Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 juni 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster werkt bij de wederpartij op de afdeling financiën en planning.
Zij verdient minder dan een mannelijke collega in dezelfde functie.
De Commissie stelt vast dat verzoekster een lagere beloning ontvangt dan de
maatman, terwijl beiden dezelfde functie vervullen.
Het verrichten van arbeid van gelijke waarde, zoals in casu het geval is,
brengt niet zonder meer een recht op hetzelfde salaris met zich mee. De
Commissie beoordeelt of bij verzoekster en de maatman gelijkwaardige
beloningsmaatstaven zijn toegepast.
De Commissie stelt vast dat het beloningsverschil wordt veroorzaakt door de
financiële regeling die mede op basis van het Transferstatuut met de maatman
getroffen is.
Het verschil in inschaling is blijvend.
De Commissie stelt vast dat deze beloningsmaatstaven niet op verzoekster
toegepast hoefden te worden, omdat zij niet door de reorganisatie gedwongen
was een lagere functie te aanvaarden, in tegenstelling tot de maatman.
Aangezien hier sprake is van twee verschillende situaties, kan niet zonder
meer geconcludeerd worden dat bij de toepassing van deze beloningsmaatstaven
onderscheid op grond van geslacht wordt gemaakt.
De Commissie stelt vast dat de inschaling van de maatman in schaal 8 per 1
november 1994 buiten de salarissystematiek van de wederpartij zelf valt. Door
middel van functiewaardering is immers vastgesteld dat de functie van
medewerker DFEB gewaardeerd moet worden volgens schaal 6. Er is in het
salarissysteem van de wederpartij voor deze functie geen uitloopschaal
mogelijk.
Tevens blijkt uit het Transferstatuut dat in het kader van de reorganisatie
een herplaatste medewerker moet worden beloond conform de bij de functie
behorende schaal en dat een overgangsregeling wordt toegepast teneinde in
twee jaar tijd te wennen aan het salarisverschil van maximaal twee schalen.
In het geval van de maatman is de wederpartij derhalve in tweeërlei opzicht
afgeweken van een aantal uitgangspunten van haar salarisbeleid.
De Commissie overweegt dat de wederpartij op overtuigende wijze heeft betoogd
dat in het geval van de maatman sprake is van een uitzonderlijke situatie,
waarbij het enige alternatief ontslag zou zijn geweest.
De Commissie oordeelt dat de wederpartij in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling heeft gehandeld, door de maatman buiten de functionele
salarisschaal in te schalen en deze inschaling structureel in stand te laten,
aangezien deze inschaling geheel buiten het salarissysteem van de wederpartij
valt. Er is hierdoor een verschil in inschaling van gelijkwaardig werk
ontstaan, dat niet wordt gerechtvaardigd door de verschillen in de situatie
van verzoekster en de maatman.
De Commissie is evenwel tevens van oordeel dat het niet in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling is om in een geval als het onderhavige, waarbij
sprake is van een buiten de uitgangspunten van het reorganisatiebeleid
vallende herplaatsing van een moeilijk herplaatsbare werknemer, een
structurele toeslag op het inkomen van de herplaatste werknemer uit te keren,
waarin de beloningsmaatstaven `verworven rechten’ alsmede `persoonlijke
omstandigheden’ tot uitdrukking worden gebracht. Ten aanzien van de
beloningsmaatstaf verworven rechten zou bij het vaststellen van een
dergelijke toeslag een aanknopingspunt kunnen worden gevonden in het behoud
van een periodiek per dienstjaar, hetgeen tot 1 januari 1996 in de
salarissystematiek van de wederpartij ook gebruikelijk was.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 24 januari 1995 verzocht mevrouw (…) te Ede (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (…) te Amersfoort (hierna: de wederpartij)
onderscheid maakt op grond van geslacht in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.
1.2. Verzoekster werkt bij de wederpartij op de afdeling financiën en
planning. Zij verdient minder dan een mannelijke collega in dezelfde functie.
Deze collega is de heer (…) (hierna: de maatman). Verzoekster stelt dat de
wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke behandeling handelt.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Door de
Commissie zijn aan partijen en de maatman schriftelijk vragen gesteld.
2.2. De wederpartij en de maatman weigerden in eerste instantie de benodigde
informatie met betrekking tot de beloning van de maatman te geven, zich
beroepend op het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van
de maatman.
Op verzoek van de Commissie heeft de Registratiekamer te Rijswijk op 21
december 1995 een advies uitgebracht, waarin de Registratiekamer stelt dat
een werkgever, in het kader van een procedure gebaseerd op de wetgeving
gelijke behandeling, verplicht is de gevraagde inlichtingen aan de Commissie
te verstrekken en daarvoor niet afhankelijk is van de toestemming van een
maatman.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, Wet persoonsregistraties (hierna: WPR) is
het verstrekken van persoonsgegevens aan een derde slechts toegestaan voor
zover zij voortvloeit uit het doel van de registratie, wordt vereist door een
wettelijk voorschrift of geschiedt met toestemming van de geregistreerde.
Artikel 19 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), dat de Commissie in staat
moet stellen om alle inlichtingen te verkrijgen die zij voor de vervulling
van haar taak redelijkerwijs nodig heeft, is volgens de Registratiekamer een
wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 11, eerste lid WPR. De werkgever
die door de Commissie gevraagde informatie uit een personeelsdossier
verstrekt, handelt derhalve volgens de Registratiekamer niet in strijd met de
WPR.
Naar aanleiding van het oordeel van de Registratiekamer heeft de wederpartij
de door de Commissie gevraagde informatie gegeven.
2.3. Partijen zijn vervolgens opgeroepen voor een zitting op 10 juni 1996.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van de verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– mw. (…) (P&O functionaris)
van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).
2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.3.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een adviesbureau voor woningcorporaties en
gemeentelijke instellingen. De wederpartij bestaat sinds 1 januari 1995, toen
het bedrijf (een koepel voor woningcorporaties) gesplitst is in de Vereniging
(…) en de (…)-groep. De wederpartij maakt deel van uit van de
(…)-groep.
Verzoekster is op 1 augustus 1992 bij het (…) in dienst getreden in de
functie van medewerker decentrale financiële economische bedrijfsvoering
(medewerker DFEB). Zij werkt op de afdeling financiën en planning. Haar
werkzaamheden bestaan uit het uitvoeren van de project- en financiële
administratie. Verzoekster is voor 40 uur per week aangenomen en heeft een
dienstverband voor onbepaalde tijd. Later is zij 34,6 uur per week gaan
werken.
Verzoeksters salaris is vastgesteld volgens de salarisregeling in de van
toepassing zijnde CAO. Bij indiensttreding was zij ingeschaald in schaal 6.8
(ƒ 3570,75 bruto per maand op basis van een voltijds dienstverband van 40 uur
per week). Per 1 januari 1995 is zij op grond van de CAO van schaal 6.10 naar
schaal 6.11 bevorderd. Hierbij hoorde een salaris gelijk aan dat in schaal
6.8. Dit kwam neer op een salaris van ƒ 3705,75 bruto per maand. Er was hier
sprake van een zogenaamde immateriële periodiek. In de salarissystematiek van
de wederpartij zijn de regelnummers 9, 10, 11, 13, 14 en 15 immateriële
periodieken, dat wil zeggen dat het salaris niet verhoogd wordt. Boven
regelnummer 8 is alleen bij het bereiken van regelnummers 12 en 16 sprake van
een salarisverhoging. Per 16 maart 1995 verdiende verzoekster ƒ 3261,55 bruto
per maand op basis van 34,6 uur per week.
Per 1 januari 1996 is er een nieuw beloningssysteem ingevoerd. Dit systeem
kent geen immateriële periodieken. In plaats van met regelnummers wordt er nu
met delta’s gewerkt. Ter zitting heeft de wederpartij aangegeven dat zowel
verzoekster als de maatman het maximum van hun schaal hebben bereikt
(respectievelijk schaal 6, delta 36 en schaal 8, delta 36). Als zij niet
doorstromen naar een hogere functie, zullen zij in deze schalen ingedeeld
blijven.
In het nieuwe salarissysteem ontvangen werknemers -in tegenstelling tot het
oude- niet langer automatisch een jaarlijkse periodieke verhoging.
Bevordering is in de nieuwe salarissystematiek van de wederpartij afhankelijk
van het functioneren.
3.2. De maatman werkt sinds 1 november 1994 in de functie van medewerker
DFEB. Hij werkte hiervoor (vanaf 1 juni 1979) op een andere afdeling van de
wederpartij in de functie van eerste assistent-accountant, maar is wegens een
reorganisatie overgeplaatst. In de functie van eerste assistent-accountant
was hij laatstelijk ingeschaald in schaal 10.16 en bedroeg zijn bruto
maandsalaris ƒ 5834,08. Aangezien voor de functie van medewerker DFEB een
lagere inschaling geldt (schaal 6) dan voor de functie van eerste
assistent-accountant (schaal 10), is een financiële regeling met de maatman
afgesproken.
Deze regeling hield in dat bij zijn aanvang in de functie van medewerker DFEB
de maatman is ingeschaald in salarisschaal 8.8. Aan deze schaal was toen een
beloning gekoppeld van ƒ 4423,50 bruto per maand. Op 16 maart 1995 bedroeg
zijn bruto maandsalaris ƒ 4500,92 op basis van een voltijds dienstverband van
40 uur per week. In de periode tussen 1 november 1994 en 1 januari 1997
ontvangt de maatman daarnaast nog een persoonlijke toeslag.
Van 1 november 1994 tot 1 januari 1996 is deze toeslag als volgt opgebouwd.
Eerst wordt 2/3 deel van het verschil tussen ƒ 5834,08 (schaal 10.16) bruto
en ƒ 4596,25 (schaal 8.12) bruto opgeteld bij ƒ 4596,25 (schaal 8.12) bruto.
Het verschil tussen dit bedrag (ƒ 5421,58 bruto) en maatmans maandsalaris per
1 november 1994 gebaseerd op schaal 8.8 (ƒ 4423,50 bruto), te weten ƒ 998,08
bruto, wordt per maand als toeslag uitbetaald.
In de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 1997 is de persoonlijke
toeslag als volgt opgebouwd. Eerst wordt 1/3 deel van het verschil tussen ƒ
5834,08 en ƒ 4596,25 genomen en opgeteld bij ƒ 4596,25. Het verschil tussen
dit bedrag (ƒ 5008,91 bruto) en maatmans maandsalaris per 1 november 1994
gebaseerd op schaal 8.8 (ƒ 4423,50 bruto), te weten ƒ 585,41 bruto, wordt als
toeslag op zijn maandsalaris uitbetaald.
Per 1 januari 1997 zal de maatman in schaal 8 delta 36 ingeschaald worden en
geen persoonlijke toeslag meer ontvangen.
3.3. Verzoekster heeft op 15 december 1994 schriftelijk bezwaar aangetekend
tegen het verschil in beloning tussen haar en de maatman. Hierop heeft zij op
19 december 1994 mondeling reactie gekregen van een personeelsfunctionaris.
Er is aan verzoekster uitgelegd dat de maatman op grond van salarisrechten
uit zijn vorige functie, hoger was ingeschaald dan zij.
3.4. In het kader van de reorganisatie is er tussen de (…) en een drietal
vakbonden een Transferstatuut overeengekomen. Onder de werkingssfeer van het
Transferstatuut vallen de medewerkers waarvan de formatieplaats is vervallen
tot en met 1 januari 1995.
Voor zover relevant staat er in dit statuut d.d. 15 juli 1994 het volgende
vermeld. Uitgangspunt is dat de wederpartij tot 1 april 1995 een
inspanningsverplichting aanging ten aanzien van de oplossing van de
overcapaciteit, waarbij geen gedwongen ontslagen zullen worden aangekondigd,
tenzij de werknemer passende arbeid heeft geweigerd.
Daar waar vacatures ontstaan, is het uitgangspunt dat deze vacatures als een
interne vacature gelden en de zogenaamde overtolligen bij voorrang hiervoor
in aanmerking komen.
Doel van de afspraken in het Transferstatuut is enerzijds de betreffende
medewerkers een zo goed mogelijke begeleiding en ondersteuning te bieden bij
het zoeken naar een andere functie en hen daardoor zoveel mogelijk te
vrijwaren voor de nadelige materiële en immateriële gevolgen van de
onvermijdelijke maatregelen en anderzijds de nadelige materiële gevolgen voor
zover mogelijk te compenseren en te verzachten.
Als criteria ten aanzien van de toekomstige functie noemt het Transferstatuut
onder meer: zwaarte en niveau van het werk, opleidingseisen,
loopbaanperspectief, salaris (uitgangspunt is een verschil met een maximum
van 2 schalen) en diensttijd.
Als criteria ten aanzien van de persoon noemt het Transferstatuut onder meer:
leeftijd, arbeidsverleden, vaardigheden en capaciteiten en persoonlijke
omstandigheden.
Tevens wordt in het Transferstatuut vermeld dat in geval van een aanbod voor
een interne lagere functie, salariëring zal plaatsvinden conform de
bijbehorende schaal, waarbij het netto-verschil vergoed wordt middels een
persoonlijke toelage, zonder indexering en CAO-toeslagen voor de komende
jaren.
Bij de herplaatsing wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met onder meer de
persoonlijke omstandigheden, de leeftijd en het arbeidsverleden van de
overtollige medewerker.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoekster stelt het volgende.
Zij is van mening dat zij op grond van haar geslacht bij de beloning ongelijk
wordt behandeld ten opzichte van de maatman.
Het Transferstatuut schrijft voor dat de salariëring plaatsvindt conform de
bijbehorende schaal. De maatman wordt echter niet volgens schaal 6, maar
volgens schaal 8 beloond. De beloning van de maatman is dus in strijd met het
Transferstatuut.
Verzoekster heeft er begrip voor dat er met de maatman een tijdelijke
overgangsregeling is getroffen. Zij vindt het echter onredelijk dat er na 1
januari 1997 een verschil in beloning blijft bestaan. Het arbeidsverleden van
de maatman en dat van verzoekster is vergelijkbaar en beiden verrichten
precies dezelfde werkzaamheden. Toch zal de maatman per 1 januari 1997
blijvend ƒ 880 bruto meer per maand verdienen dan zij. Ter zitting heeft
verzoekster naar voren gebracht dat als de maatman bij de wederpartij in
dienst blijft, dit betekent dat de ongelijke beloning nog ongeveer negen jaar
(totdat de maatman Vut-gerechtigd wordt) zal blijven voortduren. Verzoekster
meent dat zij recht heeft op dezelfde beloning als de maatman en dat haar
beloning omhoog zou moeten gaan.
Verzoekster heeft het beloningsverschil bij de personeelsfunctionaris
aangekaart. Hierop kreeg zij te horen dat zij begrip moest hebben voor de
situatie van de maatman. Hij was immers door de reorganisatie gedwongen een
functie te aanvaarden die lager lag dan zijn vorige functie.
3.6. De wederpartij brengt het volgende naar voren.
Zij ontkent dat zij jegens verzoekster onderscheid op grond van geslacht
heeft gemaakt.
De per 1 januari 1995 gerealiseerde reorganisatie bij de wederpartij heeft
gevolgen gehad voor een aantal medewerkers van de wederpartij, waaronder de
maatman.
In 1994 werkten er bij de wederpartij 117 mensen, in 1995 106. De afvloeiing
vond vooral plaats bij de technici en de accountants, mederendeels mannen. De
meesten zijn via het netwerk van de wederpartij en via de, eveneens in het
Transferstatuut overeengekomen, outplacement-activiteiten van de wederpartij
aan ander werk geholpen.
De maatman werkte voor de laatste reorganisatie, waarbij de wederpartij werd
gesplitst in afzonderlijke onderdelen, in de functie van eerste
assistent-accountant. Het betrof een functie in schaal 10, bij de afdeling
administratieve dienstverlening woningcorporaties.
De marktperspectieven voor dit werk waren slecht, omdat het een product
betrof waarop structureel verlies werd geleden. In het kader van een
reorganisatie is besloten deze werksoort af te bouwen. Voor de maatman heeft
dit tot gevolg gehad dat hij vier jaar lang, ondersteund door de wederpartij,
heeft getracht een externe functie elders te vinden. Dit heeft niet tot
resultaat geleid.
Bij de verzelfstandiging van de wederpartij is de werksoort van de maatman,
en daarmee zijn functie, komen te vervallen.
Binnen het bedrijf waren er geen functies op een schaal 8 of 10 niveau, waar
de maatman voor in aanmerking kwam. De wederpartij kwam voor de keuze te
staan om de maatman te ontslaan, of hem in te zetten op de vacante functie
van medewerker DFEB. Gezien zijn leeftijd, zijn privé-omstandigheden en zijn
zestien jaar durende dienstverband bij de wederpartij, wil(de) de wederpartij
de maatman niet ontslaan.
De maatman valt onder de werkingssfeer van het Transferstatuut.
Op grond van dit statuut, dat bepaalt dat medewerkers die tot de
overcapaciteit moeten worden gerekend bij voorrang voor vacatures in
aanmerking komen, is de maatman benoemd in de functie van medewerker DFEB.
Aangezien dit voor hem een benoeming in een lager gewaardeerde functie
betekende (van schaal 10 naar schaal 6), is er met hem een financiële
regeling getroffen. Dit is in overeenstemming met het statuut, waarin als
uitgangspunt is opgenomen dat er een financiële regeling getroffen kan worden
als er een interne, lagere functie wordt aanvaard. Dat de maatman in schaal 8
is ingeschaald terwijl hij een schaal 6 functie ging vervullen, is ook op het
Transferstatuut gebaseerd. De wederpartij stelt dat het Transferstatuut zo
moet worden opgevat dat de maatman niet lager kon worden ingeschaald dan twee
schalen onder de salarisschaal die hij bereikt had in zijn vorige functie.
De wederpartij heeft binnen haar organisatie wel een aantal functies die
volgens het functiewaarderingssysteem zijn gewaardeerd op schaal 8, maar
verwacht niet dat de maatman in de toekomst ingezet zal kunnen worden op een
dergelijke functie.
De wederpartij wijst erop dat de maatman in het kader van de met hem
getroffen regeling per 1 januari 1997 in de loop van een aantal jaren ruim ƒ
1100 bruto per maand in salaris achteruit zal gaan, zijnde meer dan de helft
van het beloningsverschil tussen inschaling in schaal 10 en inschaling in
schaal 8.
De maatman is de enige met wie de wederpartij een regeling als de onderhavige
heeft getroffen waarbij een verschil van vier functieschalen overbrugd moet
worden. Voor twee werknemers wordt nog gezocht naar een andere functie. Als
voor hen geen andere functie gevonden wordt, zullen zij op termijn ontslagen
worden.
De wederpartij verwacht dat de maatman in dienst zal blijven totdat hij de
Vut-gerechtigde leeftijd zal hebben bereikt. Dat zal nog ongeveer negen jaren
duren.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de beloning jegens
verzoekster onderscheid naar geslacht maakt in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling.
4.2. Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 7 tot en
met 10 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) bepalen dat een
werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van
de beloning wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde
verrichten. Van gelijke beloning is sprake indien deze is berekend op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven.
4.3. Onbetwist is dat de functies van verzoekster en de maatman van gelijke
waarde zijn. De Commissie heeft dit bij haar verdere onderzoek als
uitgangspunt genomen en heeft de functies derhalve niet laten waarderen.
4.4. De Commissie stelt vast dat verzoekster een lagere beloning ontvangt dan
de maatman, terwijl beiden dezelfde functie vervullen. Verzoekster was bij
indiensttreding in 1992 in salarisschaal 6.8 ingedeeld. Op 16 maart 1995
verdiende zij (omgerekend naar een voltijds dienstverband) bruto ƒ 3770,57
per maand [(ƒ 3261,55 : 34,6) x 40].
Toen de maatman per 1 november 1994 in de functie van medewerker DFEB
aantrad, werd hij ingeschaald in salarisschaal 8.8. Het bijbehorende salaris
was op 16 maart 1995 bruto ƒ 4500,92 per maand. Daar bovenop ontvangt hij op
grond van het Transferstatuut van 1 november 1994 tot 1 januari 1997 nog een
persoonlijke toeslag. Deze bedroeg van 1 november 1994 tot 1 januari 1996
bruto ƒ 998,08 per maand en van 1 januari 1996 tot 1 januari 1997 bruto ƒ
585,41 per maand.
In vergelijking met verzoekster verdiende de maatman in de periode van 1
november 1994 tot 1 januari 1996 per maand bruto ongeveer ƒ 1728,43 meer [(ƒ
4500,92 + ƒ 998,08) – ƒ 3770,57, peildatum van deze salarisbedragen is 16
maart 1995].
In de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 1997 verdient de maatman per
maand bruto ongeveer ƒ 1315,76 meer dan verzoekster [(ƒ 4500,92 + ƒ 585,41) –
ƒ 3770,57, bij deze berekening zijn de salarisbedragen van 1995 als
uitgangspunt genomen].
Vanaf 1 januari 1997 zal het beloningsverschil tussen verzoekster (ƒ 3848,06
bruto, i.e. schaal 6, delta 36 van het nieuwe salarissysteem, peildatum 19
januari 1996) en de maatman (ƒ 4732,55, i.e. schaal 8, delta 36) ruim ƒ
884,49 bruto per maand bedragen.
4.5. Het verrichten van arbeid van gelijke waarde, zoals in casu het geval
is, brengt niet zonder meer een recht op hetzelfde salaris met zich mee. De
Commissie beoordeelt of bij verzoekster en de maatman gelijkwaardige
beloningsmaatstaven zijn toegepast.
4.6. De Commissie stelt vast dat het beloningsverschil wordt veroorzaakt door
de financiële regeling die mede op basis van het Transferstatuut met de
maatman getroffen is. Doel van het Transferstatuut is gedwongen ontslagen te
voorkomen alsmede de nadelige gevolgen van de reorganisatie voor de
werknemers zoveel mogelijk te compenseren en te verzachten. In geding is
derhalve de vraag of de wijze waarop een en ander in casu vorm is gegeven
leidt tot onderscheid op grond van geslacht jegens verzoekster.
4.7. De Commissie stelt vast dat de verschillen in beloning zijn terug te
voeren op de inschaling van de maatman alsmede op het verlenen van een
toeslag op het salaris van de maatman. De toeslag vindt plaats gedurende een
beperkt aantal jaren. Het verschil in inschaling is blijvend.
Beide beloningsmaatstaven vloeien voort uit de toepassing van het
Transferstatuut op de maatman en kunnen blijkens de bewoordingen van het
Transferstatuut worden gekarakteriseerd als `verworven rechten’ alsmede
`persoonlijke omstandigheden’.
De Commissie stelt vast dat deze beloningsmaatstaven niet op verzoekster
toegepast hoefden te worden, omdat zij niet door de reorganisatie gedwongen
was een lagere functie te aanvaarden, in tegenstelling tot de maatman.
Aangezien hier sprake is van twee verschillende situaties, kan niet zonder
meer geconcludeerd worden dat bij de toepassing van deze beloningsmaatstaven
onderscheid op grond van geslacht wordt gemaakt.
Zowel de Commissie als haar voorgangster, de Commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid, hebben eerder uitgesproken dat
salarisrechten ten gevolge van een vorige functie onder omstandigheden enig
verschil in beloning kunnen rechtvaardigen (Zie Commissie gelijke
behandeling, 27 maart 1996, oordeelnummer: 96-31 en Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 12 februari 1991,
oordeelnummer: 333-91-11 en 24 april 1994, oordeelnummer: 533-94-28). Bij
toetsing aan de wetgeving gelijke behandeling is van belang het feitelijke
salarisbeleid van de werkgever, alsmede de vraag of het salaris dat een
werknemer op basis van verworven rechten ontvangt binnen het beloningssysteem
van de werkgever valt.
4.8. Ten aanzien van de per 1 november 1994 ingegane en ook na 1 januari 1997
te hanteren inschaling van de maatman in het maximum van schaal 8 overweegt
de Commissie als volgt.
Vast staat dat de functionele schaal voor de betreffende functie schaal 6 is.
Vast staat ook dat in het Transferstatuut als uitgangspunten zijn opgenomen
dat voor overtollig personeel een functie met een salarisverschil van twee
salarisschalen passend geacht wordt, dat salariëring plaats zal vinden
conform de bijbehorende schaal en dat zoveel mogelijk rekening gehouden wordt
met onder meer de persoonlijke omstandigheden, de leeftijd en het
arbeidsverleden van de overtollige medewerkers.
De Commissie stelt vast dat de inschaling van de maatman in schaal 8 per 1
november 1994 buiten de salarissystematiek van de wederpartij zelf valt. Door
middel van functiewaardering is immers vastgesteld dat de functie van
medewerker DFEB gewaardeerd moet worden volgens schaal 6. Er is in het
salarissysteem van de wederpartij voor deze functie geen uitloopschaal
mogelijk.
Tevens blijkt uit het Transferstatuut dat in het kader van de reorganisatie
een herplaatste medewerker moet worden beloond conform de bij de functie
behorende schaal en dat een overgangsregeling wordt toegepast teneinde in
twee jaar tijd te wennen aan het salarisverschil van maximaal twee schalen.
In het geval van de maatman is de wederpartij derhalve in tweeërlei opzicht
afgeweken van een aantal uitgangspunten van haar salarisbeleid.
In haar overwegingen betrekt de Commissie eveneens dat de wederpartij en de
maatman gedurende enkele jaren hebben getracht elders een functie voor de
maatman te vinden. Uiteindelijk is de in het geding zijnde oplossing
gevonden, waarbij de maatman in een functie die vier salarisschalen lager is
dan zijn laatstverworven functie te werk is gesteld. Het besluit omtrent de
herplaatsing en de beloning van de maatman is gebaseerd op zijn verworven
rechten, persoonlijke omstandigheden en kwaliteiten. Dit ligt in de lijn van
het beleid van de wederpartij zoals dat is neergelegd in het Transferstatuut.
Daarin worden immers de criteria leeftijd, loopbaanperspectief, salaris,
diensttijd, persoonlijke omstandigheden en vaardigheden en capaciteiten
genoemd die in het kader van de afweging een rol spelen.
De Commissie overweegt dat de wederpartij op overtuigende wijze heeft betoogd
dat in het geval van de maatman sprake is van een uitzonderlijke situatie,
waarbij het enige alternatief ontslag zou zijn geweest. De wederpartij is
vanuit het oogpunt van sociaal beleid tot haar beslissing ten aanzien van de
maatman gekomen. De Commissie constateert dat de wederpartij al de criteria
die in het Transferstatuut zijn neergelegd in haar besluit ten aanzien van de
maatman heeft afgewogen en dat inderdaad de leeftijd van de maatman, zijn
gebrek aan loopbaanperspectief, zijn salarisrechten uit eerdere functie, de
lengte van zijn diensttijd, zijn persoonlijke omstandigheden alsmede de
inschatting van zijn vaardigheden en capaciteiten hebben geleid tot de met de
maatman getroffen bijzondere regeling. Dat neemt niet weg dat de wederpartij
hierbij is afgeweken van de door haar gehanteerde beloningsmaatstaven.
4.9. Het vorenstaande brengt de Commissie tot het volgende oordeel.
De Commissie oordeelt dat de wederpartij in casu in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling heeft gehandeld, door de maatman buiten de functionele
salarisschaal in te schalen en deze inschaling structureel in stand te laten,
aangezien deze inschaling geheel buiten het salarissysteem van de wederpartij
valt. Er is hierdoor een verschil in inschaling van gelijkwaardig werk
ontstaan, dat niet wordt gerechtvaardigd door de verschillen in de situatie
van verzoekster en de maatman.
De Commissie is evenwel tevens van oordeel dat het niet in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling is om in een geval als het onderhavige, waarbij
sprake is van een buiten de uitgangspunten van het reorganisatiebeleid
vallende herplaatsing van een moeilijk herplaatsbare werknemer, een
structurele toeslag op het inkomen van de herplaatste werknemer uit te keren,
waarin de beloningsmaatstaven `verworven rechten’ alsmede `persoonlijke
omstandigheden’ tot uitdrukking worden gebracht. Ten aanzien van de
beloningsmaatstaf verworven rechten zou bij het vaststellen van een
dergelijke toeslag een aanknopingspunt kunnen worden gevonden in het behoud
van een periodiek per dienstjaar, hetgeen tot 1 januari 1996 in de
salarissystematiek van de wederpartij ook gebruikelijk was.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Amersfoort onderscheid
in strijd naar geslacht heeft gemaakt jegens mevrouw (…), door de heer
(…) hoger in te schalen, terwijl hij arbeid van gelijke waarde verrichtte.
De Commissie spreekt tevens als haar oordeel uit dat (…) te Amersfoort geen
onderscheid naar geslacht maakt jegens mevrouw (…) door op de heer (…) de
beloningsmaatstaven `verworven rechten’ en `persoonlijke omstandigheden’ in
de vorm van een persoonlijke toeslag toe te passen.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), mw. mr. L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretarisKamer)