Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster is als voltijd leerkracht werkzaam op een school die onder
bestuur van de wederpartij staat. Zij geeft les aan leerlingen in de onderbouw.
Op de school waar verzoekster werkt, is voor onderbouw-leerkrachten een
ADV-regeling gekomen: teneinde 10 ADV dagen per jaar te kunnen sparen moeten
leerkrachten uit de onderbouw dagelijks van 11.30 – 12.00 uur aan de bovenbouw
lesgeven. Verzoekster heeft geweigerd onder deze voorwaarden aan de bovenbouw
les te geven. Hierdoor is haar recht op ADV vervallen. Verzoekster stelt
dat zij wordt benadeeld, omdat deze regeling ontbreekt op andere scholen
die onder bestuur van de wederpartij ressorteren. Tegen deze ongelijkheid
richt zich haar klacht. Zij klaagt niet over een mogelijk indirect onderscheid
naar geslacht, dat het gevolg van de regeling zou kunnen zijn. De beoordeling
of de ene school ongelijk behandeld wordt t.o.v. de andere school, ligt
buiten de bevoegdheid van de Commissie, aangezien dit niet valt onder één
van de discriminatiegronden van de AWGB. De Commissie verklaart zich dan
ook onbevoegd.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 8 januari 1996 verzocht mevrouw (…) te Hoorn (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of het College van Burgemeester en Wethouders
te Hoorn (hierna: de wederpartij) onderscheid naar geslacht maakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is als leerkracht werkzaam op een school die onder bestuur
staat van de wederpartij. Zij geeft onderwijs aan leerlingen in de onderbouw.
Op de school van verzoekster is voor de onderbouw-leerkrachten de regeling
gekomen om, teneinde tien jaarlijkse ADV-dagen te kunnen sparen, na 11.30
uur ’s ochtends les te geven aan leerlingen uit de bovenbouw. Leerkrachten
die deze extra lesgebonden activiteiten niet verrichten komen sedertdien
niet meer in aanmerking voor ADV-dagen. Verzoekster stelt dat zij wordt
benadeeld, omdat een dergelijke regeling ontbreekt voor de andere scholen
in haar woonplaats die onder het zelfde schoolbestuur ressorteren.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 17 december 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. (…) (Afdeling Juridische Zaken Gemeente Hoorn)
van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. P. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is als leerkracht in de onderbouw werkzaam op een basisschool
die onder bestuur staat van de wederpartij. Zij heeft een aanstelling van
38 uur per week. Op haar school is het praktijk dat de kinderen uit de
onderbouw les hebben tot 11.30 uur en die uit de bovenbouw tot 12.00 uur.
Medio 1995 is door de directie van de school het voorstel gedaan om leerkrachten
uit de onderbouw te verplichten tussen 11.30 en 12.00 uur les te geven
aan kinderen uit de bovenbouw wanneer zij aanspraak wilden maken op ADV-uren.
Als een voltijdwerker (zijnde een persoon met een 38 urige werkweek) dit
niet wil of het onwerkbaar vindt, dan maakt deze 23 uur per week lesgebonden
tijd (in plaats van 25 en een half uur per week) en heeft daardoor geen
recht op ADV. Dit voorstel is ter instemming voorgelegd aan de personeelsgeleding
van de medezeggenschapsraad. Deze geleding heeft ingestemd met het directievoorstel.
Verzoekster heeft bij de school aangegeven het niet eens te zijn met deze
nieuwe regeling en heeft geweigerd onder deze voorwaarden les te geven
aan de bovenbouw. Dit heeft ertoe geleid dat verzoekster geen recht meer
had op tien roostervrije dagen.
Verzoekster heeft hierover haar beklag gedaan bij de wederpartij. De wethouder
en de onderwijskundig adviseur hadden begrip voor verzoeksters situatie,
maar zeiden dat het een autonome beslissing van de school betrof, waardoor
zij voor verzoekster niets konden doen. Vervolgens heeft verzoekster de
Rijksinspectie voor het Basisonderwijs om een standpunt gevraagd. Deze
heeft aangegeven dat verzoekster deze kwestie via de inspraakprocedure
bij haar school kon aankaarten.
3.2. Het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (hierna: RPBO) bepaalt
dat de direct onderwijsgevende taak van een leerkracht in het basisonderwijs
maximaal 65% van een weektaak mag bedragen. Met een werkweek van 38 uur
komt dat neer op 24 uur en 42 minuten lesgeven per week. Door meer dan
de voorgeschreven lesuren te werken, kan men tijd sparen die later opgenomen
kan worden.
Door 40 uur per week te werken, spaart men per week 2 uur.
Op jaarbasis komt dit overeen met twee weken.
De standpunten van partijen
3.3. Verzoekster brengt het volgende naar voren.
Zij vindt het onterecht dat leerkrachten uit de onderbouw een half uur
per dag aan de bovenbouw kinderen les moeten geven. De taakachterstelling
van de onderbouw leerkrachten is minimaal. Het is vaak al 11.40 uur voordat
alle kinderen uit de onderbouw met hun ouders verenigd zijn en de onderbouw
leerkrachten hebben – in tegenstelling tot de bovenbouw leerkrachten –
geen pauze. Verzoekster wil alleen aan kinderen uit de bovenbouw les geven
als de leerkrachten uit de bovenbouw zodanig in de onderbouw bijspringen
dat de onderbouw leerkrachten ook in staat zijn een pauze te nemen.
De bepaling uit het RPBO die bepaalt dat een leerkracht maximaal 65% lesgebonden
taken mag verrichten is bedoeld als een beschermende bepaling. De school
heeft deze beschermende bepaling eigenhandig veranderd in een minimumeis.
Verzoekster is het oneens met het afnemen van haar tien roostervrije dagen.
Zij vindt dit een buiten proportioneel zware strafmaatregel en bovendien
heeft zij in het verleden zelf voor deze dagen betaald.
De regeling dat onderbouw leerkrachten ook aan bovenbouw leerlingen les
moeten geven, geldt alleen op de school waar verzoekster werkt, niet op
de andere openbare scholen waar de wederpartij bevoegd gezag over is. Verzoekster
geeft ter zitting aan dat haar klacht zich richt tegen deze ongelijke behandeling
en dat zij geen oordeel vraagt over de vraag of de regeling in kwestie
een mogelijk indirect onderscheid naar geslacht tot gevolg heeft.
De wederpartij heeft weliswaar aangekondigd dat de bestreden verplichting
komt te vervallen en dat voor alle openbare scholen onder haar gezag dezelfde
regeling zal gaan gelden. Maar dit bevestigt juist dat het beleid van de
jaren ervoor niet juist was.
3.4. De wederpartij voert het volgende aan.
Met de bestreden maatregel wordt geen onderscheid op grond van geslacht
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling. Het feit dat onder
deze verplichting met name vrouwen vallen, komt omdat in de onderbouw vrijwel
alleen vrouwelijke onderwijsgevenden werkzaam zijn.
De reden waarom de onderbouw leerkrachten een half uur per dag aan de bovenbouw
leerlingen les moesten geven om ADV op te bouwen, was dat de taakstelling
van de onderbouw leerkrachten (en dus het contact met de leerlingen) achterbleef
ten opzichte van de bovenbouw leerkrachten. De onderbouw leerkrachten zouden
worden ingezet om in dat half uur per dag les te geven aan leerlingen met
achterstanden die extra ondersteuning nodig hebben.
Voor het schooljaar 1996/1997 is een regeling in voorbereiding, waarbij
voor alle openbare basisscholen onder het gezag van de wederpartij dezelfde
uitgangspunten ten aanzien van de taakstelling van leerkrachten wordt gehanteerd.
De regeling houdt in dat een normbetrekking van 38 uur, een werkweek van
40 uur impliceert en dat er per week twee uur roostervrije tijd wordt gespaard.
Met een dag werken worden leerkrachten geacht de lesgebonden taken vervuld
te hebben, ongeacht of aan de onderbouw of bovenbouw les wordt gegeven.
Als dit voorstel wordt overgenomen, betekent dit dat verzoekster weer roostervrije
tijd kan gaan sparen zonder dat zij verplicht wordt na haar lestijd in
de onderbouw nog les in de bovenbouw te geven.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij een door de wetgeving gelijke
behandeling verboden onderscheid naar geslacht maakt, door verzoekster
te verplichten een half uur per dag aan de bovenbouw les te geven, bij
gebreke waarvan verzoekster geen vrije dagen kan opbouwen.
4.2. Verzoekster liet bij haar klacht aanvankelijk in het midden op welke
verboden vorm van onderscheid deze gebaseerd was. Later stelde zij dat
de maatregel waar haar klacht op gericht was, indirect onderscheid naar
geslacht tot gevolg zou hebben. Dit laatste werd door verzoekster ter zitting
evenwel teruggetrokken.
Het oordeel dat verzoekster aan de Commissie vraagt richt zich daardoor
niet op (indirect) onderscheid op grond van geslacht, maar op de vraag
of de ene school ongelijk ten opzichte van de andere school behandeld wordt.
Een dergelijk oordeel gaat de wettelijke bevoegdheid van de Commissie te
buiten, aangezien dit niet valt onder één van de discriminatiegronden die
in de wetgeving gelijke behandeling worden genoemd.
De Commissie kan evenmin oordelen over de vraag of de wederpartij ongerechtvaardigd
onderscheid maakt door de bestreden maatregel slechts op één van de onder
haar gezag staande scholen toe te passen. De Commissie kan immers buiten
de wetgeving gelijke behandeling niet beoordelen of de maatregel op juiste
gronden is genomen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie acht zich niet bevoegd tot het oordeel of het College van
Burgemeester en Wethouders te Hoorn mevrouw (…) te Hoorn ongelijk heeft
behandeld door toe te staan dat slechts op één school in Hoorn de ADV-regeling
op andere wijze werd ingevoerd.
Rechters
Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. P. van der Sluis (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretarisKamer)