Instantie: Commissie gelijke behandeling, 16 juli 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is werkzaam bij de wederpartij. Na een ziekteperiode is het
verzoekster niet toegestaan weer haar functie uit te oefenen, omdat deze in
opdracht van de wederpartij is overgenomen door een mannelijke collega.
Tevens heeft de wederpartij aangekondigd in verband met een reorganisatie
verzoeksters functie te zullen wijzigen en verzoekster niet voor de
gewijzigde functie in aanmerking te laten komen. Dit laatste is ook in strijd
met het voorkeursbeleid.
De Commissie overweegt dat het feit dat een man de functie van verzoekster
vervult ook niet zonder meer met zich meebrengt dat onderscheid op grond van
geslacht is gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden zoals bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling. Daartoe dient bij het handelen van de wederpartij het
feit, dat verzoekster tot het vrouwelijke geslacht behoort, een rol te hebben
gespeeld. Het geslacht van verzoekster heeft naar het oordeel van de
Commissie wat dit betreft geen rol gespeeld bij het handelen van de
wederpartij.
Nu ook de getuige, als vertrouwenspersoon van verzoekster aanwezig bij
gesprekken met het sectorhoofd ad interim over de uit te oefenen functie van
verzoekster, ontkend heeft dat uit deze gesprekken de indruk zou kunnen
ontstaan dat het geslacht van verzoekster bij de overwegingen van de
wederpartij een rol heeft gespeeld en de getuige ook voor het overige
hiervoor geen aanwijzingen stelt te hebben, acht de Commissie het niet
aannemelijk dat de wederpartij onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt door verzoekster niet de bij haar functie behorende werkzaamheden te
laten verrichten.
De Commissie is derhalve van oordeel dat de wederpartij jegens verzoekster
niet in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling op het
punt van de arbeidsvoorwaarden.
Ten aanzien van het vervullen van de nieuwe functie en het in strijd handelen
met het voorkeursbeleid overweegt de Commissie dat in deze zaak weliswaar nog
geen vacature is, maar ook nog geen vastgestelde profielschets. Een concept
daarvan wordt immers intern nog besproken. Derhalve wordt niet voldaan aan
het vereiste van een openstaande betrekking zoals bedoeld in voornoemd
wetsartikel en komt de Commissie niet toe aan bespreking van de vraag of
hierbij onderscheid op grond van geslacht is gemaakt noch aan de vraag of de
wederpartij is afgeweken van het voorkeursbeleid.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 8 mei 1996 verzocht mevrouw (…) te Almere-Haven (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) met
spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of Stadsdeel Watergraafsmeer
te Amsterdam (hierna: de wederpartij) onderscheid heeft gemaakt op grond van
geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is werkzaam bij de wederpartij. Na een ziekteperiode is het
verzoekster niet toegestaan weer haar functie uit te oefenen, omdat deze in
opdracht van de wederpartij is overgenomen door een mannelijke collega.
Tevens heeft de wederpartij aangekondigd in verband met een reorganisatie
verzoeksters functie te zullen wijzigen en verzoekster niet voor de
gewijzigde functie in aanmerking te laten komen. Dit laatste is ook in strijd
met het voorkeursbeleid.
Verzoekster meent dat de wederpartij hiermee handelt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en het onderzoek
op verzoek d.d. 13 mei 1996 van verzoekster, met als redengeving de
onderhandelingen met de wederpartij, opgeschort. Op 22 mei 1996 heeft
verzoekster de Commissie gevraagd het onderzoek voort te zetten. De Commissie
heeft conform het verzoek van verzoekster de spoedprocedure toegepast.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Zij zijn opgeroepen
voor een zitting op 2 juli 1996. Tevens is de heer (…) als getuige
opgeroepen.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. (…) (stadsdeelsecretaris)
– dhr. (…) (sectorhoofd Personeel & Organisatie ad interim)
als getuige
– dhr. (…) (vertrouwenspersoon verzoekster)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is sinds augustus 1989 naar tevredenheid van de wederpartij
werkzaam als salarisadministrateur op de afdeling Personeel en Organisatie
(hierna: P&O). Zij is eind november 1995 ziek geworden. Medio januari 1996
heeft verzoekster tijdelijk werkzaamheden verricht bij de afdeling Financiën.
Eind april 1996 heeft zij zich bij de wederpartij gemeld om weer haar eigen
functie te vervullen.
3.2. De wederpartij heeft het voornemen om de afdeling P&O te reorganiseren.
In dat kader bestaat het plan om de functie van verzoekster op te heffen en
een nieuwe functie van salarisadministrateur-coördinator te creëren. Voor
deze nieuwe functie heeft de wederpartij een interne kandidaat van de
afdeling Financiën op het oog. Deze kandidaat is de mannelijke collega die
verzoeksters functie gedurende haar afwezigheid wegens ziekte heeft vervuld.
Tijdens verzoeksters ziekte en herstelperiode is tussen verzoekster en het
sectorhoofd van de afdeling P&O ad interim (hierna: het sectorhoofd a.i.)
zowel schriftelijk als mondeling, soms in aanwezigheid van een
vertrouwenspersoon, de functie van verzoekster aan de orde geweest. Blijkens
een brief van het sectorhoofd a.i. van 3 januari 1996 wordt er naar gestreefd
om verzoekster uit haar functie te ontheffen en haar elders een functie aan
te bieden. In deze brief wordt gesteld dat de reden hiervoor niet gelegen is
in verzoeksters functioneren maar in het feit dat de nieuw te creëren functie
eisen stelt waaraan verzoekster, aldus de wederpartij, niet zou voldoen. Als
functie-eisen worden genoemd kennis van automatisering,
probleemoplossingsgerichtheid, analytisch vermogen, sociale en communicatieve
vaardigheden, leidinggevende vaardigheden.
3.3. Toen verzoekster zich in april 1996 meldde bij de wederpartij werd zij
niet tot haar functie van salarisadministrateur toegelaten omdat haar
vervanger deze functie zou blijven vervullen. De wederpartij had voor
verzoekster de RAP-status aangevraagd. Door een RAP-status kan iemand die
wegens overtolligheid bij een reorganisatie wordt herplaatst, sneller een
nieuwe functie krijgen.
Bij brief van 24 mei 1996 heeft de stadsdeelsecretaris verzoekster meegedeeld
dat zij van de definitieve instelling van de, in verband met de reorganisatie
te creëren, functie van coördinator op de hoogte zal worden gesteld, zodat
zij de kans heeft om op de functie te solliciteren.
De standpunten van partijen
3.4. Verzoekster stelt het volgende.
De wederpartij heeft geen argumenten of redenen gegeven waarom verzoekster
niet langer geschikt zou zijn om haar functie uit te oefenen. Voorzover de
wederpartij haar heeft laten weten dat zij `onrust’ veroorzaakt op de
afdeling, stelt verzoekster dat daarover in functioneringsgesprekken nooit
gesproken is.
Verzoekster ziet niet in waarom juist haar functie moet worden opgegeven. Zij
meent afgerekend te worden op fouten van het vorige sectorhoofd. Naar
aanleiding van deze fouten zouden de kwaliteitsbevorderende maatregelen bij
de afdeling P&O worden getroffen.
De wederpartij heeft reeds uitvoering trachten te geven aan de
reorganisatieplannen, zonder de daartoe benodigde instemming van de
medezeggenschapscommissie, door tijdens verzoeksters ziekte een collega van
een andere afdeling op detacheringsbasis haar functie te laten uitoefenen.
Deze collega is ook na verzoeksters herstel haar functie blijven uitoefenen,
waardoor verzoekster geen toegang had tot haar werkplek.
Het sectorhoofd a.i. heeft verzoekster te kennen gegeven dat de mannelijke
collega die thans als haar vervanger werkzaam is, zal worden aangesteld voor
de nieuw te vormen functie salaris-administrateur-coördinator. Verzoekster is
van mening dat haar geschiktheid voor de nieuw te vormen functie had dienen
te worden onderzocht. De wederpartij heeft dat niet willen doen. De nieuwe
functie zou zodanig gewijzigd worden dat verzoekster niet geschikt zou zijn
om deze functie uit te oefenen.
Verzoekster betwist dat haar vervanger geschikt, althans meer geschikt is dan
zij voor de nieuwe functie, aangezien deze evenmin als zij een leidinggevende
functie heeft vervuld en in ieder geval minder affiniteit heeft met de
salarisadministratie dan zij. De wederpartij heeft ook niet aangegeven waarom
verzoekster niet voor de functie in aanmerking kan komen.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij handelt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling door haar de toegang tot haar werkplek te
ontzeggen. Zij is tevens van mening dat de wederpartij onderscheid maakt op
grond van geslacht door haar als vrouw niet in aanmerking te laten komen voor
de nieuwe functie, waardoor de wederpartij ook in strijd handelt met het
voorkeursbeleid. Dit laatste is ook in strijd met bedoelde wetgeving.
Verzoekster is inmiddels een procedure gestart bij de ambtenarenrechter.
Verzoekster voert ter versterking van haar standpunt aan dat de wederpartij
mannen en vrouwen ook op andere punten ongelijk behandelt. Zij wijst erop dat
het vorige sectorhoofd disfunctioneerde en de wederpartij in haar geval door
middel van gratificaties tevredenheid over haar functioneren heeft geuit.
Niettemin zou verzoekster de RAP-status moeten accepteren en een andere
functie buiten haar afdeling, terwijl voor het vorige sectorhoofd geen
RAP-status is aangevraagd en deze een functie op de eigen afdeling heeft
gekregen.
Als tweede argument voert verzoekster haar werkzaamheden aan bij de Afdeling
Financiën. Deze heeft zij met plezier en naar tevredenheid verricht. De
werkzaamheden waren echter van tijdelijke aard. Verzoekster ziet niet in
waarom zij het werk daar niet had kunnen voortzetten, nu thans een
contractant deze werkzaamhedenblijkt te verrichten. Verzoekster betwist
overigens de stelling van de wederpartij, dat de afdeling Financiën vanwege
haar persoon bezwaar had tegen de ruil van haar met degene die haar tijdens
haar ziekte verving.
3.5. De wederpartij stelt het volgende.
In september 1995 heeft het toenmalige sectorhoofd P&O zijn functie
neergelegd. Het sectorhoofd Algemene Zaken kreeg de leiding met de opdracht
de aansturingsproblematiek te analyseren en op te lossen. Hij heeft als
sectorhoofd P&O a.i. een voorstel tot reorganisatie van de sector gedaan.
De reorganisatie diende budgettair neutraal plaats te vinden, waardoor de
nieuwe coördinatorfunctie moest worden ingepast binnen de bestaande formatie.
Verzoeksters functie kwam als enige voor wijziging in aanmerking, aangezien
van de drie formatieplaatsen één een parttime functie betrof en de andere
functie het secretariaat. Verzoeksters functie, salarisadministrateur, kwam
als meest zware functie in aanmerking om de noodzakelijke inhoudelijke
versterking vorm te kunnen geven. Om die reden, en niet vanwege verzoeksters
functioneren op die functie of haar geslacht, wordt de functie van
salarisadministrateur omgevormd tot die van
salarisadministrateur-coördinator.
Het sectorhoofd a.i. heeft verzoekster in oktober/november 1995 het voornemen
tot omvorming van haar functie meegedeeld. De te wijzigen functie omvatte
meer accenten op leidinggevende elementen, automatiseringsdeskundigheid,
probleemoplossend vermogen alsmede sociale en communicatieve aspecten.
Verzoekster werd voor de invulling van de gewijzigde functie niet geschikt
geacht. Het sectorhoofd a.i. en verzoekster kwamen samen tot de conclusie dat
verzoekster interesse had voor een functie bij de sector Financiën.
Verzoekster deed echter bij brief van 27 november 1995 afstand van haar
toezegging mee te werken aan een andere functievervulling.
Het sectorhoofd a.i. heeft getracht een ruil te bewerkstelligen tussen
verzoekster en een medewerker bij de sector Financiën.
Bij de leiding van laatstgenoemde sector bestond echter twijfel over de
persoon van verzoekster.
De wederpartij betwist het standpunt van verzoekster dat haar vervanger niet
meer geschikt dan zij zou zijn voor de nieuw te vormen functie. De vervanger
van verzoekster heeft weliswaar geen leidinggevende functie vervuld maar de
betrokkene, die reeds langer bij de wederpartij werkzaam is, heeft wel de
potentie daartoe. Hij is ook geschikt vanwege zijn
automatiseringsdeskundigheid, hetgeen een belangrijk criterium is. Bij
Financiën deed hij de boekhouding, de betaalcyclus van alle kosten van het
stadsdeel behoorde tot zijn taak.
De functie van coördinator zal worden beschreven en gewaardeerd in een
passende schaal. Ter zitting stelt de wederpartij dat er een drie weken oud
concept is voor een profiel, dat intern besproken wordt. Er is nog geen
vacature. Verzoekster heeft als een ieder het recht te solliciteren en krijgt
de gelegenheid formeel beoordeeld te worden op de geschiktheid voor de nieuwe
functie.
Ten aanzien van de stellingname van verzoekster betreffende verschil in
behandeling tussen haar als vrouw en het vorige sectorhoofd als man stelt de
wederpartij gelijkelijk verantwoordelijk te zijn voor het vorige sectorhoofd
en verzoekster. Het vorige sectorhoofd zou uitkijken naar een andere baan en
is vooralsnog werkzaam als senior beleidsmedewerker.
Ter zitting stelt de wederpartij dat de stand van zaken thans is dat de
betrokkene elk moment de huidige functie kan verlaten. Voor verzoekster wordt
ook al langer naar een goede oplossing gezocht.
Het standpunt van verzoekster dat haar werkzaamheden bij Financiën van
tijdelijke aard waren terwijl thans een contractant, een man, dit werk
verricht, wordt door de wederpartij niet weersproken. Na het vertrek van de
vervanger van verzoekster bij Financiën kon deze vacature niet definitief
worden ingevuld vanwege het feit dat Financiën formatieplaatsen moest
inleveren. Het gaat de wederpartij om een definitieve oplossing voor
verzoekster, er zijn mogelijkheden voor een andere functie.
3.6. De getuige stelt het volgende.
De getuige heeft als vertrouwenspersoon van verzoekster in december 1995 en
januari 1996 twee gesprekken van verzoekster met het sectorhoofd a.i.
bijgewoond. Onderwerp van de gesprekken was de voorgenomen reorganisatie en
de nadelige gevolgen daarvan voor verzoekster. De wederpartij wilde de
functie van verzoekster wijzigen in het kader van deze reorganisatie. De
bedoeling was dat de gewijzigde functie zou worden vervuld door degene die
verzoeksters werkzaamheden tijdens haar arbeidsongeschiktheid vervulde. De
wederpartij stelde te streven naar een oplossing voor verzoekster.
De getuige stelt dat in beide gesprekken van de kant van het sectorhoofd a.i.
niet duidelijk werd gemaakt wat precies mis was met de afdeling of met
verzoekster. Wel werd in vage bewoordingen gesproken over het functioneren
van de afdeling en over
revitalisering. Niet duidelijk is gemaakt waar de maatregelen op gebaseerd
zijn. Ook is door verzoekster en de getuige in de gesprekken naar voren
gebracht, dat het uitermate vreemd is dat reeds een functiewijziging
plaatsvindt voordat sprake is van een reorganisatie. Dit werd ook niet
bevredigend gemotiveerd. Als volgens de procedurele regels gehandeld zou
worden -de medezeggenschapscommissie had zich over de voorgenomen
reorganisatie moeten kunnen uitspreken voordat daarmee een aanvang zou worden
genomen- en er goede redenen zouden zijn, zou het in het algemeen en voor
verzoekster in het bijzonder niet zo’n probleem zijn.
Ten aanzien van de vraag of uit de gesprekken gebleken is, dat de indruk zou
kunnen ontstaan dat het geslacht van verzoekster een rol heeft gespeeld,
stelt de getuige dat dit niet het geval is. Noch mondeling noch schriftelijk
heeft hij iets gemerkt van een voorkeur op grond van geslacht van het
sectorhoofd a.i.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling heeft
gemaakt door
a) verzoekster niet toe te staan de bij haar functie horende werkzaamheden te
verrichten;
b) verzoekster geen gelegenheid te bieden om te solliciteren op de nieuwe
functie;
c) vanwege het bij b) gestelde in strijd te handelen met haar
voorkeursbeleid.
4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 1a lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna: WGB)
verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen in de openbare
dienst onder andere in de arbeidsvoorwaarden.
Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen en
vrouwen bij de aanbieding of bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
Van het verbod in artikel 1a WGB lid 1 en artikel 3 lid 1 WGB mag onder
andere worden afgeweken in geval van voorkeursbeleid voor vrouwen (art. 5 lid
1 WGB).
4.3. Ten aanzien van het bij 4.1. sub a gestelde (het verrichten van de
werkzaamheden behorende bij de functie) overweegt de Commissie als volgt.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij tijdens de afwezigheid van
verzoekster wegens ziekte iemand de werkzaamheden van verzoekster heeft laten
verrichten, onder meer met het oogmerk deze collega de te wijzigen functie te
laten vervullen. Het feit dat de reorganisatie officieel nog niet in gang was
gezet en de functie van verzoekster formeel nog niet gewijzigd was, duiden op
een onzorgvuldig handelen van de wederpartij. De Commissie overweegt dat door
deze onzorgvuldigheid, gevoegd bij de -door de getuige bevestigde-
onduidelijkheid over de beweegredenen van het handelen van de wederpartij,
het geslacht van verzoekster in haar beleving een rol speelt bij het niet
toelaten tot haar werkplek. Dit betekent echter nog niet dat daarmee sprake
is van een verboden onderscheid.
De Commissie overweegt dat het feit dat een man de functie van verzoekster
vervult ook niet zonder meer met zich meebrengt dat onderscheid op grond van
geslacht is gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden zoals bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling. Daartoe dient bij het handelen van de wederpartij het
feit, dat verzoekster tot het vrouwelijke geslacht behoort, een rol te hebben
gespeeld.
Verzoekster stelt dat dit laatste het geval is, omdat volgens haar niet valt
niet in te zien waarom juist haar functie dient te worden opgeheven.
Gelet op het gegeven dat de reorganisatie budgettair neutraal diende te
verlopen en gelet op de formatieve bezetting van de afdeling P&O acht de
Commissie het aannemelijk dat voor de wederpartij de functie van
salarisadministrateur voor wijziging in aanmerking kwam. Het geslacht van
verzoekster heeft naar het oordeel van de Commissie wat dit betreft geen rol
gespeeld bij het handelen van de wederpartij.
Verzoekster meent tevens dat haar geslacht een rol moet hebben gespeeld
omdat, ook in vergelijking met haarzelf, de geschiktheid van haar vervanger,
die haar werk mag blijven verrichten vanwege het vervullen van de nieuwe
functie, dient te worden betwist.
De Commissie overweegt hieromtrent dat wanneer aan de geschiktheid van de
vervanger van verzoekster voor de te wijzigen functie ernstig zou kunnen
worden getwijfeld, daardoor een vermoeden van onderscheid op grond van
geslacht kan ontstaan. Zulks is echter, gelet op hetgeen partijen hierover
naar voren hebben gebracht, niet aannemelijk geworden.
Nu ook de getuige, als vertrouwenspersoon van verzoekster aanwezig bij
gesprekken met het sectorhoofd a.i. over de uit te oefenen functie van
verzoekster, ontkend heeft dat uit deze gesprekken de indruk zou kunnen
ontstaan dat het geslacht van verzoekster bij de overwegingen van de
wederpartij een rol heeft gespeeld en de getuige ook voor het overige
hiervoor geen aanwijzingen stelt te hebben, acht de Commissie het niet
aannemelijk dat de wederpartij onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt door verzoekster niet de bij haar functie behorende werkzaamheden te
laten verrichten.
De Commissie is derhalve van oordeel dat de wederpartij jegens verzoekster
niet in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling op het
punt van de arbeidsvoorwaarden.
4.4. De Commissie overweegt nog het volgende ten aanzien van de andere
argumenten van verzoekster met betrekking tot het niet mogen vervullen van
haar functie als salarisadministrateur.
Ten aanzien van verzoeksters stelling dat het vorige sectorhoofd ondanks zijn
disfunctioneren geen RAP-status kreeg in tegenstelling tot haar, terwijl zij
steeds naar tevredenheid heeft gefunctioneerd maar een andere functie zou
moeten accepteren, stelt de Commissie allereerst vast dat verzoekster deze
RAP-status thans niet heeft. Weliswaar is de RAP-status voor verzoekster
aangevraagd, niet is echter aannemelijk gemaakt dat dit onderscheid ten
opzichte van het vorige sektorhoofd een onderscheid op grond van geslacht is
zoals bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling. Dit nog daargelaten de
vraag, of de situaties van de laatste en verzoekster vergelijkbaar zijn in
het kader van het in aanmerking komen van de RAP-status.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de Commissie voor de tijdelijke aard van
de werkzaamheden van verzoekster bij de afdeling Financiën. Afgezien van de
vraag of verzoekster haar werk daar niet had kunnen voortzetten nu deze
werkzaamheden door een ander worden verricht, is louter het feit dat de
huidige medewerker op die functie een man is onvoldoende om een onderscheid
op grond van geslacht te kunnen vaststellen.
4.5. Ten aanzien van het bij 4.1. sub b en c gestelde (het vervullen van de
nieuwe functie en het in strijd handelen met het voorkeursbeleid) overweegt
de Commissie als volgt.
Volgens artikel 3 lid 1 WGB is onderscheid op grond van geslacht verboden bij
de aanbieding van een betrekking of bij de behandeling bij de vervulling van
een openstaande betrekking. Vastgesteld moet worden dat in deze zaak
weliswaar nog geen vacature is, maar ook nog geen vastgestelde profielschets.
Een concept daarvan wordt immers intern nog besproken. Derhalve wordt niet
voldaan aan het vereiste van een openstaande betrekking zoals bedoeld in
voornoemd wetsartikel en komt de Commissie niet toe aan bespreking van de
vraag of hierbij onderscheid op grond van geslacht is gemaakt noch aan de
vraag of de wederpartij is afgeweken van het voorkeursbeleid.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat Stadsdeel Watergraafsmeer te
Amsterdam jegens mevrouw (…) te Almere-Haven geen onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling en
derhalve niet in strijd met deze wetgeving heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. P.R. Rodrigues(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer)