Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker heeft bij de wederpartij via (…) (hierna: de tussenpersoon), een
aansluiting voor mobiele telefoons aangevraagd. Zijn aanvraag is afgewezen
vanwege het feit dat hij op dat moment niet aan de acceptatiecriteria van de
wederpartij voldeed.
De afwijzing van de aanvraag van verzoeker wordt niet veroorzaakt door de
niet-Nederlandse nationaliteit van verzoeker, maar door de eisen die aan de
verblijfsvergunning worden gesteld. Door deze eisen worden niet alle personen
met een verblijfsvergunning per definitie uitgesloten. Houders van
verblijfsvergunningen met als aanduiding de letter A, B, C of E worden immers
wel door de wederpartij geaccepteerd. De Commissie concludeert op grond
hiervan dat de wederpartij jegens verzoeker geen direct onderscheid naar
nationaliteit heeft gemaakt.
Het staat vast dat de wederpartij de aanvraag van verzoeker heeft geweigerd
omdat hij over een D-document beschikte. Houders van een D-document zijn per
definitie vreemdelingen. Door het hanteren van genoemde acceptatievoorwaarde
worden dus alleen niet-Nederlanders getroffen.
De Commissie is van oordeel dat door deze handelwijze door de wederpartij
indirect onderscheid op grond van nationaliteit jegens verzoeker wordt
gemaakt.
De Commissie constateert dat het doel van de wederpartij is haar financiële
risico’s te beperken en zodoende haar bedrijfsbelangen te beschermen. De
Commissie is van oordeel dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is. Dit
nagestreefde doel beantwoordt tevens aan een werkelijke behoefte van de
wederpartij.
De wederpartij wil dit doel bereiken door middel van een acceptatievoorwaarde
die inhoudt dat slechts met houders van een verblijfsvergunning met als
aanduiding de letter A, B, C of E een overeenkomst wordt aangegaan. De vraag
die voorligt is of dit middel geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel
te bereiken.
De Commissie is van oordeel dat een houder van een D-document niet per
definitie een verhoogd financieel risico hoeft te vormen voor het aangaan van
de onderhavige overeenkomst. Dit hangt af van de onderliggende verblijfstitel
en andere relevante omstandigheden van de aanvrager. Personen, die tot
Nederland worden toegelaten om klemmende redenen van humanitaire aard, kunnen
over een D-document beschikken.
Ook aan personen met een afhankelijke verblijfstitel, zoals verzoeker, wordt
een D-document verstrekt. Het staat evenmin bij voorbaat vast dat personen
met een afhankelijke verblijfstitel, een verhoogd risico vormen. De
verblijfstitel van verzoeker is gebaseerd op zijn verblijf bij zijn
Nederlandse echtgenote. Behoudens bij ontbinding van het huwelijk wordt een
dergelijke verblijfsvergunning jaarlijks verlengd, zoals ook bij verzoeker
het geval is geweest.
De Commissie is van oordeel dat het afwijzen van potentiële klanten zoals
verzoeker, enkel en alleen op grond van de verblijfsduur ingevolge het
D-document, zonder daarbij nader te informeren naar de daaraan ten grondslag
liggende verblijfstitel of andere relevante omstandigheden, een te grofmazig
middel is ten opzichte van het nagestreefde doel. De wederpartij sluit door
dit beleid ook potentiële klanten uit die geen verhoogd risico vormen. Het
gehanteerde middel heeft zodoende verder strekkende gevolgen dan noodzakelijk
en is niet geschikt om het nagestreefde doel te bereiken.
De Commissie stelt op grond van het hiervoor gestelde vast dat er in het
onderhavige geval geen objectieve rechtvaardigingsgrond is. Derhalve is er
sprake van een verboden indirect onderscheid op grond van nationaliteit.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 5 maart 1996 verzocht de heer (…) (hierna: verzoeker), de Commissie
gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of (…)
(hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid heeft gemaakt op grond van
nationaliteit in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
1.2. Verzoeker heeft bij de wederpartij via (…) (hierna: de tussenpersoon),
een aansluiting voor mobiele telefoons aangevraagd. Zijn aanvraag is
afgewezen vanwege het feit dat hij op dat moment niet aan de
acceptatiecriteria van de wederpartij voldeed. Verzoeker is van mening dat de
handelwijze van de wederpartij in strijd is met de AWGB.
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. Verzoeker heeft gevraagd om een versnelde behandeling. De Commissie
heeft dit verzoek afgewezen en het verzoek volgens de gewone procedure in
behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder hun
standpunten nader toegelicht.
2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 2 juli 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– de heer (…) (verzoeker)
– mevrouw (…) (echtgenote verzoeker)
van de kant van de wederpartij
– mevrouw (…)
van de kant van de Commissie
– mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– de heer drs. B. Nasseri Raveshti (lid Kamer)
– de heer mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mevrouw mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoeker is directeur/eigenaar van een eenmanszaak gevestigd te (…).
Het bedrijf is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van
Koophandel voor Gooiland en richt zich op consultancy, installatie en service
van communicatie-artikelen en ontwerp en installatie van huishoudelijke en
kantoorinterieurs.
3.2. Op 23 februari 1996 heeft verzoeker via de tussenpersoon bij de
wederpartij, een telecommunicatiebedrijf, een aanvraag ingediend voor het
verkrijgen van een mobiele telefoonaansluiting voor zijn bedrijf.
De aanvraag omvat invulling en ondertekening door de klant van een standaard
opdrachtformulier van de wederpartij. In dit formulier wordt ondermeer
gevraagd naar het soort legitimatiebewijs van de aanvrager. Vervolgens wordt,
indien de aanvraag door een persoon van niet-Nederlandse nationaliteit wordt
gedaan, op grond van de overgelegde verblijfsdocumenten getoetst of de
aanvraag voldoet aan de acceptatiecriteria van de wederpartij.
3.3. Verzoeker is sinds januari 1994 gehuwd met een vrouw, die de Nederlandse
nationaliteit bezit. Verzoeker heeft de Nigeriaanse nationaliteit en beschikt
over een afhankelijke verblijfstitel, waarvoor een zogenoemd D-document wordt
verstrekt(Een D-document is een verblijfsvergunning waarbij een serienummer
vooraf wordt gegaan door een hoofdletter D. Deze aanduiding staat voor een
vergunning tot verblijf, die een maximale geldigheidsduur kent van een jaar).
De titel die ten grondslag ligt aan de verblijfsvergunning van verzoeker is
het verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote.
Het D-document was op het moment van de aanvraag geldig tot 26 april 1996 en
is met ingang van 26 april 1996 verlengd tot 26 april 1997.
3.4. De aanvraag van verzoeker voor de aansluiting van mobiele telefoons is
afgewezen omdat verzoeker niet voldeed aan de acceptatiecriteria van de
wederpartij. Deze zijn, in geval de aanvraag door een persoon van
niet-Nederlandse nationaliteit wordt gedaan:
– een geldig buitenlands paspoort;
– een verblijfsdocument met als aanduiding de letter A, B, C of E.
Deze aanduidingen staan voor:
A. vergunning tot vestiging;
B. toelating als vluchteling;
C. verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
E. verblijfskaart EG-onderdaan.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoeker stelt het volgende.
De wederpartij heeft in strijd met de AWGB gehandeld door jegens verzoeker op
grond van zijn verblijfsstatus onderscheid te maken.
De aanvraag voor een mobiele telefoonaansluiting is door de wederpartij
afgewezen op grond van het feit dat verzoeker niet beschikte over een
verblijfsdocument met als aanduiding de letter A, B, C of E. Verzoeker
beschikt over een D-document die voor een verblijfsrecht van maximaal een
jaar wordt verstrekt. Verzoeker is van mening dat het niet redelijk is om de
duur van de geldigheid van zijn verblijfsvergunning te gebruiken bij het al
dan niet verlenen van de telefoonaansluiting. Dit klemt temeer omdat de
geldigheidsduur van een verblijfsvergunning een zaak is waar verzoeker zelf
geen invloed op kan uitoefenen. Het is overigens gebruikelijk dat de
verblijfsvergunning jaarlijks zonder meer wordt verlengd.
3.6. Verzoeker heeft de bejegening door de wederpartij als vernederend
ervaren. Iedere 18-jarige die over een bankrekening beschikt kan een mobiele
telefoonaansluiting krijgen. Het is daarbij niet nodig dat betrokkene werkt.
Een vreemdeling die hier wettig verblijft en een bestaan wil opbouwen wordt
echter afgewezen, omdat hij een te groot risico zou zijn.
De wederpartij stelt het volgende.
3.7. De wederpartij is van mening dat zij gerechtvaardigd onderscheid maakt
tussen een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd. Dit criterium is niet bedoeld om buitenlanders te
weren, maar is noodzakelijk om enige traceerbaarheid gedurende een bepaalde
periode te waarborgen.
De wederpartij gaat immers met de klant een langdurige zakelijke relatie aan.
Hiervoor worden waarborgen gevraagd daar het financiële risico van de
wederpartij niet te verwaarlozen is.
3.8. De wederpartij wil zekerheid dat het contract wordt nageleefd. De
contracten die de wederpartij aangaat, hebben een minimale duur van een jaar.
Verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd daarentegen hebben een maximale duur
van een jaar. Deze twee zaken kunnen duidelijk conflicteren. In dit kader
heeft de wederpartij als acceptatiecriterium ingesteld dat de klant moet
beschikken over een geldig Nederlands paspoort, danwel een
verblijfsvergunning met als aanduiding de letter A, B, C of E. De
verblijfsvergunning moet nog tenminste negen maanden geldig zijn.
De aanvraag van verzoeker is afgewezen omdat hij over een D-document
beschikte en dus niet voldeed aan de acceptatiecriteria van de wederpartij.
3.9. De wederpartij is van mening dat zij alle potentiële klanten gelijk
behandeld. Dit blijkt volgens haar uit het feit dat een Nederlander die in
het buitenland woonachtig is ook niet als nieuwe klant wordt geaccepteerd.
Zij stelt tenslotte dat elke buitenlander die gedurende een langere periode
in Nederland verblijft, gelijk elke Nederlander (mits aan de overige
acceptatiecriteria is voldaan) een aansluiting kan verkrijgen. Er is derhalve
geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE.
4.1 In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt op grond van nationaliteit, zoals bedoeld in de AWGB door de
aanvraag van verzoeker voor een aansluiting voor mobiele telefoons af te
wijzen op grond van het feit dat verzoeker beschikte over een D-document.
4.2. Artikel 7 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB het
maken van onderscheid op grond van nationaliteit bij het aanbieden van
goederen en diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van
overeenkomsten terzake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep
of bedrijf.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid tussen personen onder andere
wordt verstaan onderscheid op grond van nationaliteit. Onder onderscheid
wordt verstaan zowel direct als indirect onderscheid. Onder indirect
onderscheid wordt verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan
nationaliteit, dat direct onderscheid op grond van nationaliteit tot gevolg
heeft.
Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats(Eerste Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22.014,
Handelingen, p. 1086, 22 februari 1994).
In de AWGB is een aantal uitzonderingen geformuleerd op het in de wet
neergelegde verbod van onderscheid. Voor deze zaak is de volgende
uitzondering relevant.
In artikel 2 lid 1 AWGB is bepaald dat het in de AWGB neergelegde verbod van
onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief
gerechtvaardigd is.
4.3 De wederpartij is een telecommunicatiebedrijf en derhalve is sprake van
de uitoefening van een bedrijf, zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a AWGB.
Tevens biedt de wederpartij bij de uitoefening van haar bedrijf diensten aan.
In het onderhavige geval is gehandeld in het kader van het sluiten van een
overeenkomst met verzoeker, omdat onder het sluiten van overeenkomsten mede
wordt verstaan het weigeren om een overeenkomst aan te gaan (Tweede Kamer,
1991-1992, 22014, nr. 5, p. 7-8). Het bestreden handelen valt derhalve onder
het bereik van artikel 7 lid 1 sub a AWGB.
4.4. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag zal eerst worden
onderzocht of de wederpartij door de aanvraag voor een aansluiting voor
mobiele telefoons af te wijzen jegens verzoeker direct onderscheid naar
nationaliteit heeft gemaakt.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de beoordeling van de aanvraag voor de aansluiting van mobiele telefoons
hanteert de wederpartij een standaardformulier. In dit formulier wordt mede
gevraagd naar het soort legitimatiebewijs van de aanvrager. Voorts hanteert
de wederpartij acceptatiecriteria. In geval de aanvraag door een persoon van
niet-Nederlandse nationaliteit wordt gedaan, is voor de beoordeling daarvan
van belang of de aanvrager beschikt over een verblijfsdocument met als
aanduiding de letter A, B, C of E. Dit beleid houdt in dat houders van
D-documenten worden afgewezen.
Uit het vorenstaande volgt dat de afwijzing van de aanvraag van verzoeker
niet wordt veroorzaakt door de niet-Nederlandse nationaliteit van verzoeker,
maar door de eisen die aan de verblijfsvergunning worden gesteld. Door deze
eisen worden niet alle personen met een verblijfsvergunning per definitie
uitgesloten. Houders van verblijfsvergunningen met als aanduiding de letter
A, B, C of E worden immers wel door de wederpartij geaccepteerd. De Commissie
concludeert op grond hiervan dat de wederpartij jegens verzoeker geen direct
onderscheid naar nationaliteit heeft gemaakt.
4.5. Vervolgens is de vraag aan de orde of de wederpartij door het hanteren
van genoemde acceptatievoorwaarde jegens verzoeker indirect onderscheid naar
nationaliteit heeft gemaakt.
Er is sprake van indirect onderscheid indien door deze acceptatievoorwaarde
in overwegende mate personen van niet-Nederlandse nationaliteit nadelig
worden getroffen.
Het staat vast dat de wederpartij de aanvraag van verzoeker heeft geweigerd
omdat hij over een D-document beschikte. Houders van een D-document zijn per
definitie vreemdelingen. Door het hanteren van genoemde acceptatievoorwaarde
worden dus alleen niet-Nederlanders getroffen.
De Commissie is van oordeel dat door deze handelwijze door de wederpartij
indirect onderscheid op grond van nationaliteit jegens verzoeker wordt
gemaakt.
4.6. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1 AWGB
niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
Onder een objectieve rechtvaardigingsgrond verstaat de Commissie dat:
– aan het nagestreefde doel iedere discriminatie vreemd is;
– de middelen die gekozen worden om het nagestreefde doel te bereiken dienen
te beantwoorden aan een werkelijke behoefte van de onderneming;
– deze middelen geschikt zijn om dat doel te bereiken en daarvoor ook
noodzakelijk zijn (Tweede Kamer, 1990-1991, 22014, nr. 3, p. 14. en Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von
Hartz, 13 mei 1986, zaak 170/84 en Rinner-Kühn versus FWW Spezial
Gebaudereinigung GmbH & Co.KG, 13 juli 1989, zaak 171/88).
Het ligt op de weg van de wederpartij om een objectieve rechtvaardigingsgrond
aan te voeren.
4.7. De Commissie constateert dat het doel van de wederpartij is haar
financiële risico’s te beperken en zodoende haar bedrijfsbelangen te
beschermen. De Commissie is van oordeel dat aan dit doel iedere discriminatie
vreemd is. Dit nagestreefde doel beantwoordt tevens aan een werkelijke
behoefte van de wederpartij.
De wederpartij wil dit doel bereiken door middel van een acceptatievoorwaarde
die inhoudt dat slechts met houders van een verblijfsvergunning met als
aanduiding de letter A, B, C of E een overeenkomst wordt aangegaan. De vraag
die voorligt is of dit middel geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel
te bereiken.
Het staat vast dat de wederpartij verzoeker heeft afgewezen op grond van het
feit dat hij houder is van een zogenoemd D- document. Voorts staat vast dat
de wederpartij geen nader onderzoek heeft gedaan naar de onderliggende
verblijfstitel of andere relevante omstandigheden van verzoeker.
De Commissie is van oordeel dat een houder van een D-document niet per
definitie een verhoogd financieel risico hoeft te vormen voor het aangaan van
de onderhavige overeenkomst. Dit hangt af van de onderliggende verblijfstitel
en andere relevante omstandigheden van de aanvrager.
Personen, die tot Nederland worden toegelaten om klemmende redenen van
humanitaire aard, kunnen over een D-document beschikken.
De Commissie heeft reeds eerder in een oordeel overwogen dat deze
verblijfstitel weliswaar kan worden ingetrokken, doch dat deze situatie zich
in de praktijk zelden of nooit voordoet (Zie Commissie gelijke behandeling
oordeelnummer 96-12).
Ook aan personen met een afhankelijke verblijfstitel, zoals verzoeker, wordt
een D-document verstrekt. Het staat evenmin bij voorbaat vast dat personen
met een afhankelijke verblijfstitel, een verhoogd risico vormen. De
verblijfstitel van verzoeker is gebaseerd op zijn verblijf bij zijn
Nederlandse echtgenote. Behoudens bij ontbinding van het huwelijk wordt een
dergelijke verblijfsvergunning jaarlijks verlengd, zoals ook bij verzoeker
het geval is geweest.
De wederpartij behoort bij de beoordeling van het risico de benodigde
zorgvuldigheid te betrachten om te voorkomen dat een verboden onderscheid
naar nationaliteit wordt gemaakt.
De Commissie is van oordeel dat het afwijzen van potentiële klanten zoals
verzoeker, enkel en alleen op grond van de verblijfsduur ingevolge het
D-document, zonder daarbij nader te informeren naar de daaraan ten grondslag
liggende verblijfstitel of andere relevante omstandigheden, een te grofmazig
middel is ten opzichte van het nagestreefde doel (Zie Commissie gelijke
behandeling oordeelnummer 95-69). De wederpartij sluit door dit beleid ook
potentiële klanten uit die geen verhoogd risico vormen. Het gehanteerde
middel heeft zodoende verder strekkende gevolgen dan noodzakelijk en is niet
geschikt om het nagestreefde doel te bereiken.
De Commissie stelt op grond van het hiervoor gestelde vast dat er in het
onderhavige geval geen objectieve rechtvaardigingsgrond is. Derhalve is er
sprake van een verboden indirect onderscheid op grond van nationaliteit.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) gevestigd te (…) jegens
de heer (…) te (…) bij het aangaan van een overeenkomst indirect
onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7
lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke behandeling, door de aanvraag van
verzoeker af te wijzen.
Rechters
Mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), de heer drs. B.Nasseri Raveshti (lid Kamer), de heer mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mevrouwmr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)