Instantie: Commissie gelijke behandeling, 20 september 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker klaagt over het feit dat bij zijn ontslag op staande voet
racistische motieven een rol hebben gespeeld. Na indiening van deze klacht
heeft verzoeker zijn klacht aangevuld. Hij is van mening dat hij
gediscrimineerd is vanaf zijn aanstelling op grond van zijn afkomst en voorts
dat ook bij de arbeidsvoorwaarden in de zin van ongelijke beloning
onderscheid is gemaakt jegens hem op grond van ras of ook naar nationaliteit.
De Commissie stelt allereerst vast dat partijen elkaar op diverse punten
tegenspreken, terwijl de wederpartij stelt niet in de gelegenheid te zijn
geweest zich ten aanzien van de aanvulling van de klacht terzake van
ongelijke beloning deugdelijk te verweren.
De Commissie wil nader geïnformeerd worden over de ongelijke loonbetalingen,
over het aangaan van de arbeidsverhouding, over discriminerende bejegening,
over de beëindiging van de arbeidsverhouding.
De Commissie is van oordeel dat de door de wederpartij aangegeven dringende
reden voor het ontslag onvoldoende steekhoudend is.
Verzoeker heeft zich beklaagd over ongelijke behandeling ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden en discriminerende bejegening door de wederpartij, terwijl
ook in de brief van de FNV het vermoeden wordt geuit van ongelijke
behandeling van buitenlandse werknemers.
Het oordeel van de Commissie of er sprake is van een beëindiging in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling zal mede afhangen van het bewijs van en
de samenhang met de desbetreffende stellingen van verzoeker dat hij ongelijk
behandeld is alsmede van de uitkomst van het verdere onderzoek van de
Commissie.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 4 juni 1996 verzocht de heer (..) te Hoogvliet (hierna: verzoeker) de
Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of
door (…) te Den Hoorn (hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid is
gemaakt bij de beëindiging van de arbeidsverhouding in strijd met de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB).
1.2. Verzoeker klaagt over het feit dat bij zijn ontslag op staande voet
racistische motieven een rol hebben gespeeld. Na indiening van deze klacht
heeft verzoeker zijn klacht aangevuld. Hij is van mening dat hij
gediscrimineerd is vanaf zijn aanstelling op grond van zijn afkomst en voorts
dat ook bij de arbeidsvoorwaarden in de zin van ongelijke beloning
onderscheid is gemaakt jegens hem op grond van ras of ook naar nationaliteit.
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. Verzoeker heeft om een spoedbehandeling verzocht. De Commissie heeft dit
verzoek aanvankelijk niet gehonoreerd en een onderzoek ingesteld volgens de
normale procedure. Verzoeker heeft opnieuw gevraagd om een versnelde
behandeling aangezien er vertraging was ontstaan in de tussen partijen
lopende civiele procedure, zodat het oordeel van de Commissie door hem in het
civiele geding kan worden betrokken. De Commissie heeft dit verzoek
ingewilligd.
2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 27 augustus 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– de heer (…) (verzoeker)
– de heer mr. (…) (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– de heer mr. (…) (advocaat)
van de kant van de Commissie
– mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– de heer prof.mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– de heer mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mevrouw mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)
Tolk
– de heer (…) (tolk)
2.3. Het tussen-oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In
deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoeker heeft de (…) nationaliteit. Verzoeker is op 8 november 1993
in dienst getreden als groente-inpakker op basis van een oproepcontract.
Aanvankelijk is het dienstverband aangegaan voor de duur van 12 maanden. Per
1 november 1994 is het oproepcontract omgezet in een arbeidscontract voor
onbepaalde tijd, op welke overeenkomst de CAO voor de Groothandel in
Aardappelen, Groente en Fruit van toepassing is. Sedert 1 november 1994
vervulde verzoeker de functie van vorkheftruckchauffeur.
3.2. De volgende artikelen uit de bovengenoemde CAO zijn in casu relevant:
Artikel 3 lid 2 Arbeid voor derden
Zonder schriftelijke toestemming van de werkgever is het aan de werknemer
verboden al dan niet betaalde arbeid te verrichten voor derden, dan wel voor
eigen rekening.
Artikel 4 Anti-discriminatie
De werkgever zal, met inachtneming van objectief, aan de functie verbonden
eisen, werknemers gelijke kansen op arbeid en gelijke kansen in de
arbeidsorganisatie bieden, ongeacht factoren als leeftijd, seksuele
geaardheid, burgerlijke staat, levens- of geloofsovertuiging, huidskleur, ras
of etnische afkomst, nationaliteit, politieke keuze en vakbondskeuze.
3.3. Op 6 februari 1996 is verzoeker op staande voet ontslagen door de
wederpartij. Aanleiding hiertoe was dat verzoeker op 1 februari 1996 aan een
collega van de verkoopafdeling had gevraagd een fax voor privé doeleinden via
de bedrijfsfax te verzenden naar een oom van verzoeker in Amerika. Deze fax
had betrekking op de mogelijkheden van het huren van containers.
De tekst van de betreffende fax is als volgt:
To Mr. […]
`Kindly contact Mr. […] on tel or by fax tel.nr. 010 -4363111, fax.nr. 010
– 4363576 Rotterdam Holland for informations regarding renting of containers,
thank you’.
3.4. Verzoeker heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en een
rechtsvordering ingesteld. Hierbij vorderde hij tevens loonbetaling. Deze eis
is bij conclusie van repliek aangevuld in die zin dat zowel uitbetaling van
loon als uitbetaling van overuren conform de voor de wederpartij geldende CAO
wordt gevorderd.
3.5. De wederpartij heeft de loonbetalingen opgeschort vanaf 6 februari 1996
en heeft bij de kantonrechter te Delft een verzoek om ontbinding van de
arbeidsovereenkomst (voorzover vereist) ingediend.
Bij beschikking van 18 juli heeft de kantonrechter de tussen partijen
bestaande arbeidsovereenkomst, vanwege een verstoorde arbeidsverhouding,
(voor zover vereist) ontbonden met ingang van 1 augustus 1996. Daarbij werd
aan verzoeker een schadeloosstelling toegekend.
3.6. In deze zaak zijn twee brieven van de FNV Dienstenbond overgelegd.
In een brief van 13 oktober 1994 wordt gesteld dat van 5 werknemers,
waaronder verzoeker, het oproepcontract zal worden omgezet in een contract
voor onbepaalde tijd. Voorts wordt gevraagd om betaling van overuren
overeenkomstig de CAO.
In een brief van 16 februari 1996 wordt gesteld dat steeds meer werknemers
zich beklagen dat overuren niet overeenkomstig de CAO worden uitbetaald.
Voorts dat in een aantal gevallen het toegekende functieloon en de
functiejaren niet kloppen met de functie die in werkelijkheid wordt
uitgeoefend.
Daarnaast wordt gesteld dat er een ernstig vermoeden is, dat Nederlandse en
buitenlandse werknemers voor hetzelfde werk niet hetzelfde betaald krijgen.
De standpunten van partijen
3.7. Verzoeker stelt het volgende.
Verzoeker is van mening dat er jegens hem onderscheid is gemaakt:
– bij het aangaan van de arbeidsverhouding;
– bij de arbeidsvoorwaarden;
– bij het ontslag.
Ten aanzien van het aangaan van de arbeidsverhouding
3.8. Verzoeker is in dienst getreden op basis van een oproepcontract. De
wederpartij was in eerste instantie niet bereid om verzoeker een contract
voor onbepaalde tijd aan te bieden. Een groep van vijf buitenlandse
werknemers, waaronder verzoeker, waren allen werkzaam als `oproepkrachten’,
doch werkten reeds vanaf de aanvang van hun dienstbetrekking bij de
wederpartij veertig uur of meer in de week. De wederpartij trachtte slechts
de voor opzegging geldende bepalingen voor deze werknemers te ontduiken. Pas
nadat wederpartij daartoe van de zijde van de FNV, die de belangen van deze
buitenlandse werknemers behartigde, was gesommeerd, zijn met al deze
buitenlandse werknemers dienstverbanden voor onbepaalde tijd aangegaan.
Sommige buitenlandse werknemers, zoals de heer O en de heer (…), verrichten
reeds vijf jaar als `oproepkracht’ werkzaamheden voor wederpartij.
Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden
3.9. Verzoeker is van mening dat hij niet overeenkomstig de CAO werd betaald.
Verzoeker heeft namelijk ervaren dat Nederlandse vorkheftruckchauffeurs, die
niet zoals verzoeker tevens schoonmaakwerkzaamheden moeten verrichten en niet
zoveel overuren maken als verzoeker, een hoger salaris dan verzoeker
ontvangen.
Op 6 februari 1996 heeft verzoeker daarom de wederpartij verzocht om hem een
salaris gelijk aan dat van zijn Nederlandse collega’s te betalen en zijn
overwerk conform de CAO te betalen. De directeur van de wederpartij heeft
verzoeker toegezegd dat hij er bij hem op terug zou komen. Enkele uren later
werd verzoeker echter vanwege het feit dat hij een fax voor privé-doeleinden
wilde versturen via de bedrijfsfax, op staande voet ontslagen.
3.10. Verzoeker heeft het zeer sterke vermoeden dat hij vanwege racistische
motieven is ontslagen. Verzoeker is reeds meerdere malen op een
discriminerende wijze behandeld en aangesproken.
Verzoeker is door een van zijn superieuren ervan beschuldigd drugs van
Nederland naar Ghana te smokkelen. Deze beschuldiging aan het adres van
cliënt getuigt niet van zuivere motieven en is zonder enig bewijs geuit.
Verzoeker wordt tevens geregeld voor `zwarte klootzak’ uitgescholden door een
van zijn superieuren, hetgeen eveneens tot bovenstaande conclusie aanleiding
geeft.
Ook zijn hem pijnstillers geweigerd, toen verzoeker daarom vroeg. Aan een
blanke collega die later om dezelfde medicijnen vroeg, werden deze medicijnen
zonder enige aarzeling wel verstrekt.
Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding
3.11. Verzoeker heeft zich tot een collega gewend met het verzoek een fax
voor privé-doeleinden naar een oom in de Verenigde Staten te zenden.
Verzoeker stelt dat hij vanwege zijn arbeidstijden niet in staat was de fax
via het postkantoor te verzenden. Deze fax had betrekking op het huren van
containers door zijn oom die hiermee goederen wilde vervoeren naar Ghana.
Deze oom heeft aan verzoeker gevraagd om inlichtingen te verkrijgen omtrent
mogelijkheden en prijzen, zoals ook uit de betreffende fax blijkt. Deze fax
had niets van doen met eventuele activiteiten van verzoeker die later als
argument zijn aangewend om verzoeker ontslag op staande voet te geven. Het
stond de collega vrij dit verzoek te weigeren of vooraf te vragen om
sanctionering door een chef.
3.12. Verzoeker ontkent ten stelligste dat hij informatie wilde aanvragen ten
behoeve van handelsactiviteiten. Verzoeker drijft geen handel noch verricht
hij arbeid voor anderen dan de wederpartij. De informatie over containers was
zoals eerder vermeld bestemd voor de oom van verzoeker. Er is derhalve geen
dringende reden voor een ontslag op staande voet en het gegeven ontslag is
nietig.
3.13. Verzoeker meent dat de wederpartij zijn dienstverband dan ook
uitsluitend heeft beëindigd omdat hij aanspraak maakte op een salaris gelijk
aan dat van zijn Nederlandse collega’s en op betaling van zijn overuren
volgens de CAO. Daarnaast wist de wederpartij dat verzoeker zijn buitenlandse
collega’s hierover informeerde.
3.14. Daarnaast is in het verleden sprake geweest van illegale werknemers die
bij de wederpartij werkzaam zijn.
Aan deze illegale arbeidskrachten wordt minder betaald dan aan de legale
arbeidskrachten. Verzoeker vermoedt dan ook dat zijn ontslag gebruikt wordt
om zijn plaats te kunnen opvullen met een illegale arbeidskracht.
3.15. De wederpartij stelt het volgende.
De gemachtigde van de wederpartij stelt ter zitting dat hij de brief waarin
verzoeker aan de Commissie meedeelt zijn klacht uit te breiden tot ongelijke
beloning niet heeft ontvangen. Derhalve verzet hij zich tegen de uitbreiding
van de klacht.
Van discriminatie van verzoeker is geen sprake. Verzoeker is oorspronkelijk
bij de zusteronderneming van de wederpartij als oproepkracht in dienst
gekomen. Toen daar niet meer voldoende werk was, heeft de wederpartij
verzoeker in november 1993 een dienstverband aangeboden. Indien er bezwaren
zouden zijn geweest tegen verzoekers afkomst zou hij niet in vaste dienst
zijn aangesteld.
Dat de afkomst van verzoeker geen enkele rol heeft gespeeld bij het ontslag
op staande voet, blijkt ook uit het feit dat de wederpartij in december 1995
geld heeft geleend aan verzoeker.
3.16. Verzoeker is op staande voet ontslagen uitsluitend op grond van het
feit dat verzoeker heeft getracht via de kanalen van de wederpartij
handelsactiviteiten te ontplooien. Daardoor brengt hij de goede naam van de
wederpartij in gevaar, terwijl het verzoeker bovendien niet is toegestaan
nevenactiviteiten te verrichten. De gemachtigde van de wederpartij heeft ter
zitting verklaard dat de inhoud van de fax aanleiding was te concluderen dat
verzoeker handelsactiviteiten verricht. Er waren geen andere aanwijzingen.
3.17. Verzoeker heeft zijn collega informeel benaderd, om de fax te versturen
zonder toestemming of medeweten van zijn directe chef en/of het hoofd van de
verkoopafdeling. De fax is voor verzending onderschept. Er zijn regels in het
bedrijf voor het verzenden van faxen en verzoeker heeft deze regels niet
nageleefd.
Gezien de kwetsbare positie van de wederpartij als het gaat om internationale
handel heeft zij een uitermate groot belang bij het snel afhandelen van
douane-formaliteiten. De wederpartij kan zich dan ook niet veroorloven dat de
goede naam van het bedrijf op wat voor manier dan ook in gevaar gebracht
wordt.
3.18. De gemachtigde van de wederpartij stelt ter zitting dat er in de sector
van het bedrijf veel met oproepkrachten wordt gewerkt. Het is zeker geen
regel dat allochtone werknemers een oproepcontract krijgen en autochtone
werknemers een vast contract. Met de vakbond bestaat reeds jaren een
meningsverschil over de vraag of oproepkrachten onder de CAO vallen in
verband met de betaling van overuren.
3.19. De opmerking van verzoeker dat `een van zijn superieuren’ zou hebben
gezegd dat hij drugs naar Ghana zou smokkelen komt volledig voor rekening van
verzoeker.
3.20. Onder geen enkel beding accepteert de wederpartij de aantijging dat zij
illegaal personeel in dienst zou hebben. Integendeel, in januari 1996 heeft
de Vreemdelingenpolitie een evaluatieronde afgesloten bij de wederpartij.
Daarnaast hebben inspecties van de loonbelasting uitgewezen dat de
wederpartij geen illegale werknemers in dienst heeft.
3.21. Concluderend ziet de wederpartij geen enkele reden terug te komen op
het besluit om verzoeker met onmiddellijke ingang te ontslaan. Daarbij geeft
de wederpartij verzoeker in overweging dat indien hij besluit de wederpartij
in rechte te betrekken, zij zich gedwongen ziet het dossier in deze zaak te
overhandigen aan Justitie om de antecedenten van verzoeker en diens contacten
met de Verenigde Staten tot de bodem uit te laten zoeken.
4. HET TUSSEN-OORDEEL VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
naar ras of nationaliteit(), dan wel beide heeft gemaakt zoals verboden in de
AWGB:
– bij het aangaan van de arbeidsverhouding;
– bij de arbeidsvoorwaarden;
– bij het beëindigen van de arbeidsverhouding.
4.2. Artikel 5 lid 1 onder b van de AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1
AWGB onderscheid onder meer op grond van ras en nationaliteit bij het aangaan
en bij het beëindigen van een arbeidsverhouding.
In artikel 5 lid 1 onder d van de AWGB is bepaald dat onderscheid verboden is
bij arbeidsvoorwaarden.
4.3. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder direct onderscheid onder andere
verstaan wordt onderscheid tussen personen op grond van ras en nationaliteit.
Het begrip ras in de AWGB moet ruim uitgelegd worden, overeenkomstig de
definitie in het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm
van rassendiscriminatie en overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad. Het begrip ras omvat tevens: huidskleur, afkomst, of nationale of
etnische afstamming (Tweede Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22.014,
nummer 3, p. 13, vergaderjaar 1990-1991).
Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats (Eerste Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22.014,
Handelingen, p. 1086, 22 februari 1994).
4.4. Naar het oordeel van de Commissie is er niet alleen sprake van een door
de wet verboden onderscheid wegens ras of nationaliteit als deze grond de
uitsluitende aanleiding vormt voor ongelijke behandeling, maar tevens als
deze grond mede aanleiding tot ongelijke behandeling geeft.
4.5. De Commissie stelt allereerst vast dat partijen elkaar op diverse punten
tegenspreken, terwijl de wederpartij stelt niet in de gelegenheid te zijn
geweest zich ten aanzien van de aanvulling van de klacht terzake van
ongelijke beloning, zoals verzocht aan de Commissie bij brief van 25 juli
1996 en omschreven in de door verzoeker overgelegde Conclusie van Repliek van
22 augustus 1996, deugdelijk te verweren. Voorts beschikt de Commissie over
onvoldoende informatie om zich een oordeel te kunnen vormen over de vraag of
er sprake is van ongelijke loonbetalingen in de zin van de AWGB.
Het is derhalve niet mogelijk thans tot een eindoordeel te komen.
De Commissie zal hierna aangeven op welke punten zij nader geïnformeerd wenst
te worden alsmede partijen de gelegenheid geven (nader) bewijs van hun
standpunten te leveren.
4.6. Ten aanzien van het aangaan van de arbeidsverhouding
De arbeidsverhouding is aangegaan op 8 november 1993, dit is een datum die
gelegen is voor de inwerkingtreding van de AWGB. Derhalve kan de Commissie
mogelijk onderscheid op grond van ras of nationaliteit bij het aangaan van de
arbeidsovereenkomst niet onderzoeken. Het onderzoek beperkt zich derhalve tot
mogelijk onderscheid terzake van de arbeidsvoorwaarden zoals hiervoor onder
3.8. omschreven, vanaf de datum van inwerkingtreding van de AWGB op 1
september 1994.
In dit verband wenst de Commissie door de wederpartij nader geïnformeerd te
worden over het volgende:
De gegevens dienen uitgesplitst te worden naar:
– het gehele bedrijf
– de afdeling waarbij verzoeker werkzaam is
– de afkomst van de werknemers overeenkomstig de WBEAA (De Wet Bevordering
Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen, Staatsblad 1994 nummer 423)
– per peildatum 1 september 1994 en 1 februari 1996.
1. Wat is de aard van uw bedrijf (korte omschrijving van de werkzaamheden).
2. Hoeveel werknemers werkten er in uw bedrijf en op de afdeling waar
verzoeker als groente-inpakker werkzaam was.
3. Hoeveel werknemers hebben een oproep contract/vast contract.
Kunt u een model van beide overeenkomsten overleggen.
4. Is het bedrijf gebonden aan een CAO voor wat betreft oproepkrachten, zo ja
vanaf welke datum. Zo neen, waarom niet.
5. Aan welke werknemers werden overuren uitbetaald overeenkomstig de CAO.
6. Kunt u de Commissie een kopie doen toekomen van het WBEAA-jaarverslag.
4.7. Ten aanzien van de ongelijke beloning
Verzoeker is van mening dat er zowel sprake is van ongelijke beloning terzake
van zijn functieloon en terzake van de overuren als terzake van de te
verrichten werkzaamheden.
Verzoeker vergelijkt zich daarbij met de Nederlandse vorkheftruckchauffeurs.
De Commissie wenst nader geïnformeerd te worden over het volgende.
De gegevens dienen uitgesplitst te worden naar:
– het gehele bedrijf
– de afdeling waarbij verzoeker werkzaam is
– de afkomst van de werknemers overeenkomstig de WBEAA
– per peildatum 1 november 1994 en 1 februari 1996.
1. Hoeveel vorkheftruckchauffeurs werkten er in uw bedrijf en op de afdeling
waar verzoeker werkzaam was.
2. Kunt U voorts over iedere vorkheftruckchauffeur inlichtingen verstrekken
volgens het model in bijgaand formulier. (Desgewenst kunt u de in het
formulier opgenomen vragen ook verwerken in een overzicht, waarin de gegevens
van alle vorkheftruckchauffeurs zijn opgenomen.)
4.8. Ten aanzien van de klacht over discriminerende bejegening
Verzoeker heeft gesteld dat hij reeds meerdere malen op discriminerende wijze
is bejegend. Nu de wederpartij zulks heeft ontkend wordt verzoeker in de
gelegenheid gesteld bewijs te leveren, desgewenst door middel van getuigen,
van hetgeen hij terzake heeft gesteld, zoals hiervoor onder 3.10.
weergegeven.
4.9. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding
De wederpartij heeft verzoeker op 6 februari 1996 op staande voet wegens
dringende reden ontslagen. In casu dient de Commissie te onderzoeken of
verzoekers ras of nationaliteit mede een rol heeft gespeeld bij de
beëindiging.
De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of de door de
wederpartij opgegeven reden rechtsgeldig is.
Indien echter de door de wederpartij aangegeven reden onvoldoende
steekhoudend blijkt te zijn, kan er een aanwijzing zijn dat ras of
nationaliteit van verzoeker een rol heeft gespeeld bij het ontslag.
4.10. Ten aanzien van de dringende reden
De wederpartij heeft ter zitting bevestigd dat de inhoud van de fax voor de
wederpartij aanleiding is geweest te concluderen dat verzoeker
handelsactiviteiten verricht. Voorts heeft de wederpartij verklaard dat er
geen andere aanwijzingen daarvoor waren dan de fax. De wederpartij heeft
evenmin nader bewijs aangeboden.
Verzoeker heeft gemotiveerd ontkend dat hij handelsactiviteiten verricht. Hij
heeft verklaard dat hij inlichtingen ten behoeve van zijn oom heeft
ingewonnen. Deze heeft in een schriftelijke verklaring het standpunt van
verzoeker bevestigd.
Anders dan de wederpartij is de Commissie van oordeel dat uit de fax op zich
niet blijkt dat verzoeker handelsactiviteiten verricht. Voorts stelt de
Commissie vast dat de fax nog voor verzending is onderschept, zodat er geen
sprake van kan zijn dat verzoeker de goede naam van de wederpartij in gevaar
heeft gebracht. In dit verband acht de Commissie verder relevant dat
onweersproken is dat verzoeker ontslagen is onmiddellijk nadat hij vermeende
discriminatie in beloning aan de orde had gesteld. Op bovenstaande gronden is
de Commissie van oordeel dat de door de wederpartij aangegeven dringende
reden voor het ontslag onvoldoende steekhoudend is.
Voor wat betreft de vraag of verzoekers ras of nationaliteit een rol heeft
gespeeld bij de beëindiging overweegt de Commissie het volgende.
Verzoeker heeft zich beklaagd over ongelijke behandeling ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden en discriminerende bejegening door de wederpartij, terwijl
ook in de brief van de FNV het vermoeden wordt geuit van ongelijke
behandeling van buitenlandse werknemers.
Het oordeel van de Commissie of er sprake is van een beëindiging in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling zal mede afhangen van het bewijs van en
de samenhang met de desbetreffende stellingen van verzoeker dat hij ongelijk
behandeld is alsmede van de uitkomst van het verdere onderzoek van de
Commissie.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat zij het onderzoek zal
voortzetten op de wijze als in de hierboven gegeven overwegingen omschreven.
De wederpartij wordt in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de
aanvulling van de klacht van verzoeker en aan de Commissie de inlichtingen te
verstrekken zoals onder 4.6. en 4.7. omschreven op uiterlijk 4 weken na dit
oordeel.
Verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van het gestelde
onder 4.8. Verzoeker dient binnen 2 weken na deze uitspraak aan de Commissie
de namen van getuigen mede te delen die hij wenst te doen horen. Daarna zal
door de Commissie een datum voor het getuigenverhoor worden vastgesteld,
waarbij de wederpartij tevens in de gelegenheid zal worden gesteld getuigen
in contra-enquête te doen horen.
De Commissie zal de gemachtigde van de FNV Dienstenbond verzoeken haar nader
(mondeling of schriftelijk) in te lichten omtrent de inhoud van de
overgelegde brieven op de datum voor het hiervoor bedoelde getuigenverhoor
bepaald.

Rechters

Mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), de heer prof. mr.A.W. Heringa (lid Kamer), de heer mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)mevrouw mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)