Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 juli 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is werkzaam als zelfstandige en heeft een
arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zij is zwanger. De verzekeraar verstrekt
een uitkering in verband met zwangerschap mits de vermoedelijke
bevallingsdatum ten minste twee jaar na aanvang van de verzekering ligt.
Door
deze voorwaarde komt verzoekster niet in aanmerking voor een uitkering.
De
verzekeraar stelt dat zij deze beperkende voorwaarde hanteert ter voorkoming
van misbruik van de uitkering. De Commissie oordeelt dat er sprake is van
onderscheid op grond van geslacht. Bij de betreffende verzekering zijn
geen
wachttermijnen gesteld aangaande het recht op uitkering, behalve als er
sprake is van zwangerschap of bevalling. Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 4 februari 1997 verzocht mevrouw I.B. P. te Amsterdam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of door MOVIR u.a. te Nieuwegein
(hierna: de wederpartij) onderscheid is gemaakt op grond van geslacht als
bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is werkzaam als zelfstandige. Zij heeft een
arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij de wederpartij. De
wederpartij verstrekt een uitkering in verband met zwangerschap mits de
vermoedelijke bevallingsdatum ten minste twee jaar na aanvang van de
verzekering ligt. Door deze voorwaarde komt verzoekster niet in aanmerking
voor de uitkering in verband met zwangerschap.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 10
juni
1997.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

Van de kant van verzoekster
– mw. I.B. P. (verzoekster)

Van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. W. van Dungen
– mw. mr. L. Dommering-van Rongen (gemachtigde)

Van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is, sinds 1 september 1996, werkzaam als zelfstandig
huisarts in associatie in een praktijk. Per deze datum heeft verzoekster
een
arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij de wederpartij. De
wederpartij is een onderlinge waarborgmaatschappij die zich heeft
gespecialiseerd in het verzekeren van arbeidsongeschiktheid van vrije
beroepsbeoefenaren.
In de polisvoorwaarden staat vermeld, dat de vrouwelijke verzekerde in
verband met haar bevalling recht heeft op een uitkering in verband met
zwangerschap gedurende ten hoogste 16 weken mits zij ten tijde van de
vermoedelijke bevallingsdatum ten minste twee jaar bij de wederpartij is
verzekerd.

Verzoekster is zwanger, de uitgerekende bevallingsdatum is 7 juli 1997.
Zij
komt niet voor de uitkering in verband met zwangerschap in aanmerking.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt het volgende.

Huisartsen in opleiding zijn verplicht verzekerd bij de wederpartij.
Verzoekster heeft echter haar opleiding in het Verenigd Koninkrijk gevolgd,
als gevolg waarvan zij zich nog moest verzekeren toen zij haar werkzaamheden
als afgestudeerd huisarts in Nederland startte.

Wanneer afgestudeerde vrouwelijke medici zich als
huisarts vestigen, behoren zij doorgaans tot een leeftijdscategorie waarin
zij een zwangerschap niet meer jaren kunnen uitstellen. De regeling van
de
wederpartij legt verzoekster beperkingen op. Aangezien de verzekering van
de
wederpartij de zwangerschap niet altijd dekt, maakt deze onderscheid tussen
mannen en vrouwen. Zij handelt hiermee in strijd met de Algemene wet gelijke
behandeling.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.

De wederpartij heeft, naar aanleiding van een verzoek van de Landelijke
Huisartsen Vereniging, in 1993 besloten de arbeidsongeschiktheidsverzekering
aan te vullen met een uitkering in verband met zwangerschap. Onderdeel
van de
regeling is dat de verzekerde ten tijde van de vermoedelijke bevallingsdatum
ten minste twee jaar bij de wederpartij verzekerd is geweest. De hoogte
van
de uitkering is bovendien gefixeerd op de verzekerde daguitkering zoals
deze
twee jaar voor de vermoedelijke bevallingsdatum gold.

De achtergrond van deze regeling is het voorkomen van misbruik. De
wederpartij was indertijd de eerste particuliere verzekeraar die deze
uitkering invoerde. Het risico was aanwezig dat vrouwelijke verzekerden
oververtegenwoordigd zouden raken, of dat vrouwen zich uitsluitend voor
de
duur van 16 weken bij de wederpartij zouden verzekeren en vervolgens de
verzekering weer op zouden zeggen. Omdat de verzekerde het te verzekeren
dagbedrag naar eigen keuze los van het feitelijke inkomen kan bepalen,
bestond bovendien het risico dat het dagbedrag speciaal met het oog op
de
uitkering in verband met zwangerschap zou worden verhoogd. Vanwege deze
redenen is een wachtperiode van twee jaar ingevoerd.
Ter zitting heeft de wederpartij verklaard dat geen sprake is geweest van
een
merkbare toeloop van vrouwen naar aanleiding van de uitbreiding van de
verzekering. Kort nadat de wederpartij de uitkering in verband met
zwangerschap opnam in de verzekering zijn andere maatschappijen haar daarin
gevolgd. Niet elke maatschappij echter heeft een dergelijke uitkering.
Wat de
wachttijd betreft zijn er maatschappijen die evenals de wederpartij de
termijn van twee jaar hanteren, maar er is bijvoorbeeld ook een maatschappij
die een wachttijd kent van 306 dagen. De wederpartij noemt als voorbeeld
tevens een maatschappij die geen wachttijd heeft, maar uitgaat van 50%
van
het dagbedrag. Het maximeren van het dagbedrag past echter niet in de
filosofie van de wederpartij. Zij hanteert ook een andere dekkingssystematiek
dan bedoelde maatschappij.
In plaats van hantering van de betwiste wachttermijn zou de uitkering kunnen
worden verlaagd. Dit voorkomt echter niet dat vrouwen zich massaal gaan
verzekeren. De duur van de wachttermijn is tot stand gekomen in overleg
met
de actuaris van de wederpartij.

De wederpartij heeft een collectief contract met de Stichting
Beroepsopleidingen Huisartsen. De huisartsenopleiding is een driejarige
opleiding. De huisartsen zijn tijdens de opleiding verplicht verzekerd.
Als
zij aansluitend verzekerd blijven bij de wederpartij vormt de bestreden
termijn van twee jaar geen probleem. Het marktaandeel van de wederpartij
bij
huisartsen in opleiding is 100%, bij afgestudeerde huisartsen naar schatting
40% a 50%. De wederpartij heeft ook een substantieel marktaandeel bij
tandartsen en dierenartsen.

3.4. De in 1993 ingevoerde uitkering in verband met zwangerschap staat
los
van de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid. Van
arbeidsongeschiktheid is sprake indien er in directe relatie tot ziekte
of
ongeval objectief vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde
voor ten minste 25% beperkt is om de werkzaamheden verbonden aan het in
de
polis omschreven beroep te verrichten. De uitkering in verband met
zwangerschap heeft gelet op deze definitie geen relatie met
arbeidsongeschiktheid; wel is deze uitkering vergelijkbaar met de uitkering
als bedoeld in artikel 29a van de Ziektewet. Dit artikel betreft de
‘eigenlijke’ bevallingsuitkering van 16 weken, waarop aanspraak ontstaat
ongeacht of sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid.
De
wederpartij gaat er vanuit dat dit wetsartikel geen verboden onderscheid
maakt en leidt hieruit af dat ditzelfde geldt voor de bestreden
verzekeringsvoorwaarde.

Er is evenmin sprake van een verboden onderscheid, aangezien het geslacht
bepalend is voor het verstrekken van de uitkering in verband met zwangerschap
en deze uitkering in het bijzonder de bescherming van de vrouw betreft
in
verband met zwangerschap. Artikel 2, tweede lid, AWGB staat een dergelijk
onderscheid toe. De wederpartij wijst in dit verband ook op artikel 1 sub
i
van het Besluit gelijke behandeling. In dat besluit zijn de gevallen van
geslachtsbepaaldheid omschreven. Laatstgenoemd artikel duidt op het verlenen
van diensten die uitsluitend kunnen worden verleend aan mannen dan wel
vrouwen.
De beperking van twee jaar maakt het niet verboden onderscheid niet alsnog
verboden. Het staat de wederpartij immers vrij de desbetreffende dienst
al
dan niet te verlenen. Dat betekent dat het haar eveneens vrijstaat de dienst
onder beperkende voorwaarden te verlenen. Ook de uitkering in het kader
van
de Ziektewet kent beperkingen. Zo duurt de verlofregeling in verband met
zwangerschap en bevalling maximaal 16 weken.

De wederpartij stelt op grond van het voorgaande dat met hantering van
de
wachttermijn van twee jaar bij de uitkering in verband met zwangerschap
geen
verboden onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
maakt op grond van geslacht als bedoeld in de Algemene wet gelijke
behandeling (AWGB) door in de polisvoorwaarden te bepalen, dat de uitkering
in verband met zwangerschap wordt verstrekt op voorwaarde dat de
vermoedelijke bevallingsdatum tenminste twee jaar na aanvang van de
verzekering ligt.

4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid in de zin van de wet zowel
direct als indirect onderscheid wordt verstaan.

Onder direct onderscheid wordt op grond van dit artikel onder andere verstaan
onderscheid tussen personen op grond van geslacht. Direct onderscheid op
grond van geslacht ziet mede op onderscheid op grond van zwangerschap,
bevalling en moederschap (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014,
nr. 3,
pagina 13.).

Onder indirect onderscheid moet op basis van artikel 1 AWGB worden verstaan,
onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan geslacht
dat
direct onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft.
In artikel 2, tweede lid, AWGB is bepaald dat het in de wet neergelegde
verbod van onderscheid op grond van geslacht niet geldt in gevallen waarin
het geslacht bepalend is en in gevallen waarin het de bescherming van de
vrouw betreft, met name in verband met zwangerschap en moederschap.

Artikel 2, zesde lid, AWGB bepaalt onder meer dat de in het tweede lid
van
dit wetsartikel bedoelde gevallen nader bij algemene maatregel van bestuur
worden omschreven. Dit is geschied in het Besluit gelijke behandeling
(Koninklijk besluit van 18 augustus 1994, Staatsblad 657.) (hierna: het
Besluit).

Artikel 1, onderdeel b van het Besluit bepaalt dat als geslachtsbepaald
worden aangemerkt de gevallen die behoren tot de volgende categorie: de
bescherming van de gezondheid alsmede de geneeskundige behandeling of
verzorging, waaronder begrepen geneeskundig onderzoek, in verband met
zwangerschap, moederschap, de voortplantingsfunctie van de mens of anderszins
de lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen betreffende, voor
zover
voor een doelmatige bescherming dan wel behandeling of verzorging onderscheid
op grond van geslacht nodig is.

Artikel 1, onderdeel i van het Besluit bepaalt dat als geslachtsbepaald
wordt
aangemerkt het verlenen van diensten die uitsluitend kunnen worden verleend
aan mannen dan wel vrouwen.

In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB is bepaald dat het maken van
onderscheid onder andere verboden is bij het aanbieden van goederen of
diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten
ter
zake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Het
handelen van de wederpartij valt onder de reikwijdte van dit wetsartikel.

4.3. Ten aanzien van het verstrekken van de uitkering in verband met
zwangerschap als zodanig overweegt de Commissie als volgt.

De wederpartij biedt arbeidsongeschiktheidsverzekeringen aan en verstrekt
in
dat kader een uitkering in verband met zwangerschap. Reeds eerder heeft
de
Commissie geoordeeld dat bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen het niet
verlenen van een uitkering bij arbeidsongeschiktheid welke is ontstaan
door
zwangerschap of bevalling (anders dan dat de arbeidsongeschiktheid gevolg
is
van complicaties daarbij), direct onderscheid op grond van geslacht oplevert
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB en mitsdien in
strijd
is met deze wet (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 10 maart
1995,
oordeelnummer 95-4.). Het verstrekken van een uitkering in verband met
zwangerschap in het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering als
zodanig leidt derhalve niet tot onderscheid in de zin van genoemde wet.
Het
betekent dat de wet op dat punt wordt nageleefd en dat door deze uitkering
te
verstrekken sprake is van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De
door
de wederpartij aangeduide vrijheid om verzekeringen aan te bieden, wordt
derhalve beperkt door het wettelijk verbod op het maken van onderscheid
naar
geslacht. Uit de AWGB vloeit voort dat bij het aanbieden van
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen de arbeidsongeschiktheid die ontstaat
door zwangerschap of bevalling -ook los van verzekering van complicaties
daarbij- dient te worden meeverzekerd.

4.4. Ten aanzien van de vraag of de beperkende voorwaarde die de wederpartij
stelt bij de uitkering in verband met zwangerschap in strijd is met de
AWGB
overweegt de Commissie het volgende.

Vooropgesteld moet worden dat de wederpartij de vrijheid heeft bij het
aanbieden van verzekeringen als de onderhavige, bepalingen op te nemen
ter
voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook deze vrijheid wordt
echter beperkt door het wettelijk verbod op het maken van onderscheid naar
geslacht. Dit betekent dat de voorwaarden die in het kader van voorkoming
van
misbruik bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen worden gesteld, niet mogen
leiden tot een verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen.

De Commissie stelt vast dat bij de onderhavige
arbeidsongeschiktheidsverzekering geen wachttermijnen zijn gesteld aangaande
het recht op uitkering, behalve als sprake is van zwangerschap of bevalling.
In dat geval wordt een wachttermijn van twee jaar gehanteerd.

Zowel in de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen als in de AWGB wordt
onderscheid op grond van zwangerschap en bevalling aangemerkt als direct
onderscheid op grond van geslacht (Zie noot 1.). De Commissie is derhalve
van
oordeel dat de wet geen andere conclusie toelaat dan dat de wederpartij
direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel
7, eerste lid, onderdeel a, AWGB.

4.5. Direct onderscheid op grond van geslacht is verboden, tenzij sprake
is
van een in de wet genoemde uitzondering. Ten aanzien van de vraag of in
deze
zaak de in artikel 2, tweede lid, AWGB genoemde wettelijke uitzonderingen
van
toepassing zijn op bedoeld verbod, overweegt de Commissie als volgt.

De wederpartij doet een beroep op genoemd wetsartikel en verwijst daarbij
naar artikel 1, onderdeel b van het Besluit, ervan uitgaande dat het
verstrekken van een uitkering in verband met zwangerschap moet worden
beschouwd als een handelen dat valt onder de bescherming van de gezondheid
zoals in het Besluit bedoeld. Nog daargelaten de vraag of het verstrekken
van
een uitkering in verband met zwangerschap als zodanig een maatregel is
tot
bescherming van de gezondheid van de vrouw als bedoeld in het Besluit,
moet
worden geconstateerd dat in deze zaak niet het verstrekken van genoemde
uitkering als zodanig in geding is maar het daarbij stellen van een
beperkende voorwaarde. De Commissie overweegt dat het stellen van de
wachttermijn van twee jaar niet kan worden beschouwd als een handelen dat
de
bescherming van de gezondheid dient. Dit leidt tot de conclusie dat het
beroep van de wederpartij op artikel 1, onderdeel b van het Besluit moet
worden verworpen en mitsdien wat dit betreft geen sprake is van een
wettelijke uitzondering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, AWGB.

De wederpartij heeft tevens een beroep gedaan op artikel 1, onderdeel i
van
het Besluit. Zij stelt daarbij dat, nu het aanbieden van de dienst
geslachtsbepaald is, beperkende voorwaarden daarbij evenmin kunnen leiden
tot
een verboden onderscheid.
De Commissie kan de wederpartij hierin niet volgen. De dienst die de
wederpartij verleent is het aanbieden van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering. Omdat de uitkering in verband met
zwangerschap niet op zichzelf staat maar moet worden begrepen als een deel
van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, kan deze uitkering niet als een
aparte dienst worden beschouwd. De Commissie voegt hier wellicht ten
overvloede aan toe dat het feit dat zwangerschap tot de risico’s behoort
die
in het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden verzekerd,
de
arbeidsongeschiktheidsverzekering als zodanig niet tot een dienst maakt
die
uitsluitend kan worden verleend aan vrouwen. Het beroep van de wederpartij
op
artikel 1, onderdeel i van het Besluit dient naar het oordeel van de
Commissie derhalve eveneens te worden verworpen. Mitsdien is ook wat dit
betreft geen sprake van een wettelijke uitzondering als bedoeld in artikel
2,
tweede lid, AWGB.

De wederpartij heeft voorts nog als verweer aangevoerd dat een wachttermijn
nodig is teneinde te voorkomen dat vrouwen zich massaal gaan verzekeren.
Daargelaten de vraag of dit verweer kan slagen nu dit laatste zich niet
heeft
voorgedaan nadat de wederpartij als eerste particuliere verzekeraar de
zwangerschapsuitkering invoerde en sindsdien meer verzekeraars dit voorbeeld
zijn gevolgd, kan de Commissie niet anders dan constateren dat de wet geen
andere uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid op grond van
geslacht toestaat dan die welke in de AWGB zijn vervat.

Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de wederpartij
een verboden direct onderscheid op grond van geslacht maakt, door bij het
aanbieden van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen als voorwaarde te stellen
dat alleen in geval van zwangerschap het recht op de uitkering ontstaat
mits
de verzekerde ten tijde van de vermoedelijke bevallingsdatum ten minste
twee
jaar bij de wederpartij is verzekerd.

Wellicht ten overvloede voegt de Commissie hieraan toe dat het de wederpartij
blijft vrijstaan ook bij de uitkering in verband met zwangerschap bepalingen
op te nemen ter voorkoming van misbruik, mits daarmee geen verschil in
behandeling als bedoeld in de AWGB wordt gemaakt met de bepalingen
betreffende de overige -niet slechts bij vrouwen voorkomende- oorzaken
van
arbeidsongeschiktheid.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat MOVIR u.a. te Nieuwegein
jegens
mevrouw I.B. P. te Amsterdam direct onderscheid op grond van geslacht maakt
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet
gelijke behandeling en derhalve heeft gehandeld in strijd met genoemde
wet.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer), mw. A.C. van Doornen (secretarisKamer)