Instantie: Commissie gelijke behandeling, 16 juli 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
werkzaam bij de wederpartij. Verzoekster stelt dat haar geen
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een tijdelijke verlenging van
haar contract is aangeboden wegens haar zwangerschap.
De Commissie constateert dat de reden die de wederpartij gegeven heeft voor
het niet verlengen van het dienstverband het onvoldoende functioneren van
verzoekster was. Dit standpunt heeft verzoekster verbaasd omdat zij van
mening is dat zij door haar begeleider regelmatig werd gecomplimenteerd. In
de overgelegde verklaring van de begeleider is aangegeven op welke essentiële
punten verzoekster naar zijn mening onvoldoende functioneerde. De begeleider
stelt daarin voorts verzoekster in gesprekken gewezen te hebben op deze
elementen.
Het is de Commissie, uit de verklaring van verzoekster op de zitting,
gebleken dat deze niet ontkent dat de begeleider haar op tekortkomingen heeft
gewezen. Zij heeft deze aanwijzingen echter niet beschouwd als een
beoordeling dat haar functioneren onvoldoende was.
De Commissie stelt vast dat de verklaringen van de beide directe chefs duiden
op onvoldoende functioneren van verzoekster. Gelet op deze verklaringen acht
de Commissie het aannemelijk dat de beslissing de arbeidsovereenkomst met
verzoekster niet te verlengen, gebaseerd was op het onvoldoende functioneren
van verzoekster. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden door
verzoekster naar voren gebracht ter ondersteuning van haar standpunt dat haar
zwangerschap een rol heeft gespeeld bij de beslissing het dienstverband niet
te verlengen.
De Commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat de beslissing, om
de arbeidsovereenkomst met verzoekster niet te verlengen, uitsluitend gelegen
is in het functioneren van verzoekster.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 2 mei 1996 verzocht mevrouw (…) te (…) (hierna: verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of de
(…) te (…) (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid maakt naar
geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
werkzaam bij de wederpartij. Verzoekster stelt dat haar geen
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een tijdelijke verlenging van
haar contract is aangeboden wegens haar zwangerschap. Verzoekster is van
mening dat de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling handelt.
2. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen. De Commissie
heeft vervolgens na telefonisch overleg met verzoekster en de wederpartij
besloten in deze zaak de versnelde procedure toe te passen. De wederpartij
heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen en deze hebben hun standpunten
nader toegelicht tijdens een zitting op 17 juni 1996.
De Commissie heeft ook mr. S.F. Hooftman (hierna: de begeleider), die belast
is met de opleiding en begeleiding van nieuwe medewerkers op de afdeling waar
verzoekster werkzaam was opgeroepen. Betrokkene kon vanwege persoonlijke
omstandigheden aan de oproep geen gevolg geven en heeft de Commissie een
schriftelijke verklaring doen toekomen.
2.3. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. mr.drs. (…) (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. (…) (hoofd Juridische Ledenservice)
– dhr. mr. (…) (advocaat)
van de kant van de Commissie
– mw.mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw.mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. Nasseri Raveshti (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer)
2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.3.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is op 15 mei 1995 bij de wederpartij in dienst getreden als
medewerkster op de juridische afdeling voor 20 uur per week. Het betrof een
arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. In de aanstellingsbrief van 2
mei 1995 is aangegeven dat de overeenkomst eindigt, zonder dat enige nadere
opzegging noodzakelijk is, door het verstrijken van de termijn van een jaar,
tenzij tenminste drie maanden voor het verstrijken van die termijn
schriftelijk een verlenging wordt overeengekomen.
3.2. Op de arbeidsovereenkomst zijn de Algemene Arbeidsvoorwaarden van de
wederpartij van toepassing. Deze vermelden onder artikel 7.3. ten aanzien van
functie-beoordeling het volgende:
`De “vereniging” kent een open methodische beoordeling van de wijze waarop de
medewerker zijn functie vervult. Daardoor wordt iedere medewerker minstens
eenmaal per jaar beoordeeld door diens chef of diens naast hogere chef.
