Instantie
Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Zwolle
Samenvatting
Een Amerikaanse vrouw heeft in Nederland asiel aangevraagd, samen met haar
drie minderjarige kinderen. Zij is gevlucht voor haar ex-man, die haarzelf
en haar zoon meerdere malen zwaar heeft mishandeld en die haar dochter
seksueel heeft misbruikt. Er zijn in Amerika twee tegenstrijdige vonnissen
wat betreft de voogdij over de kinderen uitgesproken. De vrouw kan zich
niet elders in de VS vestigen omdat ze bang is dat haar ex-man haar en
de kinderen zal opsporen en vermoorden. De rechtbank stelt dat het niet
zo is dat van ieder slachtoffer van domestic violence in de VS gezegd kan
worden dat er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Daarvan
kan wel sprake zijn als de subjectieve angst om te moeten terugkeren zodanig
pathologisch is dat die terugkeer op psychiatrische gronden redelijkerwijs
niet is te verlangen of tot schade van de psychische gezondheid zal leiden.
Volledige tekst
1.1. Verzoekster, geboren op 4 juli 1965, bezit de Amerikaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 15 november 1994 als vreemdeling in de zin van de
Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 15 november 1994 heeft zij verzocht
om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Op deze aanvragen is op
13 december 1994 afwijzend beslist. Daarbij is aan verzoekster de vrijheidsbeperkende
maatregel ex artikel 18a Vw opgelegd. Verzoekster heeft tegen de afwijzing
van haar asielverzoek een beroepschrift, en tegen de weigering tot afgifte
van een vergunning tot verblijf een bezwaarschrift ingediend. In het kader
van de behandeling van het beroep en bezwaarschrift heeft verweerder bepaald
dat uiteenzetting gedurende de periode dat het beroep en bezwaar aanhangig
is, niet achterwege zal worden gelaten. Verzoekster moet er dan ook rekening
mee houden binnenkort uit Nederland te worden verwijderd.
1.2. Op 19 december 1994 heeft verzoekster de president van de rechtbank
verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing
van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten,
totdat op het beroep- c.q. bezwaarschrift is beslist.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden
en in het verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en
toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en
33b Vw.
1.4. Openbare behandeling van het verzoek heeft eerder plaatsgevonden op
22 maart 1995. De fungerend president heeft de behandeling toen ter zitting
geschorst. Partijen zijn toen ter zitting overeengekomen dat verzoekster
zich zou wenden tot een, in overleg met verweerder te kiezen, onafhankelijke
psychiater voor onderzoek en advisering met betrekking tot de vraag of
er medisch gezien wel of niet sprake is van een zodanige toestand dat terugkeer
naar de Verenigde Staten uit dat oogpunt niet verantwoord is. Vervolgens
zou de Geneeskundige Inspecteur bij het Ministerie van Justitie (GI) met
betrekking tot de gestelde vraag om advies worden gevraagd. Op 6 december
1995 is rapport uitgebracht door drs. H. van Nuffel, psychiater te Terneuzen.
Nadat dit rapport bij verweerder is ingezonden heeft de plaatsvervangend
GI een advies d.d. 3 juni 1996 gegeven. Namens verweerder is vervolgens
aangegeven het verzoek wederom ter zitting te appointeren.
1.5. De openbare behandeling van het verzoek is voortgezet op 19 september
1996. Verzoekster is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Lucas. Verweerder
heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. De Buck.
2 Samenvatting vluchtverhaal
2.1 Ten overstaan van de contact-ambtenaar van het Ministerie van Justitie
heeft verzoekster zoals blijkt uit het daarvan opgemaakt rapport van gehoor
d.d. 16 november 1994 en 1 december 1994, onder meer – zakelijk weergegeven
– het navolgende verklaard:
Verzoekster heeft haar land van herkomst verlaten omdat zij ernstige problemen
heeft gehad met haar echtgenoot. Verzoekster is op 2 oktober 1990 van haar
echtgenoot gescheiden. Verzoekster is evenals haar oudste zoon verschillende
malen zwaar mishandeld door haar ex-echtgenoot. De zoon zou door toedoen
van zijn vader een schedelbreuk hebben opgelopen. De dochter van verzoekster
is door hem sexueel misbruikt. Ingevolge het echtscheidingsvonnis kreeg
verzoekster de voogdij toegewezen over de kinderen. Vervolgens is verzoekster
naar een andere staat vertrokken. De ex-echtgenoot heeft zich tot een andere
rechter gewend en die heeft de voogdij over de kinderen aan de vader toegekend.
Er zijn twee elkaar tegensprekende vonnissen. Verzoekster kan niet elders
in de Verenigde Staten van Amerika wonen omdat zij vreest dat haar ex-echtgenoot
haar zal opsporen en meenemen naar de staat Minnesota alwaar hij de voogdij
over de kinderen zal krijgen. Verzoekster vreest dat zij en haar kinderen
door haar ex-echtgenoot zullen worden vermoord.
3 Standpunt van verzoekster
3.1 Verzoekster heeft aan de inleidende aanvragen en de hoofdzaak ten grondslag
gelegd, dat zij in aanmerking komt voor toelating in Nederland op grond
van de vluchtelingenstatus dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire
aard,
3.2 In haar verzoek- en beroepschrift heeft verzoekster aangevoerd dat
van haar niet verlangd kan worden dat zij terugkeert naar de Verenigde
Staten. Het feit dat verzoekster tegen inbreuken op haar primaire lichamelijke
en geestelijke integriteit door haar ex-echtgenoot van de autoriteiten
in het land van herkomst onvoldoende bescherming kan verkrijgen impliceert
dat zij elders bescherming zou moeten kunnen vragen. In de staat Minnesota
zijn twee elkaar tegensprekende vonnissen gewezen over de voogdij. Verzoekster
vreest verblijf elders in de Verenigde Staten daar haar ex-echtgenoot haar
zal trachten te achterhalen en terugvoeren naar de staat Minnesota. De
angst voor de ex-echtgenoot is traumatisch voor zowel verzoekster als haar
kinderen. Voorts heeft verzoekster er belang bij haar verblijf hier te
lande voor enige tijd voort te mogen zetten om de mogelijkheid voor verzoekster
te onderzoeken om eventueel naar Noorwegen of Nieuw-Zeeland te reizen.
De kans bestaat dat eiseres in aanmerking komt voor het verkrijgen van
de Noorse nationaliteit. Dit onderzoek verloopt moeizaam omdat niemand
in de Verenigde Staten mag weten dat eiseres hier te lande verblijft en
eiseres gegevens uit haar land van herkomst voor dit onderzoek nodig heeft.
4. Standpunt van de verweerder
4.1 Verweerder heeft terzake gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd
als bovenvermeld.
4.2 In het verweerschrift is aangevoerd dat het relaas van verzoekster
niets van doen heeft met één van de categorieën genoemd in het Vluchtelingenverdrag,
en dat niet valt in te zien dat verzoekster het slachtoffer is geworden
van vluchtelingrechtelijke relevante bejegening waartegen de autoriteiten
van de Verenigde Staten geen bescherming kunnen bieden. Verzoekster beschikt
niet over aanwijzingen dat de Amerikaanse autoriteiten niet bereid of in
staat zijn verzoekster bescherming te bieden. Niet is gebleken dat verzoekster
aangifte heeft gedaan van de door haar gestelde mishandelingen en verkrachting
door haar ex-echtgenoot. De verklaringen van verzoekster dat haar ex-echtgenoot
haar overal zal kunnen vinden in de Verenigde Staten maar niet in Nederland
klinkt weinig aannemelijk. Verzoekster kan zich derhalve elders in de Verenigde
Staten vestigen.
5. Overwegingen
5.1 Aan de orde is de vraag of de uitvoering van het besluit van verweerder
om hangende de afdoening van het beroep en bezwaar uitzetting niet achterwege
te laten, voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen
in verhouding tot het door onmiddellijke uitvoering van dat besluit te
dienen belang.
5.2 De president zal, voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt
met de niet-inwilliging van de aanvraag tot toelating als vluchteling,
toetsen of er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar
bestaat voor vervolging als omschreven in artikel 15 Vw, en voor zover
de beslissing tot uitzetting samenhangt met de niet-inwilliging van de
aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf, toetsen of het
beroep en bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast kan de
belangenafweging die artikel 8:81 Awb vereist, meebrengen, dat de voorgenomen
uitzetting verboden moet worden, indien verweerder in de gegeven omstandigheden
in redelijkheid niet tot de maatregel van uitzetting heeft kunnen komen
zonder dat deze in strijd is met rechtsregels, waaronder algemene beginselen
van behoorlijk bestuur.
5.3 Vooropgesteld moet worden dat de situatie in de Verenigde Staten van
Amerika niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het
algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt.
De asielzoeker uit dat land zal derhalve tot op zekere hoogte aannemelijk
moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden
bestaan die zijn vrees tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
c.q. artikel 15 Vw rechtvaardigen.
5.4 De door verzoekster aangedragen asielmotieven zijn onvoldoende zwaarwegend
om haar toe te laten als vluchteling. Verzoekster heeft immers haar land
van herkomst verlaten omdat ze bedreigd werd door haar ex-man. Wil er sprake
zijn van vluchtelingenschap dan moet er sprake zijn van persoonlijke gegronde
vrees voor vervolging. De omstandigheid dat verzoekster te maken had met
bedreigingen en intimidaties van haar ex-man is, hoe betreurenswaardig
ook, onvoldoende voor een gegrond beroep op vluchtelingenschap.
Verzoekster heeft nooit problemen gehad met de Amerikaanse autoriteiten.
Zij heeft zich op geen enkele wijze politiek, godsdienstig of anderszins
zodanig geprofileerd, zodat zij zich in de negatieve aandacht van de Amerikaanse
autoriteiten heeft geplaatst.
5.5 Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat er sprake is
van omstandigheden die in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken
dat er een rechtsgrond voor toelating als vluchteling in Nederland bestaat.
5.6 Inzake de toepassing van de bevoegdheid die is neergelegd in artikel
8:86 Awb wordt in het onderhavige geval besloten daarvan gebruik te maken,
daar zonder meer aannemelijk is dat de beroepschriftprocedure gericht tegen
de weigering verzoekster als vluchteling toe te laten niet tot een andere
uitkomst zal leiden en dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan een ander beoordeling van de zaak.
5.7 Namens verzoekster is gesteld, dat er in de Verenigde Staten volstrekt
onvoldoende bescherming wordt geboden tegen ‘domestic violence’. De president
is evenwel van oordeel dat niet gesteld kan worden dat van ieder slachtoffer
van ‘domestic violence’ in de Verenigde Staten daarom gezegd moet worden
dat er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan
toelating in Nederland aan de orde zou moeten zijn. De president is met
verweerder van oordeel, dat het er in het algemeen voor moet worden gehouden
dat in een (groot en ontwikkeld) land als de Verenigde Staten in beginsel
voldoende bescherming en begeleiding gevonden moet kunnen worden voor slachtoffers
van ‘domestic violence’. Zelfs als dat in een concreet geval niet goed
verloopt, wil dat nog niet zeggen, dat de betrokkene om die reden hier
te lande moet worden toegelaten. Dit laatste kan alleen aan de orde komen,
indien er bijzondere redenen zijn op grond waarvan van déze betrokkene
niet gevergd kan worden naar het land terug te keren waar het geweld zich
afspeelde.
De onderhavige casus beziende, zou gedacht kunnen worden aan een situatie
waarin er sprake van is dat, hoewel meer objectief gezien geen reden bestaat
voor de vrees dat de ex-echtgenoot verzoekster ook in de kleinste uithoek
van het land zal weten te vinden en tot nieuwe geweldplegingen over zal
gaan, verzoekster, op basis van haar als psychiatrische ziektetoestand
te duiden geestesgesteldheid, een dergelijke vrees als realiteit beschouwt
en wel moet beschouwen. Anders gezegd, indien de subjectieve angst om te
moeten terugkeren naar de Verenigde Staten zodanig pathologisch is dat
die terugkeer op psychiatrische gronden redelijkerwijs niet is te verlangen
dan wel tot schade van de (psychische) gezondheid zal leiden, kan sprake
zijn van klemmende redenen van humanitaire aard als hier bedoeld.
5.8 Uit het rapport van psychiater Van Nuffel blijkt, dat deze concludeert
dat het niet verantwoord is, om psychiatrische redenen, om verzoekster
naar de Verenigde Staten terug te sturen. Niet geheel duidelijk is echter
hoe hij tot dit oordeel komt en met name of sprake is van een geestesgesteldheid
als hiervoor aangeduid.
Immers, aangegeven wordt dat er sprake is van dysthymie en een post-traumatische
stress-stoornis, doch juist waar het gaat over het zich chronisch bedreigd
voelen, wordt slechts opgemerkt dat men zou kúnnen denken aan een paranoïde
persoonlijkheid, welke opmerking anderzijds weer wordt ontkracht door de
opmerking dat de bedreigingen een realiteitskarakter hebben.
Teneinde een antwoord te kunnen geven op de vraag of hier sprake is van
klemmende redenen van humanitaire aard, is derhalve een nader bericht van
de psychiater vereist.
5.9 Met betrekking tot het advies van de GI wordt opgemerkt, dat de president
niet begrijpt hoe dit zich verhoudt tot de problematiek en de relevante
vraag waar het hier om gaat. De GI merkt immers op, dat de behandeling
van betrokkenen – bedoeld is verzoekster zowel als haar kinderen – in een
rustige en veilige omgeving dient plaats te vinden aangezien dit noodzakelijk
is voor een psychisch herstel. Vervolgens wordt zonder nadere motivering
geconcludeerd dat een behandeling door een gezinstherapeut in de Verenigde
Staten mogelijk is. Aldus gaat de GI volledig voorbij aan de hiervoor opgeworpen
vraag naar de geestesgesteldheid van verzoekster in relatie tot het zich
bedreigd voelen in de Verenigde Staten, welke vraag wel degelijk een medische
vraag betreft. In zoverre is ook de slotopmerking van de GI onbegrijpelijk,
waar in deze slotopmerking wordt gesteld, dat de vraag in hoeverre het
noodzakelijk is voor verzoekster om de USA te verlaten vanwege de bedreiging
van de echtgenoot, niet door de GI beantwoord kan worden.
5.10 Een en ander betekent, dat nader onderzoek nodig is. Er zal alsnog
een voldoende onderbouwd medisch-psychiatrisch inzicht moeten worden verkregen
in de geestesgesteldheid van verzoekster, waarna op basis daarvan kan worden
beoordeeld of hier sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard
om verzoekster op die grond in Nederland toe te laten. Dit onderzoek dient
te geschieden in het kader van de bestuurlijke heroverweging op het bezwaarschrift.
Gelet op hetgeen in het rapport van psychiater Van Nuffel is aangegeven,
is er vooralsnog een redelijke kans dat het bezwaar gegrond wordt verklaard.
Bovendien is het belang van verzoekster van dien aard, dat ook in het kader
van de belangenafweging geoordeeld moet worden, dat verzoekster de uitkomst
van de bezwaarschriftprocedure in Nederland moet kunnen afwachten. Het
verzoek om voorlopige voorziening dient dan ook te worden toegewezen.
5.11. Voor de toepassing van artikel 33b worden, gelet op het hiervoor
overwogene, thans geen termen aanwezig geacht.
5.12. Nu het verzoek wordt toegewezen ziet de president aanleiding verweerder
te veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster gemaakte proceskosten.
6. Beslissing
De president:
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
2. gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering
of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster, c.q.
van voorbereiding tot zodanige maatregelen, totdat verweerder met inachtneming
van het hiervoor overwogene op het bezwaarschrift heeft beslist;
3. verklaart het beroep in de hoofdzaak, aanhangig onder nr Awb 95/268
Vrwet Z VR, ongegrond;
4. veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan verzoekster het door haar
betaalde griffierecht van ƒ 50,00 te vergoeden;
5. veroordeelt de Staat der Nederlanden om de proceskosten van verzoekster
af ƒ 1775,00 te vergoeden, welk bedrag op grond van artikel 8:75, tweede
lid, Awb jo artikel 57b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden
voldaan aan de griffier van deze rechtbank.
Rechters
Mr Lammertsma-van der Heij