Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster is tijdens haar proeftijd door de wederpartij ontslagen.
Volgens verzoekster is de reden hiervoor gelegen in haar zwangerschap.
Een ontslag wegens zwangerschap is in de proeftijd niet toegestaan. Afgezien
van deze beperking heeft de werkgever echter een zeer grote vrijheid om de
arbeidsovereenkomst in proeftijd te beëindigen om hem moverende redenen.
Gesteld, en door verzoekster erkend, is dat er al voordat de wederpartij wist
dat verzoekster zwanger was, twijfels bestonden die ook aan verzoekster
waren meegedeeld. Voor de wederpartij konden die twijfels van dien aard
zijn dat zij leidden tot de conclusie dat het dienstverband van verzoekster
na haar proeftijd niet kon worden voortgezet.
Onbetwist is evenwel dat de mededeling omtrent de zwangerschap ongeveer
halverwege de proeftijd ertoe heeft geleid dat de wederpartij een week
daarna het besluit heeft genomen om het dienstverband van verzoekster aan
het einde van de proeftijd te beëindigen.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zonder de mededeling van
verzoekster over haar zwangerschap het besluit op dat moment niet genomen
zou hebben. De Commissie kan uiteraard niet vaststellen of de wederpartij
zonder die mededeling niet aan het einde van de proeftijd tot hetzelfde
besluit zou zijn gekomen.
De Commissie stelt echter wel vast dat er rechtstreeks verband bestaat
tussen de mededeling van verzoekster over haar zwangerschap en, als
reactie daarop, het besluit van de wederpartij tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Dit leidt tot de conclusie dat de zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de overwegingen van de wederpartij om
medio september 1996 het besluit te nemen om de arbeidsovereenkomst van verzoekster na haar proeftijd te beëindigen.
Volledige tekst
1. Het verzoek
1. Het verzoek
1.1. Op 2 oktober 1996 verzocht mevrouw (…) te Utrecht (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Com
missie) met spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Zeist (hierna: de wederpartij) onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is tijdens haar proeftijd door de wederpartij ontslagen. Volgens verzoekster is de reden hiervoor gelegen in h
aar zwangerschap.
2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. De Commissie heeft het verzoek om een sp
oedbehandeling niet gehonoreerd. Partijen hebben ieder hun standpunten toegelicht en zijn opgeroepen voor een zitting op 3 dece
mber 1996.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…)
– dhr. (…) (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. mr. W.J.M. van Tongeren (gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer 1 van de Commissie. In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. De resultaten van het onderzoek
De feiten
3.1. Verzoekster is op 19 augustus 1996 in dienst getreden bij de wederpartij op basis van een contract voor een jaar met een p
roeftijd van twee maanden. De wederpartij is een uitgeverij.
De werkzaamheden van verzoekster zouden bestaan uit correspondentie en facturering, productiebegeleiding, acquisitie, boekhande
lscontacten en distributiebegeleiding.
Verzoekster had medio 1996 vernomen dat er een vacature bestond bij de wederpartij.
Op 10 juni 1996 heeft zij een oriënterend gesprek gehad met de directeur van de wederpartij. Tijdens dit gesprek werd door de w
ederpartij geconstateerd dat verzoekster, gelet op haar curriculum vitae, waarschijnlijk meer zou kunnen dan deze functie van r
eceptioniste/typiste. Op 14 juni 1996 vond een vervolggesprek plaats. In dit gesprek werd afgesproken dat verzoekster per 19 au
gustus 1996 bij de wederpartij in dienst zou treden. De wederpartij had de voorkeur voor een contract voor een half jaar, omdat
niet duidelijk was hoeveel werk er na het halve jaar nog zou resteren. Er werd een contract voor een jaar overeengekomen, omda
t verzoekster een vaste baan achterliet. Na een jaar zou het dienstverband worden voortgezet voor onbepaalde tijd.
Omstreeks het begin van het dienstverband was verzoekster drie maanden zwanger. Aangezien zij het vertrouwen van haar nieuwe we
rkgever niet wilde beschamen, heeft verzoekster de wederpartij, na een gesprek met een verloskundige, op 12 september 1996 op d
e hoogte gesteld van haar zwangerschap. Zij was op dat moment drie maanden zwanger. De leidinggevende van de wederpartij felici
teerde verzoekster, maar gaf aan door de zwangerschap met een zakelijk probleem geconfronteerd te worden. Verzoekster werd gevr
aagd of zij na haar bevallingsverlof weer volledig aan het werk zou willen. Zij heeft geen antwoord gegeven op deze vraag, omda
t zij dat nog niet kon inschatten.
De leidinggevende deelde mee over één en ander te willen nadenken en het te willen bespreken alvorens een beslissing te nemen.
Op 24 september 1996 werd verzoekster meegedeeld dat haar dienstverband op 18 oktober 1996, dit was de laatste dag van de proef
tijd, zou worden beëindigd. Dit werd op 25 september 1996 schriftelijk bevestigd.
Als reden voor het ontslag werd gegeven dat verzoekster, gezien de zwaarte van de vervulde functie en de daarbij behorende zelf
standigheid, niet geschikt werd geacht voor de positie.
De standpunten van partijen
3.2. Verzoekster stelt het volgende.
Zij is van mening dat de wederpartij het dienstverband heeft beëindigd vanwege haar zwangerschap.
Verzoekster is van mening dat de door de wederpartij aangedragen redenen voor het ontslag, nooit in zo’n korte tijd hadden kunn
en worden aangetoond. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan had dat eerder dienen te worden aangegeven. Zij is echter nooit a
angesproken over grove fouten. Zij heeft ook complimenten gekregen over het niet langer maken van de beginnersfoutjes, over het
feit dat zij zo goed in de groep paste, dat zij zich het computersysteem snel eigen wist te maken en de werkzaamheden snel aan
leerde. Verzoekster erkent dat zij enkele beginnersfoutjes heeft gemaakt. De wederpartij wist echter dat het werk iets geheel a
nders was dan wat verzoekster tot dan toe had gedaan. Verzoekster is voorts van mening dat het inwerken wat langzaam en gebrekk
ig verliep door de tijdsdruk op de mensen die haar zouden moeten inwerken.
3.3. De wederpartij stelt het volgende.
Op grond van artikel 7A:1639n Burgerlijk Wetboek (BW) is de wederpartij bevoegd gedurende de proeftijd de dienstbetrekking met
verzoekster zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen te doen eindigen. Wanneer van de
wederpartij verwacht zou worden aan te tonen dat er geen verband bestaat tussen de beëindiging in de proeftijd en de zwangersch
ap, zou een ontslag tijdens proeftijd ingeval van zwangerschap in feite nagenoeg onmogelijk worden.
De wederpartij benadrukt dat de enige reden waarom verzoekster is ontslagen, is dat zij voor de positie waarvoor zij was aangen
omen niet capabel is gebleken. De twijfels over haar functioneren bestonden al voordat verzoekster haar zwangerschap meldde en
waren ook aan haar bekend gemaakt. Deze twijfels hadden betrekking op aspecten zoals taalgebruik en taalvaardigheid die voor de
onderhavige functie essentieel geacht worden, temeer daar het een klein bedrijf is, waarin de door verzoekster vervulde functi
e een centrale is, ook in de contacten met de buitenwereld. Door de melding van haar zwangerschap zag de wederpartij zich op da
t moment genoodzaakt een afweging te maken met betrekking tot het functioneren van verzoekster. De wederpartij kwam toen tot de
conclusie dat er teveel twijfels waren om haar te laten blijven. Zij had er moeite mee om verzoekster direct weg te sturen, om
dat ze dan misschien moeilijker een andere baan kon vinden en had haar daarom aangeboden de proeftijd gewoon af te maken. Als v
erzoekster zo was blijven werken als ze deed op het moment dat ze melding maakte van haar zwangerschap zou ze aan het einde van
de proeftijd ook ontslagen zijn. De wederpartij had waardering voor de inzet van verzoekster en heeft haar daarom ook complime
nten gemaakt om haar te stimuleren. De twijfels bleven echter wel bestaan.
4. Overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid naar geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling heeft ge
maakt, door verzoekster tijdens haar proeftijd te ontslaan.
4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen van belang.
In gevolge artikel 7A:1637ij lid 1 BW is het verboden bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst onderscheid te maken tusse
n mannen en vrouwen. Lid 5 van het artikel bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen moet worden verstaan direct e
n indirect onderscheid. Onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepaling een vorm van
direct onderscheid.
De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld dat afwezigheid of verminderde inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverl
of als een onlosmakelijk en onvermijdelijk gevolg van de zwangerschap moet worden beschouwd en daardoor op één lijn moet worden
gesteld met de zwangerschap zèlf (Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15 en Commissie gelijke behand
eling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 maart 1994, oordeelnummer: 620-94-24). Onderscheid op grond van beperkte inzetbaa
rheid vanwege zwangerschap en bevalling levert dus direct onderscheid op.
De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid tenzij het een in de wet in artikel 7A:1637ij lid 2-4 B
W genoemde uitzondering betreft. Niet gesteld, noch gebleken is dat deze uitzonderingen hier van toepassing zijn.
Ook indien zwangerschap niet de enige of doorslaggevende reden is geweest voor de beëindiging van een arbeidsverhouding maar da
arbij mede een rol heeft gespeeld, is er sprake van strijd met de wetgeving gelijke behandeling (Commissie gelijke behandeling,
23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15 en 13 november 1995, oordeelnummer: 95-47.).
4.3. Ingevolge artikel 7A:1639n lid 1 BW is het toegestaan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de v
oor opzegging geldende bepalingen te beëindigen.
In de rechtspraak wordt evenwel uitgegaan van de doorwerking van het discriminatieverbod gedurende de proeftijd. (Zie onder and
ere Rechtbank Arnhem, 24 december 1987, PRg 1988, 2886.)
Zo kan bij ontslag tijdens proeftijd sprake zijn van misbruik van bevoegdheid wanneer het discriminatieverbod wordt overtreden.
(Hoge Raad, 13 januari 1995, NJ 1995, nr. 430).
4.4. De vraag die voorligt is of aannemelijk is geworden dat de zwangerschap van verzoekster aanleiding vormde voor de wederpar
tij om de arbeidsovereenkomst met verzoekster te beëindigen.
Het is daarbij niet de taak van de Commissie om te beoordelen of een werknemer al dan niet voldoende functioneert. De Commissie
is slechts bevoegd na te gaan of er in casu bij de beëindiging van het dienstverband onderscheid op grond van geslacht is gema
akt. Hierbij kan de Commissie echter wel betrekken of zij het aannemelijk acht dat verzoekster vanwege redenen die met haar fun
ctioneren samenhangen, is ontslagen.
4.5. Verzoekster stelt dat zij is ontslagen vanwege haar zwangerschap. Op haar functioneren was, behoudens wat kleine en verkla
arbare (beginners-) fouten, niets aan te merken. Bovendien vraagt zij zich af waarom zij tot het einde van haar proeftijd kon b
lijven als zij werkelijk zo slecht functioneerde.
De wederpartij stelt dat verzoekster is ontslagen omdat zij niet capabel bleek voor de functie. Bovendien mag men iemand, volge
ns de wederpartij, tijdens de proeftijd om welke reden dan ook ontslaan. Door de melding van haar zwangerschap is het tijdstip
waarop de beslissing is genomen wat vervroegd. Daarbij meende de wederpartij dat verzoekster er belang bij kon hebben om de pro
eftijd af te maken en daartoe heeft zij haar in staat gesteld.
4.6. Zoals eerder aangegeven werkt het discriminatieverbod, zoals neergelegd in artikel 7A:1637ij BW, ook door tijdens proeftij
d. Een ontslag wegens zwangerschap is derhalve ook in de proeftijd niet toegestaan. Afgezien van deze beperking heeft de werkge
ver echter een zeer grote vrijheid om de arbeidsovereenkomst in proeftijd te beëindigen om hem moverende redenen. De Commissie
toetst derhalve of voldoende aannemelijk is gemaakt, dat er sprake is van redenen die geen verband hielden met de zwangerschap
van verzoekster. Gesteld, en door verzoekster erkend, is dat er al voordat de wederpartij wist dat verzoekster zwanger was, twi
jfels bestonden die ook aan verzoekster waren meegedeeld. Voor de wederpartij konden die twijfels van dien aard zijn dat zij le
idden tot de conclusie dat het dienstverband van verzoekster na haar proeftijd niet kon worden voortgezet.
4.7. Onbetwist is evenwel dat de mededeling ongeveer halverwege de proeftijd ertoe heeft geleid dat de wederpartij een week daa
rna het besluit heeft genomen om het dienstverband van verzoekster aan het einde van de proeftijd te beëindigen. Ter zitting he
eft de wederpartij nader uitgelegd dat de mededeling van verzoekster voor haar reden was om de afgelopen weken te evalueren en
een prognose te maken omtrent verzoeksters functioneren in de toekomst. De wederpartij is toen tot het besluit gekomen om verzo
ekster te ontslaan vanwege het naar haar mening onvoldoende functioneren van verzoekster tot dusverre en de te grote twijfel aa
n de kans op verbetering in de toekomst.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zonder de mededeling van verzoekster over haar zwangerschap het besluit op dat momen
t niet genomen zou hebben. De Commissie kan uiteraard niet vaststellen of de wederpartij zonder die mededeling niet aan het ein
de van de proeftijd tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen.
De Commissie stelt echter wel vast dat er rechtstreeks verband bestaat tussen de mededeling van verzoekster over haar zwangersc
hap en, als reactie daarop, het besluit van de wederpartij tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Dit leidt tot de conclusie dat de zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de overwegingen van de wederpartij om
medio september 1996 het besluit te nemen om de arbeidsovereenkomst van verzoekster na haar proeftijd te beëindigen.
4. Overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid naar geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling heeft ge
maakt, door verzoekster tijdens haar proeftijd te ontslaan.
4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen van belang.
In gevolge artikel 7A:1637ij lid 1 BW is het verboden bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst onderscheid te maken tusse
n mannen en vrouwen. Lid 5 van het artikel bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen moet worden verstaan direct e
n indirect onderscheid. Onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepaling een vorm van
direct onderscheid.
De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld dat afwezigheid of verminderde inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverl
of als een onlosmakelijk en onvermijdelijk gevolg van de zwangerschap moet worden beschouwd en daardoor op één lijn moet worden
gesteld met de zwangerschap zèlf (Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15 en Commissie gelijke behand
eling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 maart 1994, oordeelnummer: 620-94-24). Onderscheid op grond van beperkte inzetbaa
rheid vanwege zwangerschap en bevalling levert dus direct onderscheid op.
De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid tenzij het een in de wet in artikel 7A:1637ij lid 2-4 B
W genoemde uitzondering betreft. Niet gesteld, noch gebleken is dat deze uitzonderingen hier van toepassing zijn.
Ook indien zwangerschap niet de enige of doorslaggevende reden is geweest voor de beëindiging van een arbeidsverhouding maar da
arbij mede een rol heeft gespeeld, is er sprake van strijd met de wetgeving gelijke behandeling (Commissie gelijke behandeling,
23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15 en 13 november 1995, oordeelnummer: 95-47.).
4.3. Ingevolge artikel 7A:1639n lid 1 BW is het toegestaan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de v
oor opzegging geldende bepalingen te beëindigen.
In de rechtspraak wordt evenwel uitgegaan van de doorwerking van het discriminatieverbod gedurende de proeftijd. (Zie onder and
ere Rechtbank Arnhem, 24 december 1987, PRg 1988, 2886.)
Zo kan bij ontslag tijdens proeftijd sprake zijn van misbruik van bevoegdheid wanneer het discriminatieverbod wordt overtreden.
(Hoge Raad, 13 januari 1995, NJ 1995, nr. 430).
4.4. De vraag die voorligt is of aannemelijk is geworden dat de zwangerschap van verzoekster aanleiding vormde voor de wederpar
tij om de arbeidsovereenkomst met verzoekster te beëindigen.
Het is daarbij niet de taak van de Commissie om te beoordelen of een werknemer al dan niet voldoende functioneert. De Commissie
is slechts bevoegd na te gaan of er in casu bij de beëindiging van het dienstverband onderscheid op grond van geslacht is gema
akt. Hierbij kan de Commissie echter wel betrekken of zij het aannemelijk acht dat verzoekster vanwege redenen die met haar fun
ctioneren samenhangen, is ontslagen.
4.5. Verzoekster stelt dat zij is ontslagen vanwege haar zwangerschap. Op haar functioneren was, behoudens wat kleine en verkla
arbare (beginners-) fouten, niets aan te merken. Bovendien vraagt zij zich af waarom zij tot het einde van haar proeftijd kon b
lijven als zij werkelijk zo slecht functioneerde.
De wederpartij stelt dat verzoekster is ontslagen omdat zij niet capabel bleek voor de functie. Bovendien mag men iemand, volge
ns de wederpartij, tijdens de proeftijd om welke reden dan ook ontslaan. Door de melding van haar zwangerschap is het tijdstip
waarop de beslissing is genomen wat vervroegd. Daarbij meende de wederpartij dat verzoekster er belang bij kon hebben om de pro
eftijd af te maken en daartoe heeft zij haar in staat gesteld.
4.6. Zoals eerder aangegeven werkt het discriminatieverbod, zoals neergelegd in artikel 7A:1637ij BW, ook door tijdens proeftij
d. Een ontslag wegens zwangerschap is derhalve ook in de proeftijd niet toegestaan. Afgezien van deze beperking heeft de werkge
ver echter een zeer grote vrijheid om de arbeidsovereenkomst in proeftijd te beëindigen om hem moverende redenen. De Commissie
toetst derhalve of voldoende aannemelijk is gemaakt, dat er sprake is van redenen die geen verband hielden met de zwangerschap
van verzoekster. Gesteld, en door verzoekster erkend, is dat er al voordat de wederpartij wist dat verzoekster zwanger was, twi
jfels bestonden die ook aan verzoekster waren meegedeeld. Voor de wederpartij konden die twijfels van dien aard zijn dat zij le
idden tot de conclusie dat het dienstverband van verzoekster na haar proeftijd niet kon worden voortgezet.
4.7. Onbetwist is evenwel dat de mededeling ongeveer halverwege de proeftijd ertoe heeft geleid dat de wederpartij een week daa
rna het besluit heeft genomen om het dienstverband van verzoekster aan het einde van de proeftijd te beëindigen. Ter zitting he
eft de wederpartij nader uitgelegd dat de mededeling van verzoekster voor haar reden was om de afgelopen weken te evalueren en
een prognose te maken omtrent verzoeksters functioneren in de toekomst. De wederpartij is toen tot het besluit gekomen om verzo
ekster te ontslaan vanwege het naar haar mening onvoldoende functioneren van verzoekster tot dusverre en de te grote twijfel aa
n de kans op verbetering in de toekomst.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zonder de mededeling van verzoekster over haar zwangerschap het besluit op dat momen
t niet genomen zou hebben. De Commissie kan uiteraard niet vaststellen of de wederpartij zonder die mededeling niet aan het ein
de van de proeftijd tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen.
De Commissie stelt echter wel vast dat er rechtstreeks verband bestaat tussen de mededeling van verzoekster over haar zwangersc
hap en, als reactie daarop, het besluit van de wederpartij tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Dit leidt tot de conclusie dat de zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de overwegingen van de wederpartij om
medio september 1996 het besluit te nemen om de arbeidsovereenkomst van verzoekster na haar proeftijd te beëindigen.
4. Overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid naar geslacht als
bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling heeft gemaakt, door verzoekster
tijdens haar proeftijd te ontslaan.
4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen van
belang.
In gevolge artikel 7A:1637ij lid 1 BW is het verboden bij de beëindiging van
een arbeidsovereenkomst onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Lid 5
van het artikel bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen moet
worden verstaan direct en indirect onderscheid. Onderscheid op grond van
zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepaling een vorm van
direct onderscheid.
De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld dat afwezigheid of verminderde
inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof als een onlosmakelijk
en onvermijdelijk gevolg van de zwangerschap moet worden beschouwd en
daardoor op één lijn moet worden gesteld met de zwangerschap zèlf (Commissie
gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15 en Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 maart 1994,
oordeelnummer: 620-94-24). Onderscheid op grond van beperkte inzetbaarheid
vanwege zwangerschap en bevalling levert dus direct onderscheid op.
De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid
tenzij het een in de wet in artikel 7A:1637ij lid 2-4 BW genoemde
uitzondering betreft. Niet gesteld, noch gebleken is dat deze uitzonderingen
hier van toepassing zijn.
Ook indien zwangerschap niet de enige of doorslaggevende reden is geweest
voor de beëindiging van een arbeidsverhouding maar daarbij mede een rol heeft
gespeeld, is er sprake van strijd met de wetgeving gelijke behandeling
(Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15 en 13
november 1995, oordeelnummer: 95-47.).
4.3. Ingevolge artikel 7A:1639n lid 1 BW is het toegestaan de
dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor
opzegging geldende bepalingen te beëindigen.
In de rechtspraak wordt evenwel uitgegaan van de doorwerking van het
discriminatieverbod gedurende de proeftijd. (Zie onder andere Rechtbank
Arnhem, 24 december 1987, PRg 1988, 2886.)
Zo kan bij ontslag tijdens proeftijd sprake zijn van misbruik van bevoegdheid
wanneer het discriminatieverbod wordt overtreden. (Hoge Raad, 13 januari
1995, NJ 1995, nr. 430).
4.4. De vraag die voorligt is of aannemelijk is geworden dat de zwangerschap
van verzoekster aanleiding vormde voor de wederpartij om de
arbeidsovereenkomst met verzoekster te beëindigen.
Het is daarbij niet de taak van de Commissie om te beoordelen of een
werknemer al dan niet voldoende functioneert. De Commissie is slechts bevoegd
na te gaan of er in casu bij de beëindiging van het dienstverband onderscheid
op grond van geslacht is gemaakt. Hierbij kan de Commissie echter wel
betrekken of zij het aannemelijk acht dat verzoekster vanwege redenen die met
haar functioneren samenhangen, is ontslagen.
4.5. Verzoekster stelt dat zij is ontslagen vanwege haar zwangerschap. Op
haar functioneren was, behoudens wat kleine en verklaarbare (beginners-)
fouten, niets aan te merken. Bovendien vraagt zij zich af waarom zij tot het
einde van haar proeftijd kon blijven als zij werkelijk zo slecht
functioneerde.
De wederpartij stelt dat verzoekster is ontslagen omdat zij niet capabel
bleek voor de functie. Bovendien mag men iemand, volgens de wederpartij,
tijdens de proeftijd om welke reden dan ook ontslaan. Door de melding van
haar zwangerschap is het tijdstip waarop de beslissing is genomen wat
vervroegd. Daarbij meende de wederpartij dat verzoekster er belang bij kon
hebben om de proeftijd af te maken en daartoe heeft zij haar in staat
gesteld.
4.6. Zoals eerder aangegeven werkt het discriminatieverbod, zoals neergelegd
in artikel 7A:1637ij BW, ook door tijdens proeftijd. Een ontslag wegens
zwangerschap is derhalve ook in de proeftijd niet toegestaan. Afgezien van
deze beperking heeft de werkgever echter een zeer grote vrijheid om de
arbeidsovereenkomst in proeftijd te beëindigen om hem moverende redenen. De
Commissie toetst derhalve of voldoende aannemelijk is gemaakt, dat er sprake
is van redenen die geen verband hielden met de zwangerschap van verzoekster.
Gesteld, en door verzoekster erkend, is dat er al voordat de wederpartij wist
dat verzoekster zwanger was, twijfels bestonden die ook aan verzoekster waren
meegedeeld. Voor de wederpartij konden die twijfels van dien aard zijn dat
zij leidden tot de conclusie dat het dienstverband van verzoekster na haar
proeftijd niet kon worden voortgezet.
4.7. Onbetwist is evenwel dat de mededeling ongeveer halverwege de proeftijd
ertoe heeft geleid dat de wederpartij een week daarna het besluit heeft
genomen om het dienstverband van verzoekster aan het einde van de proeftijd
te beëindigen. Ter zitting heeft de wederpartij nader uitgelegd dat de
mededeling van verzoekster voor haar reden was om de afgelopen weken te
evalueren en een prognose te maken omtrent verzoeksters functioneren in de
toekomst. De wederpartij is toen tot het besluit gekomen om verzoekster te
ontslaan vanwege het naar haar mening onvoldoende functioneren van
verzoekster tot dusverre en de te grote twijfel aan de kans op verbetering in
de toekomst.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zonder de mededeling van
verzoekster over haar zwangerschap het besluit op dat moment niet genomen zou
hebben. De Commissie kan uiteraard niet vaststellen of de wederpartij zonder
die mededeling niet aan het einde van de proeftijd tot hetzelfde besluit zou
zijn gekomen.
De Commissie stelt echter wel vast dat er rechtstreeks verband bestaat tussen
de mededeling van verzoekster over haar zwangerschap en, als reactie daarop,
het besluit van de wederpartij tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Dit leidt tot de conclusie dat de zwangerschap van verzoekster een rol heeft
gespeeld bij de overwegingen van de wederpartij om medio september 1996 het
besluit te nemen om de arbeidsovereenkomst van verzoekster na haar proeftijd
te beëindigen.
5. Het oordeel van de commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Zeist jegens mevrouw (…) te Utrecht onderscheid naar geslacht heeft ge
maakt als bedoeld in artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek.
Rechters
Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G. Nicolai(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer)