Instantie
Kantonrechter Hilversum
Samenvatting
Verweerster is secretaresse. Zij heeft een intieme relatie gehad met het
hoofd van de afdeling. De omroeporganisatie verzoekt nu om ontbinding van
de
arbeidsovereenkomst. Er is een beëindigingsovereenkomst gesloten tussen
werkgever en werkneemster. Hierop is werkneemster teruggekomen omdat zij
een
schadevergoeding wenst. Werkgever heeft een schadevergoeding aangeboden.
De kantonrechter overweegt dat als uitgangspunt dient te gelden dat de
verstoring van de arbeidsverhouding tussen partijen in overwegende mate
is te
wijten aan de werkgever, die aansprakelijk gehouden moet worden voor de
gedragingen van een leidinggevende jegens een ondergeschikte. De gedragingen
van de leidinggevende worden als ongewenst en verwerpelijk gekwalificeerd
maar de kantonrechter is van mening dat dit niet als seksuele intimidatie
kan
worden aangemerkt. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en er wordt een
schadevergoeding vastgesteld.
Volledige tekst
De kantonrechter heeft ter openbare zitting van 15 april 1997 gehoord:
a. verzoekster, vertegenwoordigd door J, bijgestaan door mr. (….), advocaat
te Amsterdam, die verklaarde te persisteren bij de inhoud van het ingediende
verzoekschrift.
b. verweerster, bijgestaan door mr. J.M. Legeland, advocaat te Amsterdam,
die
verklaarde overeenkomstig het ingediende verweerschrift -met producties-,
waarvan de inhoud als hier ingelast en overgenomen dient te worden beschouwd.
Partijen hebben daarna nog over en weer een toelichting en verduidelijking
van hun standpunten gegeven, verzoekster onder overlegging van haar
pleitnota, verweerster onder overlegging van haar pleitnota met producties.
Vervolgens heeft de kantonrechter de beschikking bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. Bij de beslissing wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
1.1. Verweerster is op 1 november 1990 bij de Vereniging (…) in dienst
getreden in de functie van secretaresse, verbonden aan de afdeling
gevarieerde programma’s televisie, tegen een salaris van laatstelijk ƒ
4.115,51 bruto per maand. Zij is thans 39 jaar.
1.2. Tussen november 1990 en augustus 1994 is er sprake geweest van een
intieme relatie tussen verweerster en (….) hoofd van de voormelde afdeling.
1.3. In 1992 heeft verweerster hulp gezocht bij de omroeppsycholoog. In
de
periode juni/september 1993 is zij situationeel arbeidsongeschikt geweest.
1.4. Van april tot en met december 1994 is verweerster gedetacheerd bij
de
(….) als administratief/organisatorisch medewerkster. Per 1 januari 1995
is
zij teruggekeerd op haar oude plek als secretaresse van (….).
1.5. In de loop van 1995 heeft verweerster aan verzoekster te kennen gegeven
haar loopbaan buiten de omroepwereld te willen voortzetten. In oktober
1995
is tussen partijen een beëindigingsovereenkomst terzake de arbeidsrelatie
gesloten.
1.6. Verweerster heeft zich in februari ziek gemeld.
1.7. Verweerster heeft de onder 1.2. bedoelde relatie geruime tijd voor
de
(….) verzwegen. Zij heeft in oktober 1995 een medewerkster PZ op de hoogte
gesteld van de relatie. Naar aanleiding van toenemende geruchten heeft
de
verweerster de voormelde afdeling op 27 maart 1996 ingelicht. In april
1996
hebben verweerster en verzoekster zeer uitvoerig over de ontstane situatie
met elkaar gesproken.
1.8. Verzoekster heeft verweerster in de loop van 1996 herhaaldelijk een
functie elders binnen de omroep aangeboden. Verweerster is om haar moverende
redenen daar niet op ingegaan.
1.9. Verweerster heeft overwogen een klacht tegen (….) in te dienen wegens
diens gedraging jegens haar doch daarvan afgezien.
2. De verzoekster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens
een
gewichtige reden, bestaande uit een verandering in de omstandigheden, welke
van dien aard zijn dat de dienstbetrekking redelijkerwijze niet kan worden
voortgezet. Kortgezegd voert zij het volgende aan.
Zij ervaart de voormelde relatie tussen verweerster en haar chef als
ongelukkig. Zij wijst op het feit dat zij pas in een zeer laat stadium
daarover door verweerster is geïnformeerd. Zij kan begrip opbrengen voor
het
feit dat de situatie voor verweerster gaandeweg onhoudbaar is geworden.
Zij
heeft verweerster alle medewerking gegeven om elders binnen de omroepwereld
een geschikte functie te vinden. Verweerster heeft een concreet aanbod
om bij
de (….) in dienst te treden afgewezen. Zij stelt dat partijen geruime
tijd
hebben gewerkt aan een beëindigingsovereenkomst waarmee verweerster ten
volle
heeft ingestemd en in verband waarmee verweerster vervolgens voor rekening
van de (….) een cursus heeft gevolgd. Zij heeft op 27 maart 1996 besloten
het personeel van de afdeling te informeren over de voormelde relatie om
geruchten te voorkomen. Zij constateert dat verweerster is teruggekomen
op de
voormelde beëindigingsovereenkomst in verband met haar voornemen een
vergoeding te claimen. De verzoekster is bereid een vergoeding aan
verweerster te betalen, zij het dat rekening gehouden dient te worden met
de
langdurige vrijstelling van arbeid met behoud van salaris en zij kosten
van
cursussen heeft vergoed, alles totaal begroot op ƒ 25.000,=.
3. Verweerster heeft verweer gevoerd. Zij heeft zeer uitvoerig verslag
gedaan
van het verloop van haar relatie met (….) en de gevolgen daarvan op haar
functioneren. Zij stelt dat het de verzoekster moet worden toegerekend
dat
een leidinggevende misbruik heeft gemaakt van de situatie jegens een
ondergeschikte met het uiteindelijke gevolg dat die leidinggevende ongestraft
kan blijven zitten en zij het veld dient te ruimen. Zij stelt dat de
werkverhouding door toedoen van (….) onmogelijk is geworden. Zij stelt
dat
de instemming met de beëindigingsovereenkomst is afgedwongen door deze
te
koppelen aan de al dan niet verstrekking van een “time-out” training. Zij
stelt het aanbod om bij de (….) te gaan werken te hebben afgewezen omdat
het hoofd P & O van de (….) bevriend is met (….) en zij uit die
invloedssfeer wenst te blijven. Zij stelt door toedoen van de voormelde
affaire arbeidsongeschikt te zijn geraakt en aanmerkelijke schade, materieel
en immaterieel, te hebben opgelopen. Zij ziet in dat voortzetting van de
arbeidsrelatie niet wenselijk is. Zij maakt aanspraak op een vergoeding
waartoe zij verschillende modellen heeft overgelegd, en waarin begrepen
de
kosten welke zij in het kader van haar herstel danwel terzake van
rechtsbijstand heeft gemaakt.
4. Gelet op hetgeen partijen over en weer gesteld dient de gevraagde
ontbinding te worden uitgesproken nu partijen daarover een gelijkluidend
standpunt innemen.
Evenmin zijn partijen verdeeld over de vraag of aan verweerster een
vergoeding naar billijkheid dient te worden toegekend. Wel zijn zij verdeeld
over de hoogte daarvan.
Met betrekking tot dit onderdeel wordt het volgende overwogen.
Als uitgangspunt dient te gelden dat de verstoring van de arbeidsverhouding
tussen partijen in overwegende mate is te wijten aan de werkgever, die
aansprakelijk gehouden moet worden voor de gedragingen van een leidinggevende
jegens een ondergeschikte.
De stellingname en gedraging van (….) jegens verweerster moeten in het
kader van de arbeidsverhouding als in hoge mate en derhalve verwerpelijk
worden aangemerkt, met name gelet op de verstrekkende gevolgen in de
arbeidsrelatie indien de persoonlijke relatie, zoals in casu, eindigt in
onmin. Of de gedraging van (….) als sexuele intimidatie moet worden
gekwalificeerd valt in het kader van dit geding niet voldoende te beoordelen.
Aan verweerster kan echter worden tegengeworpen dat zij, zo valt uit haar
openhartige verslag op te maken, de avances van (….) uiteindelijk willens
en wetens heeft beantwoord en bestending van die relatie heeft gezocht.
Zij
heeft de (….) geruime tijd onwetend gelaten over die relatie hoewel er
geen
enkele belemmering was om daarover in een vroeg stadium met de directie
te
spreken. Ook dient in overweging te worden genomen dat zij uitsluitend
om
haar moverende reden een aanbod om bij de (….) te gaan werken heeft
afgewezen. De daartoe aangevoerde grond is niet overtuigend.
Aan de verzoekster kan voorts worden verweten dat zij geen enkele maatregel
jegens (….) heeft genomen, daarmee bevestigend de door verweerster
geschetste gang van zaken dat de ondergeschikte partij in een kwestie als
de
onderhavige het enige slachtoffer is. Wel moet haar worden nagegeven na
eenmaal op de hoogte te zijn geraakt van voormelde relatie en de daaruit
voortvloeiende problematiek, zich alleszins te hebben ingespannen om een
voor
verweerster gunstige oplossing te vinden.
Bij de vaststelling van de vergoeding is in aanmerking genomen de leeftijd
van verweerster de duur van het dienstverband en haar kansen op de
arbeidsmarkt, die positief worden ingeschat. Ten dele wordt rekening gehouden
met het feit dat de verweerster kosten heeft gemaakt om herintreding in
het
arbeidsproces te bevorderen. Geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling
van arbeid. Er is geen reden af te wijken van de correctiefactor = 1.
Evenmin is er grond tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade
omdat het bestaan daarvan niet aannemelijk is gemaakt. Evenmin is er grond
tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand.
Wel is het redelijk de gemaakte kosten voor medische hulp, samenhangend
met
of voortvloeiend uit de voormelde problematiek, in aanmerking te nemen.
De kosten van het geding worden gecompenseerd.
Beslissing
De kantonrechter:
Stelt verzoekster in de gelegenheid het verzoek in te trekken voor 24 mei
1997 in welk geval zij de kosten aan de zijde van verweerster gevallen
en te
stellen op ƒ 1.200,= salaris van de gemachtigde dient te dragen.
Indien het verzoek wordt gehandhaafd:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens een verandering
in de
omstandigheden met ingang van 1 juni 1997.
Kent aan verweerster ten laste van verzoekster toe een vergoeding naar
billijkheid, te stellen op ƒ 31.421,= bruto als gekapitaliseerde suppletie
op
uitkeringen of elders te verwerven lager loon en ƒ 3.500,= netto als
tegemoetkoming in de gemaakte kosten voor medische hulp.
Compenseert de gedingkosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Rechters
Mr E.M. Groen