegeven, zal de Rechtbank
die goederen aan de vrouw toedelen.

De bankrekeningen

Bij de Rabobank te (…) bestaan nog 2 geblokkeerde rekeningen ten name
van partijen:
– rekeningnr. 15.02.119.927
– rekeningnr. 15.02.104.180.

De exacte saldi op die rekeningen zijn onbekend vanwege de rente die op
de rekeningen wordt bijgeschreven.

Partijen twisten over de vraag of het door de vrouw, na het blokkeren van
de rekeningen, opgenomen bedrag van ƒ 900,= verrekend moet worden bij de
toedeling van die saldi.
Nu uit de door de man overgelegde rekeningafschriften blijkt dat de WAO-uitkering
van de vrouw ten bedrage van ƒ 574,65 per maand in de maanden juni 1986
en juli 1986 is overgeboekt naar de geblokkeerde rekening met nummer 15.02.119.927,
waardoor de vrouw niet de beschikking had over haar uitkering, terwijl
de man erkent over die periode geen huishoudgeld aan de vrouw te hebben
afgedragen, is de Rechtbank van oordeel dat de vrouw in redelijkheid gehandeld
heeft door voormelde ƒ 900,= op te nemen.
Bij de toedeling van de saldi van voormelde rekeningen zal de Rechtbank
dat bedrag derhalve niet verrekenen.

De geldleningen

Eind 1986 is de vrouw voor herinrichtingskosten een lening aangegaan bij
de Kredietbank te (…) en bij de gemeente (…).
De vrouw stelt dat de terugbetaalde bedragen te weten ƒ 588,= en ƒ 2.820,=
verrekend moeten worden omdat zij door het meenemen van de inboedel door
de man genoodzaakt was die leningen ter herinrichting aan te gaan.

Wat er ook zij van de gestelde ontvreemding van inboedelgoederen, met de
man is de Rechtbank van oordeel dat verrekening van voormelde bedragen
alleen in de rede ligt wanneer ook de waarde van de daarvan aangeschafte
goederen tussen partijen wordt verdeeld.
Gelet op het vorenoverwogene zal de Rechtbank, er veronderstellenderwijze
vanuitgaande dat de waarde van de aangeschafte goederen gelijk is aan de
terugbetaalde bedragen, die bedragen buiten beschouwing laten bij de verdeling.

Teruggave belastingen en premieheffingen 1985 en 1986

Uit de door de man overgelegde bescheiden blijkt dat hij over 1985 heeft
terugontvangen een bedrag van ƒ 399,= ter zake van inkomstenbelasting en
een bedrag van ƒ 264,= ter zake van de premieheffing volksverzekeringen.
Over het jaar 1986 heeft hij niets terugontvangen.

Partijen zijn het erover eens dat voormelde bedragen bij helfte verdeeld
moeten worden.
De Rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

De levensverzekering

Blijkens een door de man overgelegde brief van RVS Levensverzekeringen
nv d.d. 6 april 1989, is de tot de huwelijksgemeenschap behorende levensverzekering
komen te vervallen in verband met het onbetaald blijven van de premie vanaf
april 1987, waaronder een afkoopwaarde van ƒ 504,93 ter beschikking van
de huwelijksgemeenschap is gekomen.

Partijen zijn het erover eens dat voormeld afkoopwaarde verdeeld moet worden.
De man wil daarbij verrekenen de achterstallige premie die hij in de periode
van augustus 1986 t/m maart 1987 betaald heeft. Met de vrouw is de Rechtbank
van oordeel dat de betaalde premies niet voor verrekening in aanmerking
komen nu het kennelijk betreft voldoening aan lopende gemeenschapsverplichtingen
voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de door de man betaalde premies van de
autoverzekering.

Kosten opslag meubelen

De man betwist de noodzaak en de gemaakte kosten an de opslag. De Rechtbank
oordeelt dat de kosten van de opslag geen gemeenschapsschuld zijn die door
beide partijen gedragen moet worden. Het gaat hier om betalingen die voor
het ontbinden van de gemeenschap (de peildatum voor de verdeling) gedaan
zijn en welke niet in het kader van de verdeling voor verrekening vatbaar
zijn.

Schade

De vrouw stelt dat de man in en rondom de echtelijke woning zaken vernield
en/of beschadigd heeft. Op die grond is zij van mening dat een aantal schadeposten
bij de verdeling in aanmerking moet worden genomen.

De rechtbank overweegt terzake dat, gelet op de betwisting van de man,
niet is komen vast te staan dat de man schade aan gemeenschapsgoederen
heeft toegebracht. De bewijslast in dezen ligt naar het oordeel van de
Rechtbank bij de vrouw. Nu zij echter nalaat bewijs aan te bieden van haar
stellingen met betrekking tot de schade toegebracht door de man, gaat de
Rechtbank aan die stellingen voorbij.

Ten aanzien van de proceskosten overweegt de Rechtbank dat Zij gezien het
feit dat partijen elkaars gewezen echtelieden zijn termen aanwezig acht
de kosten te compenseren op de wijze als hierna in het dictum vermeld.

UITSPRAAK:

In conventie en reconventie

I. Stelt de wijze van verdeling tussen partijen als volgt vast:

Aan de vrouw wordt toebedeeld:

– de inboedelgoederen als vermeld in het proces-verbaal van conservatoir-maritaal
beslag;
– de inboedelgoederen als vermeld op de lijst welke als produktie 5 bij
de conclusie van antwoord in conventie is overgelegd;
– de Nederlandse muntenverzameling en de goederen beschreven op pag. 1
t/m 3 in de brief van de vrouw d.d. 10 mei 19923, overgelegd bij dagvaarding,
met uitzondering van het wijwaterbakje en pijpenrek;
– de helft van het saldo op rekeningnr. 15.02.119.927;
– de helft van het saldo op rekeningnr. 15.02104.180;
– de helft van ƒ 399,= terugontvangen ter zake van inkomstenbelasting 1985;
– de helft van ƒ 264,= terugontvangen ter zake van premieheffing volksverzekeringen
1985;
– de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering ad ƒ 504,93.

Aan de vrouw wordt tevens toebedeeld:
– speelgoed van de kinderen;
– fotoalbums;
– geboortekaartjes;
– doopakte en doopkaarsen;
– spaarbankboekjes van (…) en (…);
– huurcontract, bouwvergunningen en tekeningen van de echtelijke woning;
– verdere papieren;
– trouwboekje.
De rechtbank beveelt de afgifte van laatstgenoemde goederen door de man
aan de vrouw.

Aan de man wordt toegedeeld:
– de helft van het saldo op rekeningnr. 15.02.119.927;
– de helft van het saldo op rekeningnr. 15.02.104.180;
– de helft van ƒ 399,= terugontvangen ter zake van inkomstenbelasting 1985;
– de helft van ƒ 264,= terugontvangen ter zake van premieheffing volksverzekeringen
1985;
– de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering ad. ƒ 504,93.

Ontzegt het meer of anders gevorderde.
Compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr Casparie