Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 2 augustus 1996

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op ƒ 300 en de
alimentatie voor de vrouw op nihil. De man en de vrouw zijn hiervan in beroep
gegaan.
Het hof meent dat de huurlasten van de man (ƒ 1220) in verhouding tot de
hoogte van zijn inkomen, dat door verandering van baan nog is verlaagd,
bovenmatig zijn en zal daarom slechts rekening houden met een huurlast van ƒ
950. Desondanks volgt dat de draagkracht van de man geen betaling van
alimentatie toelaat ten behoeve van de vrouw en ten behoeve van de kinderen ƒ
120.

Volledige tekst

Het geding

De partijen zijn in 1988 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank
te Dordrecht van 10 januari 1996 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken.
Voorts is hierbij bepaald dat de vrouw voortaan alleen het gezag toekomt over
de uit hun huwelijk geboren kinderen, te weten: F.T., geboren op 20 maart
1990 en R.M., geboren op 26 augustus 1994, en is aan de vader een alimentatie
ten behoeve van de minderjarige kinderen opgelegd van ƒ 300 per kind en per
maand.

Tevens is bij deze beschikking bepaald dat de vrouw bevoegd is de echtelijke
woning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan
behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking
tegen een vergoeding van ƒ 100 per maand voort te zetten. Het verzoek van de
vrouw tot vaststelling van een alimentatie ten behoeve van haarzelf is
afgewezen.

Deze beschikking is op 15 april 1996 ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand.

Zowel de vrouw als de man zijn van bovengenoemde beschikking op 4 maart 1996
respectievelijk 8 maart 1996 in hoger beroep gekomen.

De vrouw heeft verzocht de door de man verschuldigde alimentatie ten behoeve
van de minderjarige kinderen op een hoger bedrag vast te stellen dan door de
rechtbank bepaald, voorts de door de man ten behoeve van de vrouw
verschuldigde alimentatie te bepalen en tenslotte de door de vrouw aan de man
verschuldigde gebruiksvergoeding te bepalen op nihil.

De man heeft verzocht de alimentatie ten behoeve van de minderjarige kinderen
vast te stellen op nihil, althans deze vast te stellen op zodanig bedrag als
het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

Zowel de vrouw als de man hebben tijdig een verweerschrift ingediend.

Op 24 mei 1996 zijn beide hogere beroepen ter terechtzitting van het hof
mondeling behandeld. De man is in de gelegenheid gesteld nadere gegevens aan
het hof te zenden. Bij brief van 6 juni 1996, ingekomen ter griffie van dit
hof op 10 juni 1996, heeft de advocaat van de man nadere stukken aan het hof
doen toekomen. Bij brief van 17 juni 1996, ingekomen ter griffie op 19 juni
1996, heeft de advocaat van de vrouw hierop nog nader gereageerd.

Beoordeling van de gevoegde zaken in hoger beroep

1. Het hof acht termen aanwezig in beide zaken in één beschikking te
beslissen.

2. Het hof gaat van de volgende gegevens uit
(bedragen op hele guldens afgerond):

3. De behoefte van de minderjarige kinderen aan alimentatie staat als niet
bestreden vast.

4. De minderjarige kinderen wonen bij de vrouw. Zij ontvangt een
bijstandsuitkering van ƒ 1.873 per maand. De hypotheeklasten van de
echtelijke woning, waarin de vrouw woont, bedragen ongeveer ƒ 800 per maand.
De behoefte van de vrouw aan alimentatie staat eveneens vast.

5. Volgens jaaropgave 1995 heeft de man in 1995 bruto DM 49.900 verdiend.
Hij werkte voor een Duitse werkgever (…) maar was in Nederland
belastingplichtig. Hij stelt vanaf 4 maart 1996 van werkgever veranderd te
zijn, alwaar hij bruto ƒ 47 520 per jaar verdient. Bij deze werkgever geldt,
evenals bij de vorige, een onkostenvergoedingsregeling, de zogenaamde
Auslösung, waarvan de vrouw stelt dat deze meer dan kostendekkend is en
verkapt inkomen oplevert. Blijkens overgelegde nota’s van in september 1995
in verband met het werk gemaakte onkosten was de in september ontvangen
onkostenvergoeding ontoereikend; de man kwam ongeveer ƒ 1200 tekort;
de in mei 1996 ontvangen onkostenvergoeding was blijkens de specificaties
meer dan kostendekkend; de man hield ongeveer ƒ 1700 over.
Voorts houdt de regeling in dat indien de man minder dan vijfenveertig uur
per week werkt hij geen onkostenvergoeding ontvangt, maar een
kilometervergoeding van ten hoogste maximaal 100 DM. en dat zodra de man op
vrijdag of maandag minder dan vijf uur gewerkt heeft, door de werkgever in
het geheel niets wordt uitgekeerd.

6. Op grond van de verklaring van de man ter terechtzitting en de inhoud van
de overgelegde stukken acht het hof aannemelijk dat, zoals de man stelt, de
gemaakte kosten gemiddeld genomen gedekt worden door de verkregen
vergoedingen, dat hij nu eens overhoudt en dan weer wat erop inschiet. Anders
dan de rechtbank zal het hof daarom niet ƒ 1000 per maand aan extra inkomsten
terzake meenemen.

7. Het door de vrouw gestelde inkomenscriterium dat door de verhuurder van de
woning van de man gehanteerd zou worden (nl. ƒ 6000 per maand) acht het hof
op zichzelf een onvoldoende argument, gesteld al dat dit juist zou zijn, om
uit te gaan van een hoger bruto jaarinkomen dan de man opgeeft. Er zijn geen
andere indicaties dat sprake is van een hoger inkomen van de man.

8. Het hof acht evenwel de huurlasten van de man – ƒ 1185 per maand tot 1
juli 1996 en ƒ 1220 per maand daarna – in verhouding tot de hoogte van zijn
inkomen (dat door verandering van baan nog verlaagd is) bovenmatig en zal
daarom slechts rekening houden met een huurlast van ƒ 950 per maand. Het is
aan de man te bepalen of hij met dit gegeven de keuze maakt om te zien naar
een goedkopere behuizing ofwel het meerdere te bekostigen uit zijn vrije
draagkrachtruimte.

9. Verder wordt rekening gehouden met de niet betwiste andere maandelijkse
lasten van de man: de premie ziektekostenverzekering ad ƒ 174, ƒ 50 premie
ongevallen verzekering en kosten omgangsregeling ƒ 100.

10. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man geen betaling van
alimentatie toelaat ten behoeve van de vrouw en ten behoeve van de kinderen
een lagere alimentatie dan door de rechtbank is opgelegd.

11. De vrouw behoeft echter geen vergoeding te verstrekken aan de man voor
het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de bij de woning en tot de
inboedel daarvan behorende zaken, omdat haar draagkracht daartoe geen ruimte
biedt en zij sinds 1 oktober 1995 alle lasten van de echtelijke woning voor
haar rekening neemt. Bovendien is nog in dispuut tussen partijen of de vrouw
het door de rechtbank toegewezen gebruik van de inboedel inderdaad heeft
kunnen voortzetten.

12. Het vorenstaande brengt mee dat de beschikking van de rechtbank moet
worden vernietigd en dat beslist wordt als volgt.

Beslissing in de gevoegde zaken in hoger beroep

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 10 januari 1996,
voor zover daartegen beroep is ingesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie ten behoeve van de
minderjarige kinderen op ƒ 120 per maand per kind, voor wat betreft de na
heden te verschijnen termijnen, bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen vergoeding voor het voorgezet
gebruik van de echtelijke woning en de bij de woning en tot de inboedel
daarvan behorende zaken op nihil;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.

Rechters

Mr Simons