Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster is lid van de Christelijk Gereformeerde Kerk. Zij heeft bij de
wederpartij gesolliciteerd naar de functie van afdelingshoofd. Haar
sollicitatie is niet meegenomen in de procedure, omdat zij geen lid is van
één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).
De Commissie oordeelt dat de wederpartij daarmee onderscheid maakt op grond
van godsdienst. Een dergelijk onderscheid is voor instellingen op
godsdienstige grondslag als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a,
AWGB niet verboden als de gestelde functie-eis, gelet op de doelstelling van
de instelling, nodig is voor de vervulling van de functie. Op grond van haar
statuten kan de wederpartij worden aangemerkt als een instelling op
godsdienstige grondslag. De Commissie is van oordeel dat de wederpartij gelet
op de wijze waarop zij in de praktijk uiting geeft aan haar godsdienstige
grondslag en de wijze waarop de functie van afdelingshoofd in de praktijk
wordt ingevuld, eerdergenoemde functie-eis mag stellen. Geen strijd met de
wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 6 september 1996 verzocht mevrouw (….) te Maartensdijk (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over de vraag of (….) te Bosch en Duin (hierna: de wederpartij) onderscheid
heeft gemaakt als bedoeld in de AWGB.
1.2. Verzoekster is lid van de Christelijk Gereformeerde Kerk. Zij heeft bij
de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van afdelingshoofd.
Verzoeksters sollicitatie werd niet meegenomen, omdat zij geen lid is van één
van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Verzoekster is van mening dat de
wederpartij daarmee onderscheid naar godsdienst heeft gemaakt.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.
Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 27 januari 1997.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig
van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– dhr. (….) (echtgenoot van verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (algemeen directeur)
– mw. (….) (hoofd personeelszaken)
– dhr. mr. S.O. Voogt (gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is blijkens haar statuten en reglementen een verpleeghuis
op gereformeerd vrijgemaakte grondslag. Het personeelsbeleid van de
wederpartij is onder meer vastgesteld in het reglement voor bestuur en
directie.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van dit reglement behoren alle
personeelsleden lid te zijn van één van de Gereformeerde Kerken
(vrijgemaakt). Volgens het tweede lid van genoemd artikel dienen alle
medewerkers bij hun indiensttreding een intentieverklaring te ondertekenen,
waarin zij verklaren in te stemmen met de statutaire grondslag en zich te
verplichten hun functie dienovereenkomstig uit te oefenen.
Ingevolge het eerste lid van artikel 14 kunnen in uitzonderingsgevallen
personeelsleden worden benoemd, die geen lid van voornoemde kerk zijn. In dat
geval vindt aanstelling plaats na een speciaal daartoe genomen
directiebesluit. Een en ander is nader uitgewerkt in het Handboek Personeel
en Organisatie.
3.2. Verzoekster is lid van de Christelijk Gereformeerde Kerk.
Zij heeft bij brief van 15 februari 1996 bij de wederpartij gesolliciteerd
naar de functie van afdelingshoofd op de afdeling behoeftige
psychogeriatrische bewoners. Zij reageerde op een interne vacature, die zij
tijdens een bezoek aan in het verpleeghuis verblijvende familieleden
aangekondigd had gezien.
Naar aanleiding van deze sollicitatie heeft de wederpartij telefonisch
contact met verzoekster opgenomen. Tijdens dit telefoongesprek is verzoekster
meegedeeld, dat zij als externe kandidaat niet meegenomen kon worden in de
interne sollicitatieprocedure.
3.3. Toen de interne sollicitatieprocedure niet resulteerde in vervulling van
de vacature, heeft de wederpartij twee maal een advertentie geplaatst in het
Nederlands Dagblad. In deze advertentie werd als functie-eis onder meer het
lidmaatschap van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) gesteld.
Bij brief van 23 april 1996 heeft de wederpartij verzoekster meegedeeld dat
haar sollicitatie niet in de externe procedure zou worden meegenomen, omdat
verzoekster niet aan bovengenoemde functie-eis voldeed. Voorts wordt in deze
brief vermeld dat indien nodig van deze eis zou kunnen worden afgeweken en
dat de directie in dat geval de uitzondering per functie diende goed te
keuren en hiervan verantwoording diende af te leggen aan het bestuur en de
ondernemingsraad.
3.4. De externe sollicitatieprocedure heeft niet tot vervulling van de
vacature geleid. Vervolgens heeft alsnog een interne kandidaat naar de
functie gesolliciteerd. Zij werd door de wederpartij geschikt bevonden en is
met ingang van 1 juli 1996 in de functie benoemd. Deze kandidaat is evenmin
als verzoekster lid van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).
Het standpunt van verzoekster
3.5. Verzoekster heeft reeds in 1993 aangegeven dat zij belangstelling had
voor eventuele vacatures bij de wederpartij. In dat kader heeft zij een
sollicitatieformulier ingevuld. Daarop heeft zij aangegeven lid te zijn van
de Christelijk Gereformeerde Kerk. De wederpartij heeft toen niet aangegeven
dat haar geloofsovertuiging een probleem zou zijn.
De wederpartij heeft verzoeksters sollicitatie ten onrechte niet meegenomen
in de externe sollicitatieprocedure. Verzoekster is lid van een
kerkgenootschap dat inhoudelijk niet veel verschilt van de Gereformeerde Kerk
(vrijgemaakt). Zij onderschrijft bovendien de grondslag en de doelstelling
van de wederpartij. De wederpartij had verzoekster behoren uit te nodigen
voor een sollicitatie-gesprek, zodat zij verzoeksters geloofsovertuiging had
kunnen toetsen.
De kandidaat, die uiteindelijk is aangenomen, voldoet evenmin aan het
vereiste met betrekking tot het lidmaatschap van één van de Gereformeerde
Kerken (vrijgemaakt). Deze kandidaat beschikt bovendien niet over de
benodigde diploma’s. Verzoekster vindt het merkwaardig dat het niet hebben
van de juiste geloofsovertuiging voor interne kandidaten geen belemmering
wordt geacht en voor externe kandidaten wel. Verder wijst zij erop dat in het
verpleeghuis ook bewoners uit andere kerkgenootschappen zijn opgenomen en dat
er – buiten de leidinggevende functies – ook personeelsleden zijn uit andere
kerkgenootschappen.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij door haar vanwege haar
geloofsovertuiging af te wijzen onderscheid heeft gemaakt op grond van
godsdienst.
Het standpunt van de wederpartij
3.6. In de interne fase van de sollicitatieprocedure is verzoeksters
sollicitatie niet meegenomen, omdat zij geen interne kandidaat was. De
godsdienstige overtuiging van verzoekster heeft in deze fase geen rol
gespeeld. Van onderscheid op grond van godsdienst is in deze fase dus geen
sprake.
3.7. In de externe fase van de sollicitatieprocedure heeft de wederpartij wel
onderscheid gemaakt op grond van godsdienst. Dit onderscheid is echter niet
verboden, aangezien de wederpartij een beroep kan doen op de in artikel 5,
tweede lid, onderdeel a, AWGB vervatte uitzondering.
De wederpartij is een instelling op gereformeerd (vrijgemaakte) grondslag. De
gereformeerde signatuur komt onder meer tot uitdrukking in de samenstelling
van bestuur, directie en personeel. Aan de identiteit van de wederpartij
wordt in de praktijk onverkort de hand gehouden. Dit blijkt onder meer uit de
directe relatie met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Zo wordt voor de
geestelijke verzorging binnen het verpleeghuis gebruik gemaakt van een van de
plaatselijke predikanten van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt).
3.8. Teneinde haar grondslag zo veel mogelijk tot uitdrukking te doen komen
is het lidmaatschap van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) een
voorwaarde om bij de wederpartij aangesteld te kunnen worden. Dit geldt voor
alle functies. Reeds in de advertentie wordt vermeld dat bovengenoemd
lidmaatschap een vereiste is. Tijdens het sollicitatiegesprek wordt uitvoerig
ingegaan op de identiteit van de wederpartij, de betekenis daarvan voor de
vervulling van de functie en de geloofsbeleving van de sollicitant. Wanneer
er tijdens het gesprek twijfels rijzen omtrent de geloofsovertuiging van de
betrokkene wordt deze niet aangenomen, ook niet als deze verder aan alle
voorwaarden voldoet. Hierdoor komt het regelmatig voor dat vacatures
gedurende langere tijd onvervuld blijven. De wederpartij neemt dit voor lief.
Wanneer de externe sollicitatieprocedure geen geschikte kandidaat oplevert,
wordt gekeken of het absoluut noodzakelijk is de vacature te vervullen. Soms
is het mogelijk daarmee enige tijd te wachten. Zo is een vacature voor de
functie van ergotherapeut gedurende anderhalf jaar onvervuld gebleven.
Hiervoor is een oplossing gevonden door de andere ergotherapeut tijdelijk
meer uren te geven.
Slechts wanneer het absoluut noodzakelijk is een vacature op korte termijn te
vervullen en er noch via interne noch via externe werving een geschikte
kandidaat wordt gevonden die lid is van eerdergenoemde kerk, wordt overwogen
om een andere kandidaat aan te nemen. In dat geval wordt eerst bezien of er
een kandidaat beschikbaar is die lid is van één van de kerken waarvan de
grondslag niet te zeer afwijkt van die van de wederpartij. Dat zijn de
Christelijk Gereformeerd Vrijgemaakte Kerk, de Nederlands Gereformeerde Kerk,
de Gereformeerde Gemeente en de Gereformeerde Bond. Om personen van deze
kerkgenootschappen te bereiken wordt een advertentie in het Reformatorisch
Dagblad geplaatst. Daarin wordt als functie-eis gesteld het instemmen met de
Bijbel en de Drie Formulieren van Enigheid.
In het Nederlands Dagblad wordt dan eveneens een advertentie met deze ruimere
functie-eis geplaatst.
Onlangs is een fysiotherapeut aangenomen die geen lid is van één van de
Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Dit betrof een vacature waarvan het niet
verantwoord was deze onvervuld te laten. Met een beroep op de uitzondering
van artikel 14 van het reglement is toen ontheffing verleend. De speciale
procedure daarvoor is in dat geval – evenals bij de uiteindelijke vervulling
van de in geding zijnde vacature – gevolgd.
Wanneer een kandidaat, die geen lid is van één van de Gereformeerde Kerken
(vrijgemaakt), eenmaal bij de wederpartij in dienst getreden is, wordt deze
verder niet in zijn carrièremogelijkheden belemmerd. Deze functie-eis wordt
voor interne kandidaten die een andere functie bij de wederpartij willen
vervullen, niet opnieuw gesteld.
De directieleden dienen gedurende de uitoefening van hun functie ook lid te
blijven van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Deze lijn is niet
doorgetrokken naar de personeelsleden. Wanneer een personeelslid het
lidmaatschap beëindigt, wordt deze daar op aangesproken en zal worden bezien
of dit tot consequenties leidt. Het is denkbaar dat diegene bij de
wederpartij in dienst blijft, maar dit is afhankelijk van de functie. Het is
bijvoorbeeld voorgekomen dat een afdelingshoofd lid werd van de
Reformatorische Broederschap. Omdat dit een radicale breuk was met de
identiteit van de wederpartij heeft de wederpartij besloten de
arbeidsovereenkomst te beëindigen. Wanneer iemand bijvoorbeeld lid zou worden
van de Christelijk Gereformeerde Kerk, zou dat mogelijk anders zijn.