De beoordeling geschiedt aan de hand van een beoordelingsgesprek tussen
medewerker en diens chef. Onder meer op basis daarvan wordt door de
`vereniging’ vastgesteld of en zo ja welke salarisverhoging wordt toegekend.
[…] Van het beoordelingsgesprek wordt, indien een van beide partijen dat
wenst, door de chef een schriftelijk verslag gemaakt […]’
3.3. Nieuwe medewerkers volgen bij de wederpartij eerst een inwerkprogramma
van ongeveer twee maanden. Op 17 juli is verzoekster begonnen met het
telefonisch verstrekken van informatie aan de juridische informatielijn.
Aanvankelijk onder begeleiding en later zelfstandig. Ter controle van de
werkzaamheden werd door de begeleider soms `meegeluisterd’.
3.4. Verzoekster heeft de wederpartij begin augustus 1995 meegedeeld dat zij
zwanger was. Op grond van haar bevallingsdatum ging verzoekster op 14
december 1995 met zwangerschapsverlof en zou op 17 april 1996 in de
organisatie terugkeren.
3.5. Door het hoofd van de Juridische Ledenservice (hierna: het hoofd) zijn
twee gesprekken met verzoekster gevoerd, namelijk op 17 november 1995 en op 8
december 1995. Van deze gesprekken zijn geen verslagen gemaakt.
In het eerste gesprek werden juridische vragen gesteld die aan de orde kunnen
komen aan de juridische info-lijn.
Voorafgaand aan het zwangerschapsverlof heeft op vrijdag 8 december 1995, de
laatste feitelijke werkdag van verzoekster, het tweede gesprek
plaatsgevonden. Daarin werd door het hoofd aan verzoekster meegedeeld dat
haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd in de vorm van een contract
voor bepaalde of onbepaalde tijd. De wederpartij bood verzoekster bij wijze
van uitzondering de mogelijkheid in de periode van 17 april 1996 (einde
bevallingsverlof) tot 15 mei 1996 (einde contract) buitengewoon verlof op te
nemen met behoud van uitkering. Verzoekster heeft aangegeven van deze
mogelijkheid gebruik te willen maken.
De standpunten van partijen
Verzoekster stelt het volgende.
3.6. Tijdens het gesprek op 8 december 1995 heeft het hoofd verzoekster
meegedeeld dat de wederpartij haar na afloop van de arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan zal bieden.
Evenmin zou de tijdelijke arbeidsovereenkomst worden verlengd. Het hoofd gaf,
naast twijfels omtrent het functioneren van verzoekster, als reden voor dit
standpunt op dat de feitelijke beoordelingsperiode te kort was. Deze
redenering van het hoofd is innerlijk tegenstrijdig.
3.7. Indien er inderdaad twijfels waren over het functioneren van verzoekster
als gevolg van een te korte beoordelingsperiode, dan wordt verzoekster in
feite tegengeworpen dat zij vanwege haar zwangerschap gedurende zestien weken
afwezig zou zijn. Aangezien verzoekster verder nauwelijks wegens ziekte
verzuimd heeft, moet het zwangerschaps- en bevallingsverlof de enige reden
zijn geweest dat de beoordelingsperiode te kort zou zijn. Dat is in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
3.8. Verzoekster is van mening dat zij goed functioneerde. Zij had het
hoogste aantal afgewerkte telefonische adviezen. In tussentijdse gesprekken
is tevredenheid geuit. Van deze gesprekken zijn echter geen verslagen
opgesteld.
3.9. De beoordeling van het functioneren van verzoekster door het hoofd is
niet in overeenstemming met de beoordeling door de begeleider. De begeleider
heeft geen kritiek geuit op haar functioneren, zij kreeg van hem regelmatig
complimenten over de snelheid waarin zij zich de materie eigen wist te maken.
Op de zitting verklaarde verzoekster dat de begeleider haar wel wat
aanwijzingen gaf, onder meer dat zij meer ruggespraak moest houden met hem.
Naderhand is haar gebleken dat haar wordt verweten te veel ruggespraak te
hebben gepleegd.
3.10. Het hoofd kon niet beoordelen hoe verzoekster functioneerde. Hij heeft
haar in de periode dat zij voor de wederpartij werkzaam was slechts een paar
keer ontmoet. De eerste keer informeerde hij hoe het ging. In een volgend
gesprek, dat onaangekondigd plaats vond, had zij het gevoel dat haar een
tentamen werd afgenomen. Zij wist niet wat dat te betekenen had en voelde
zich overrompeld. De begeleider had haar desgevraagd gerustgesteld. Zij was
dan ook geheel verbaasd dat haar in het gesprek in december 1995 werd
meegedeeld dat zij onvoldoende functioneerde.
3.11. Verzoekster was inderdaad van plan om de HBO-opleiding
sociaal-juridische dienstverlening te gaan volgen. Zij heeft dat ook in haar
sollicitatiegesprek aangegeven. Verzoekster is voor het toelatingsexamen
opleidingstechnisch gezien gezakt; zij behaalde alle onderdelen, maar kon in
een onderdeel als gevolg van haar verhuizing geen tentamen afleggen.
Verzoekster heeft dit bij haar begeleider gemeld. De wederpartij bood
verzoekster vervolgens aan een aantal modulen aan de Open Universiteit te
volgen. De wederpartij kwam hier echter, ondanks aandringen van verzoekster,
niet meer op terug. Overigens is verzoekster nooit meegedeeld dat de
wederpartij de opleiding van zo’n groot belang vond. De aanstellingsbrief
biedt hiervoor ook geen aanknopingspunt.
3.12. Het gesprek met verzoekster in december 1995 was kennelijk een
beoordelingsgesprek zoals beschreven in de Algemene Arbeidsvoorwaarden van de
wederpartij. In deze voorwaarden staat dat op basis van zo’n gesprek beslist
wordt over een eventuele periodieke salarisverhoging. Verzoekster heeft in
januari 1996 een salarisverhoging gekregen. Op grond daarvan moet worden
aangenomen dat de wederpartij wel tevreden was over het functioneren van
verzoekster.
De wederpartij stelt het volgende.
3.13. De wederpartij heeft meer vrouwelijke dan mannelijke werknemers in
dienst. In 1995 waren er 68 vrouwelijke en 40 mannelijke werknemers. Van de
zeven stafleden is eveneens de meerderheid
– vier personen – van het vrouwelijk geslacht. Er is nog nooit een
dienstverband om reden van zwangerschap niet verlengd, noch is er afgezien
van indienstneming. Integendeel, een collega van verzoekster is een
jaarcontract aangeboden nadat zij tijdens de sollicitatiegesprekken had
aangegeven in verwachting te zijn.
3.14. De wederpartij heeft het dienstverband van verzoekster voor bepaalde
tijd niet omgezet in een voor onbepaalde tijd omdat zij daartoe in het
functioneren van verzoekster onvoldoende aanknopingspunten had. Er zijn
twijfels geuit over de vraag of verzoekster op het vereiste niveau zou kunnen
functioneren.
De wederpartij licht dit als volgt toe.
Verzoekster heeft tijdens de inwerkperiode de brochures wel snel gelezen,
maar zij heeft de stof slechts oppervlakkig bekeken. Opvallend was dat
verzoekster moeilijkere opdrachten meermalen niet had uitgewerkt omdat zij
het antwoord niet wist. De hoeveelheid adviezen is niet de enige toets om het
functioneren te beoordelen. De kwaliteit van het advies is ook belangrijk. De
kwantiteit van de telefonisch gegeven adviezen was inderdaad voldoende, maar
de benadering was in het algemeen nog te oppervlakkig. Verzoekster beheerste
met name de techniek van het doorvragen onvoldoende. Ook heeft verzoekster
weinig blijk gegeven van enthousiasme en betrokkenheid bij het werk.
Verzoekster is op de zwakke punten die verbeterd moesten worden gewezen door
haar begeleider. Naar aanleiding van opmerkingen van collega’s heeft de
begeleider `meegeluisterd’ bij door verzoekster gevoerde telefoongesprekken.
Uit zijn notities blijkt dat deze zowel wat presentatie als kwaliteit
betreft, verbeterd moesten worden. De begeleider heeft dit respectievelijk
met verzoekster en het hoofd besproken. Naar aanleiding daarvan heeft het
hoofd omstreeks 17 november 1995 een gesprek met verzoekster gehad over haar
functioneren.
3.15. Hoewel verzoekster niet over relevante werkervaring beschikte, werd zij
voor de functie aangenomen omdat zij in haar sollicitatiebrief aangaf via een
toelatingsexamen de HBO-opleiding sociaal-juridische dienstverlening te
willen gaan volgen. Dit is ook aan verzoekster meegedeeld.
De wederpartij heeft verzoekster gewezen op de mogelijkheid van een
studiekostenvergoeding. Verzoekster heeft de wederpartij niet verzocht aan te
geven welke modules zij aan de Open Universiteit zou kunnen volgen.
3.16. De wederpartij geeft toe dat het niet zorgvuldig is geweest om tot het
laatste moment te wachten om verzoekster mee te delen dat het contract niet
verlengd werd.
3.17. De wederpartij concludeert dat het feit dat verzoekster tijdens het
jaarcontract zwanger werd geen enkele rol heeft gespeeld bij de beslissing
haar niet een verlenging aan te bieden. Het ging slechts om haar functioneren
en dat leverde onvoldoende aanknopingspunten op. De beoordelingsperiode was
niet te kort om tot een gewogen oordeel te komen. Dat verzoekster per januari
1996 een zogenaamde periodiek heeft ontvangen, is een automatisme volgend uit
de gehanteerde salarissystematiek.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid maakt naar geslacht
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling door de tijdelijke
arbeidsovereenkomst met verzoekster niet te verlengen.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen
van belang.
4.2. Ingevolge artikel 7A:1637ij BW lid 1 is het verboden bij het aangaan of
beëindigen van een arbeidsovereenkomst onderscheid te maken tussen mannen en
vrouwen.
De Commissie heeft in eerdere uitspraken (Commissie gelijke behandeling, 23
mei 1995, oordeelnummer 95-15; 24 juli 1995, oordeelnummer 95-29; 17 april
1996, oordeelnummer 96-26) geoordeeld dat het besluit om een tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet te verlengen, een besluit betreffende het aangaan
van een arbeidsovereenkomst is.
4.3. Artikel 7A:1637ij BW lid 5 bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen
en vrouwen moet worden verstaan direct en indirect onderscheid. Onderscheid
op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze
bepalingen een vorm van direct onderscheid.
De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid. De
enige uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid zijn de in artikel
7A:1637ij BW lid 2-4 genoemde uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn hier
niet van toepassing.
4.4. Reeds eerder oordeelde de Commissie dat ook indien zwangerschap niet de
doorslaggevende reden is geweest om een zwangere kandidate niet te benoemen
maar slechts een van de redenen, in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen is gehandeld (Commissie gelijke
behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer 95-15 en Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 8 mei 1990, oordeelnummer
172-90-31 en 23 juni 1992, oordeelnummer 518-92-37).
4.5. De vraag die voorligt is of aannemelijk is dat de zwangerschap van
verzoekster (mede) aanleiding vormde voor de wederpartij om de
arbeidsovereenkomst met verzoekster niet te verlengen.
Hieromtrent overweegt de Commissie als volgt.
4.6. De Commissie constateert dat de reden die de wederpartij gegeven heeft
voor het niet verlengen van het dienstverband het onvoldoende functioneren
van verzoekster was. Dit standpunt heeft verzoekster verbaasd omdat zij van
mening is dat zij door haar begeleider regelmatig werd gecomplimenteerd. In
de overgelegde verklaring van de begeleider is aangegeven op welke essentiële
punten verzoekster naar zijn mening onvoldoende functioneerde.
De begeleider stelt daarin voorts verzoekster in gesprekken gewezen te hebben
op deze elementen.
4.7. Het is de Commissie, uit de verklaring van verzoekster op de zitting,
gebleken dat deze niet ontkent dat de begeleider haar op tekortkomingen heeft
gewezen. Zij heeft deze aanwijzingen echter niet beschouwd als een
beoordeling dat haar functioneren onvoldoende was.
4.8. Ook het hoofd heeft verklaard dat hij verzoekster in een gesprek in
november 1995, naar aanleiding van de beoordeling door de begeleider,
inhoudelijke vragen heeft gesteld die aan de orde kunnen komen aan de
juridische infolijn. Deze vragen werden naar zijn mening onvoldoende
beantwoord.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij door dit gesprek werd
overvallen. Zij had het gevoel dat haar een tentamen werd afgenomen en was
daardoor geheel overrompeld.
4.9. Het is niet de taak van de Commissie om te beoordelen of verzoekster al
dan niet voldoende functioneerde. De taak van de Commissie is om te
beoordelen of de zwangerschap van verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij
het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Hierbij kan het oordeel over
het functioneren van verzoekster slechts in zoverre worden betrokken, dat de
wederpartij aannemelijk moet maken dat de arbeidsovereenkomst met verzoekster
niet is verlengd vanwege redenen die uitsluitend met haar functioneren
samenhangen.
4.10. In het onderhavige geval staat de verklaring van verzoekster dat haar
van onvoldoende functioneren niets of weinig is gebleken tegenover de
verklaringen van haar beide directe chefs. Het feit dat in het bedrijf van de
wederpartij geen traditie bestaat van functioneringsgesprekken en het
schriftelijk vastleggen daarvan, brengt mee dat thans slechts op deze
verklaringen af kan worden gegaan. De Commissie stelt vast dat de
verklaringen van de beide directe chefs duiden op onvoldoende functioneren
van verzoekster. Gelet op deze verklaringen acht de Commissie het aannemelijk
dat de beslissing de arbeidsovereenkomst met verzoekster niet te verlengen,
gebaseerd was op het onvoldoende functioneren van verzoekster. Er zijn geen
andere feiten of omstandigheden door verzoekster naar voren gebracht ter
ondersteuning van haar standpunt dat haar zwangerschap een rol heeft gespeeld
bij de beslissing het dienstverband niet te verlengen.
De Commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat de beslissing, om
de arbeidsovereenkomst met verzoekster niet te verlengen, uitsluitend gelegen
is in het functioneren van verzoekster.
4.11. De Commissie maakt bij de wijze van functie-beoordeling van de
wederpartij wel enige kanttekeningen.
Hoewel artikel 7.3 van de Algemene Arbeidsvoorwaarden vermeldt dat de
wederpartij een `open methodische beoordeling’ kent, is niet gebleken dat de
functie-beoordeling van verzoekster op enige methodische benadering is
gebaseerd.
Het is voorts niet duidelijk geworden of en zo ja welke van de gesprekken
gekwalificeerd zou kunnen worden als een beoordelingsgesprek als bedoeld in
genoemd artikel.
Het is gebruikelijk dat dergelijke gesprekken door de werkgever duidelijk als
zodanig van te voren worden aangekondigd. Betrokkenen dienen daarbij op de
hoogte te worden gesteld van de criteria die in de beoordeling zullen worden
betrokkenen. Voorts is gebruikelijk dat daarvan schriftelijke verslagen
worden opgemaakt. Dit betekent dat beoordelingsprocedures inzichtelijk,
systematisch en controleerbaar moeten zijn.
Het verbod van onderscheid ingevolge de wetgeving gelijke behandeling brengt
mee dat de werkgever maatregelen moet nemen om te voorkomen dat in zijn
bedrijf (ongewild) onderscheid wordt gemaakt op een door deze wetgeving
verboden grond. Tot deze maatregelen behoren het in acht nemen van de
hiervoor genoemde algemene zorgvuldigheidseisen bij de beoordeling van
werknemers. Dit betekent dat de (mate van) inzichtelijkheid, systematiek en
controleerbaarheid van gevolgde procedures een rol kan spelen bij de
beoordeling van de vraag of er sprake is van door de wet verboden
onderscheid. In dit kader beveelt de Commissie de wederpartij aan de
procedure van beoordeling in haar organisatie zorgvuldig te evalueren en bij
de aanpassing vorenstaande kanttekeningen te betrekken.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te (…) jegens mevrouw
(…) te (…) geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met
artikel 7A:1637ij lid 1 BW.

Rechters

Mw.mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw.mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. drs. B. Nasseri Raveshti (lid Kamer), mw. I.M. Hidding(secretaris Kamer)