Instantie
Kantonrechter Haarlem
Samenvatting
Eiseres wil na haar ouderschapsverlof blijvend minder werken, van dertig uur
naar zestien uur. De werkgever heeft dit zonder enige motivering geweigerd.
De kantonrechter heeft geadviseerd het eerst onderling te regelen. Partijen
zijn het eens geworden over een dienstverband van 24 uur. De werkgever stelde
daarbij echter twee voorwaarden. Eiseres die op een andere afdeling zou gaan
werken, zou zelf de kosten van de interne opleiding moeten betalen en zij zou
nooit meer een voorstel mogen doen tot wijziging van de arbeidsduur. Deze
voorwaarden wijst eiseres af en vraagt opnieuw een vonnis van de
kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet handelt als
een goed werkgever door de genoemde voorwaarden te stellen. De werkgever
dient een dienstverband aan te gaan met eiseres van 24 uur per week.
Volledige tekst
1. De loop van het geding
V heeft AVD op 25 april 1997 voor dit kantongerecht doen dagvaarden. De
mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 1997 waarbij de
gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. De griffier heeft
aantekening gehouden van de mondelinge behandeling. De zaak is aangehouden om
partijen in de gelegenheid te stellen een regeling te treffen. Zij zijn niet
tot een vergelijk gekomen en hebben vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op
heden.
2. De vaststaande feiten
(i) AVD houdt zich bedrijfsmatig ondermeer bezig met het vervaardigen van
`Website-pagina’s (HTML) en met `Desk Top Publishing’ (DTP) voor derden.
(ii) V is op 3 juni 1985 in dienst getreden van Pressofoon Vidotext B.V., een
zusteronderneming van AVD.
Nadat bij dit bedrijf de werkzaamheden waren teruggelopen is V met ingang van
1 maart 1996 voor 30 uur per week in dienst getreden van AVD als medewerkster
HTML-productie.
(iii) V is op 7 juni 1996 bevallen van een dochter.
Met ingang van 28 oktober 1996 heeft zij zes maanden ouderschapsverlof
opgenomen door 16 uur per week te werken, op maandagen en woensdagen. Haar
ouderschapsverlof is geëindigd op 28 april 1997.
(iv) Op 9 februari 1997 heeft V aan AVD een voorstel gedaan tot vermindering
van haar arbeidstijd. Dat voorstel is afgewezen.
3. De vordering
3.1. V vordert (samengevat) bij wijze van voorlopige voorziening primair AVD
te veroordelen haar in staat te stellen de overeengekomen werkzaamheden te
verrichten gedurende 16 uur per week op twee dagen en subsidiair haar daartoe
in staat te stellen zolang de kantonrechter daaromtrent niet in een
bodemprocedure heeft beslist; een en ander met bepaling van een dwangsom.
3.2. V wenst vermindering van haar arbeidsduur om zelf het grootste deel van
de zorg voor haar jonge dochter te kunnen verrichten. Naast haar zullen haar
echtgenoot en haar moeder nog zorgtaken verrichten. V wenst geen anderen in
te schakelen bij de zorg.
Volgens V laten de werkzaamheden bij AVD vermindering van de arbeidsduur toe,
zoals gedurende haar ouderschapsverlof is gebleken.
4. Het verweer
AVD heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de
beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Voorop gesteld zij dat aan een werknemer geen op de wet gebaseerd recht
tot vermindering van de arbeidsduur toekomt.
Een nader gewijzigd voorstel van wet waarin dat recht is opgenomen is nog in
behandeling bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal (23 216). Dit
initiatief-voorstel Rosenmöller strekt tot invoering van art. 7:685a BW dat
de werknemer het recht geeft de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur per
week met ten hoogste een vijfde deel te verminderen.
Of dit ontwerp wet zal worden is uiteraard onzeker, ook al omdat de minister
van Sociale zaken en werkgelegenheid in een brief aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal (23 538) heeft meegedeeld dat het kabinet
tot de conclusie is gekomen dat het voortouw bij de sociale partners ligt.
5.2. Dat neemt niet weg dat ook naar huidig recht moet worden aangenomen dat
een goed werkgever een verzoek van een werknemer tot vermindering van de
arbeidsduur in behandeling dient te nemen, en slechts dan zal afwijzen
wanneer zwaarwegende bedrijfsbelangen een belemmering vormen voor een
redelijke vermindering van de arbeidsduur.
5.3. Partijen hebben overleg gevoerd over vermindering van de arbeidsduur van
V en hebben – na aanhouding van de zaak – in beginsel overeenstemming bereikt
over het door V verrichten van DTP-werkzaamheden gedurende 24 uur per week op
maandag, dinsdag en woensdag. Daartoe dient V nog een (interne) opleiding te
volgen. AVD begroot de opleidingskosten op ƒ 5000.
5.4. AVD heeft aan de overeenstemming die partijen op hoofdlijnen hebben
bereikt de volgende twee voorwaarden verbonden:
(i) V dient voor ieder jaar dat zij korter in dienst is bij AVD dan tot 31
mei 2002 ƒ 500aan AVD te betalen als vergoeding voor studiekosten;
(ii) V dient zich te verbinden in de komende jaren niet opnieuw vermindering
van de arbeidsduur te verzoeken.
V heeft deze twee voorwaarden afgewezen omdat deze volgens haar in strijd
zijn met art. 1637s BW (de kantonrechter leest: art. 7:631 BW) en met de
redelijkheid en billijkheid.
Derhalve kan niet worden gezegd dat partijen thans een vermindering van de
arbeidsduur zijn overeengekomen.
5.5 Uit de overeenstemming op hoofdlijnen die partijen hebben bereikt leidt
de kantonrechter af, dat het bedrijfsbelang van AVD zich niet verzet tegen
een vermindering van de arbeidsduur van V tot 24 uur.
Dat V belast zal worden met DTP-taken in plaats van met de tot dan vervulde
HTML-werkzaamheden, houdt naar ter zitting is gebleken geen direct verband
met de vermindering van de arbeidsduur van V, maar met de terugloop van
HTML-werkzaamheden bij AVD. Het inwerken in een nieuwe taak is dan in
beginsel voor rekening van de werkgever. Nu niet gebleken is dat AVD
eenzelfde voorwaarde stelt aan haar fulltime personeel, dient er vooralsnog
van uit te worden gegaan dat deze voorwaarde in strijd is met art. 7:648 BW.
Of een verzoek van V tot verdere vermindering van haar arbeidstijd
toewijsbaar is, hangt af van de omstandigheden waaronder zij dit verzoek
doet. Daarbij is wel van belang dat voormeld wetsontwerp in beginsel geen
verdere vermindering kent dan partijen thans in beginsel hebben afgesproken.
Van V mag naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet worden
verwacht dat zij op voorhand afstand doet van het recht om vermindering te
vragen.
De voorlopige conclusie is dan dat AVD niet handelt als een goed werkgever
door vorenbedoelde voorwaarden te stellen.
5.6. Hetgeen partijen na de mondelinge behandeling in beginsel hebben
afgesproken, wijkt af van V’s petitum. Nu de besproken vermindering minder is
dan V heeft gevorderd, is de vordering tot dat deel toewijsbaar op de hierna
te bepalen wijze.
De proceskosten zullen op de hierna te bepalen wijzen worden gecompenseerd.
6. Beslissing
De kantonrechter:
6.1. Veroordeelt AVD bij wijze van voorlopige voorziening om V met ingang van
20 mei 1997 toe te laten tot DTP-werkzaamheden gedurende 24 uur per week op
maandag, dinsdag en woensdag.
6.2. Bepaalt dat AVD een dwangsom verbeurt van ƒ 500 voor iedere hiervoor
bedoelde werkdag dat zij niet aan de veroordeling onder 6.1. voldoet, tot een
maximum van ƒ 100 000.
6.3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6.4. Bepaalt dat ieder de eigen kosten draagt.
6.5. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Rechters
Mr. Huijzer