3.9. Het is voor de verwezenlijking van de identiteit van de wederpartij van
groot belang dat het afdelingshoofd lid is van één van de Gereformeerde
Kerken (vrijgemaakt). Het afdelingshoofd heeft in de eerste plaats een
voorbeeldfunctie ten opzichte van het personeel in geloofsvraagstukken. Het
hoofd dient ervoor te zorgen dat de medewerkers de identiteit van de
instelling in hun werk tot uitdrukking laten komen. Wanneer een bewoner van
de instelling vragen heeft over het deel uit de Schrift dat is voorgelezen,
moet de medewerker daar vanuit zijn eigen beleving op kunnen antwoorden. Met
name over vraagstukken met betrekking tot leven en dood dient de medewerker
met de bewoners een goed gesprek te kunnen voeren vanuit de Schrift. Het
afdelingshoofd dient voorts zingevingsvraagstukken te initiëren.
Het afdelingshoofd is tevens lid van staf. Aangezien de staf als
toetsingsplatvorm met betrekking tot het identiteitsbeleid fungeert voor de
directie, is de geloofsovertuiging van de stafleden eveneens van belang.
In de stafvergadering, die vier maal per jaar plaatsvindt, worden discussies
gevoerd over de identiteit.
De bijdrage die betrokkene levert aan de identiteit van de organisatie komt
ook tijdens functioneringsgesprekken aan de orde. Gesproken wordt dan over de
beweegredenen van betrokkene om bij de wederpartij te werken.
3.10. De eis met betrekking tot het lidmaatschap van één van de Gereformeerde
Kerken (vrijgemaakt) is binnen de Gereformeerd vrijgemaakte kring
gebruikelijk. Wanneer deze eis niet zou worden gesteld, zou het voor de
wederpartij niet mogelijk zijn om aan haar doelstelling om een instelling op
gereformeerd vrijgemaakte grondslag te zijn te voldoen.
Hoewel de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) niet heel ver af staat van de
Christelijk Gereformeerde Kerk, zijn er wel inhoudelijke verschillen. Binnen
de gereformeerd vrijgemaakte gezindte wordt uitdrukkelijk gekozen voor de
handhaving van de identiteit door middel van een onlosmakelijke band tussen
kerk en instelling. Dit betekent dat de instelling geen tucht uitoefent over
naar haar oordeel afwijkende geloofsopvattingen en gedragingen. Zij laat
zulks over aan de kerken. De bewaking van de identiteit vindt daarmee plaats
door de genoemde functie-eis.
Toen in de externe fase geen geschikte kandidaat beschikbaar bleek te zijn,
heeft de wederpartij besloten de eis met betrekking tot het lidmaatschap van
één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te laten vallen. Op dat moment
bleek echter alsnog een interne kandidaat aanwezig, die de functie kon
vervullen. In deze fase van de sollicitatieprocedure heeft de wederpartij
jegens verzoekster geen onderscheid gemaakt op grond van godsdienst. De
godsdienstige overtuiging van verzoekster speelde op dat moment geen rol
meer. De interne kandidaat was immers evenmin lid van de Gereformeerde Kerk
(vrijgemaakt).
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de aanbieding van een
betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking
onderscheid heeft gemaakt op grond van godsdienst als bedoeld in de AWGB door
verzoeksters sollicitatie niet mee te nemen in de externe fase van de
procedure vanwege het feit dat zij geen lid is van één van de Gereformeerde
Kerken (vrijgemaakt).
4.2. Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, AWGB bepaalt onder meer dat
onderscheid verboden is bij de aanbieding van een betrekking en bij de
vervulling van een openstaande betrekking.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer toeziet op onderscheid tussen
personen op grond van godsdienst.
Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Indirect onderscheid op grond van
godsdienst is onderscheid, dat op grond van andere hoedanigheden of
gedragingen dan godsdienst direct onderscheid op die grond tot gevolg heeft.
In artikel 5, tweede lid, onderdeel a, AWGB is bepaald dat het in het eerste
lid neergelegde verbod van onderscheid onverlet laat de vrijheid van een
instelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag om eisen te
stellen, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de
vervulling van een functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot
onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras,
geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke
staat.
4.3. De wederpartij heeft verzoeksters sollicitatie niet meegenomen in de
externe fase van de procedure vanwege het feit dat zij geen lid is van één
van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Hiermee heeft de wederpartij
jegens verzoekster onderscheid gemaakt op grond van godsdienst bij de
vervulling van een openstaande betrekking zoals bedoeld in artikel 5, eerste
lid, onderdeel a, AWGB.
Het verbod op het maken van dit onderscheid laat op grond van artikel 5,
tweede lid, onderdeel a, AWGB onverlet de vrijheid van een instelling op
godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag om bepaalde functie-eisen te
stellen. De Commissie stelt op grond van de statuten van de wederpartij vast,
dat de wederpartij een instelling is op godsdienstige grondslag en als
zodanig een beroep kan doen op de wettelijke uitzondering. Vervolgens is de
vraag aan de orde of de eis met betrekking tot het lidmaatschap van één van
de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), gelet op het doel van de wederpartij,
nodig is voor de vervulling van de functie van afdelingshoofd.
4.4. Anders dan de wederpartij stelt brengt de uitzondering van artikel 5,
tweede lid, onderdeel a, AWGB niet zonder meer met zich dat zij de
functie-eis met betrekking tot het lidmaatschap van één van de Gereformeerde
Kerken (vrijgemaakt) vanwege haar grondslag mag stellen ten aanzien van alle
functies. Bij de beantwoording van de vraag of terecht een beroep gedaan kan
worden op de vrijheid van de door de wetgever bedoelde instellingen om
bepaalde functie-eisen te stellen zijn de concrete omstandigheden van belang
(Zie onder meer Tweede Kamer, 1991-1992, 22014, nr. 10, pagina 21.).
Dit houdt in dat de Commissie niet alleen nagaat wat de formele regels zijn
ten aanzien van de grondslag en het doel van de desbetreffende instelling en
ten aanzien van de functie, maar ook welke betekenis door de wederpartij aan
grondslag en doelstelling in de praktijk wordt gehecht, zoals de concrete
context waarbinnen de feitelijke werkzaamheden van de medewerker worden
verricht.
De Commissie heeft daarbij niet de taak de grondslag en het doel van de
instelling te beoordelen. Wel dient nagegaan te worden of de functie-eis
nodig is voor het doel van de instelling. Daarbij zal de Commissie acht slaan
op de vraag of de betekenis van de grondslag voor de rechtsverhouding zodanig
is dat de instelling de functie-eis kan stellen( Zie onder meer Tweede Kamer,
1991-1192, 22014, nr. 5, pagina 44.). De functie-eis zal gegrond moeten zijn
op een vast en op het doel van de instelling berustend beleid (Zie onder meer
Tweede Kamer 1991-1992, 22014, nr. 10, pagina 22.). De instelling dient
derhalve aan te tonen dat haar beleid consequent gericht is op het handhaven
van de identiteit. De Commissie gaat allereerst na of van dit laatste sprake
is bij de wederpartij.
4.5. Ten aanzien van het wervings- en selectiebeleid stelt de Commissie vast
dat de eis met betrekking tot het lidmaatschap in beginsel wordt gesteld bij
alle functies. In de praktijk vormt dit een apart onderdeel van het
sollicitatiegesprek, waarbij wordt nagegaan wat deze voorwaarde voor de
desbetreffende functie voor de wederpartij inhoudt en of de sollicitant
bereid is aan de functie de in dit opzicht gewenste invulling te geven.
Voorts constateert de Commissie dat de wederpartij beoogt de gestelde
functie-eis bij de werkzaamheden concreet gestalte te geven door hier ook
tijdens functioneringsgesprekken op in te gaan.
Tenslotte constateert de Commissie dat, indien er geen kandidaten
solliciteren die lid zijn van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt),
wordt bezien of de vacature tijdelijk onvervuld gelaten kan worden. Ook
hieruit blijkt dat de wederpartij een groot belang hecht aan de handhaving
van haar identiteit. Tevens duiden de mate waarin en de wijze waarop de
wederpartij de gereformeerd vrijgemaakte geloofsovertuiging van de
medewerkers als gemeenschappelijke leidraad gestalte geeft, op een identiteit
die voor de wederpartij wezenlijk is.
Ook ten aanzien van de procedure met betrekking tot de uitzonderingen op de
functie-eis en de wijze waarop daaraan in de praktijk invulling wordt gegeven
zoals gesteld onder 3.8., stelt de Commissie vast dat sprake is van een
consequent beleid dat in het teken staat van het gewicht dat de wederpartij
toekent aan haar identiteit.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de wederpartij
haar identiteit op zodanige wijze gestalte geeft, dat in ieder geval sprake
is van een vast en op het doel van de instelling berustend beleid dat grond
vormt voor het stellen van de functie-eis met betrekking tot het lidmaatschap
van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).
4.6. Ten aanzien van de vraag of het lidmaatschap van één van de
Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), gelet op het doel van de wederpartij, een
noodzakelijke eis voor de vervulling van de functie van afdelingshoofd is,
overweegt de Commissie het volgende.
In de wetsgeschiedenis is meermalen ingegaan op de reikwijdte van het
noodzakelijkheidsvereiste van de functie-eis alsmede de beoordeling daarvan.
Van belang is in dit verband het volgende.
De vaststelling van grondslag en doel alsmede de betekenis ervan voor het
stellen van bepaalde eisen aan een specifieke functie ligt primair bij de
wederpartij zelf (Zie onder meer Tweede Kamer, 1990-1991, 22014, nr. 3,
pagina 18.).
De Commissie doet de beslissing van de wederpartij niet nog eens ten gronde
over, maar beoordeelt of de wederpartij in redelijkheid heeft kunnen
beslissen zoals zij heeft gedaan (Zie onder meer Tweede Kamer, 1991-1992,
22014, nr. 5, pagina 51.). De beoordeling van de Commissie richt zich
uitsluitend op de vraag of er een objectiveerbare band is tussen de
overtuiging die het doel draagt en de daaraan ontleende functie-eis (Zie
onder meer Tweede Kamer, 1991-1992, 22014, nr. 5, pagina 44 en 51.).
In dat verband acht de Commissie het van belang vast te stellen wat de
functie van afdelingshoofd bij de wederpartij in de praktijk inhoudt. De
Commissie constateert dat het afdelingshoofd zowel een voorbeeldfunctie heeft
ten opzichte van de personeels-leden aan wie zij leiding geeft als een
klankbordfunctie voor de directie ten aanzien van identiteitsvraagstukken.
Deze vraagstukken spelen bovendien concreet in de relatie tussen de bewoners
en de verpleegkundigen aan wie ook in dit opzicht leiding moet worden
gegeven.
Naar het oordeel van de Commissie heeft de wederpartij voldoende aannemelijk
gemaakt dat het afdelingshoofd een belangrijke rol speelt bij de handhaving
van de identiteit. Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat sprake is
van een objectiveerbare relatie tussen het doel van de wederpartij en de
onderhavige functie-eis.
4.7. Het feit dat verzoekster een godsdienstige overtuiging heeft die
inhoudelijk niet ver af staat van de grondslag van de wederpartij, doet niet
af aan de vrijheid van de wederpartij om de functie-eis met betrekking tot
het lidmaatschap van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te
stellen.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de wederpartij
onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt bij de vervulling van een
openstaande betrekking, welk onderscheid niet verboden is omdat het
lidmaatschap van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) een eis is die
in deze, gelet op het doel van de wederpartij, nodig is voor de vervulling
van de functie van afdelingshoofd bij de instelling.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Bosch en Duin
– onderscheid heeft gemaakt op grond van godsdienst zoals bedoeld in artikel
5, eerste lid, onderdeel a, Algemene wet gelijke behandeling,
– welk onderscheid evenwel op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel a,
AWGB is toegelaten,
– en mitsdien niet in strijd met genoemde wet heeft gehandeld.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretarisKamer)