Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster is van 1 juni 1978 tot 1 november 1993 bij de
wederpartij in dienst geweest als administratief medewerkster. Zij is van
mening dat de arbeid die zij verrichtte van (nagenoeg) gelijke waarde was als
de arbeid die enkele mannelijke collega’s (hierna: maatman 1 en maatman 2)
verrichtten, terwijl zij daarvoor een lagere beloning ontving. Zij is van
mening dat de wederpartij haar ongelijk heeft beloond op grond van geslacht.
De wederpartij verklaart het verschil in beloning door de zwaarte van de
functie. De Commissie gaat hieraan voorbij omdat dit op geen enkele manier
wordt onderbouwd.
De wederpartij baseert dit verschil voorts op de omstandigheid dat de
arbeidsmarkt van ervaren bulldozerchauffeurs krapper is dan die van
administratief personeel. Dit betekent voor werkgevers dat het schaarse
personeel hoger wordt beloond dan wellicht past bij de zwaarte van de
functie.
De Commissie stelt vast dat `marktwaarde’ onder omstandigheden enig verschil
in beloning kan rechtvaardigen. Dit geldt met name in situaties, waarin
tijdelijk sprake is van schaarste van een bepaalde categorie personeel.
In het onderhavige geval is sprake van een langdurig verschil in beloning.
Niet aannemelijk is dat er gedurende al die jaren sprake is geweest van
schaarste op de arbeidsmarkt. De stelling dat de CAO’s voor het havenbedrijf
louter een gevolg zijn van de `marktwaarde’ gaat in zijn algemeenheid dan ook
te ver. Het verschil in beloning kan naar het oordeel van de Commissie daarom
niet volledig door `marktwaarde’ worden verklaard.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in de arbeidsvoorwaarden, als
bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
Volledige tekst
4.7. Behalve in 1982 bedroeg het beloningsverschil tussen verzoekster en
maatman 2 gedurende de gehele onderzoeksperiode ongeveer ƒ 1.000,– in het
nadeel van verzoekster, terwijl zij arbeid van hogere waarde verrichtte.
De wederpartij verklaart het verschil in beloning met betrekking tot het
bruto maandsalaris door het verschil in zwaarte van de functies. Zoals reeds
eerder is overwogen, zal hieraan voorbij worden gegaan, nu de wederpartij die
stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
De wederpartij baseert dit verschil voorts op de omstandigheid dat de
arbeidsmarkt van ervaren bulldozerchauffeurs krapper is dan die van
administratief personeel. Dit betekent voor werkgevers dat het schaarse
personeel hoger wordt beloond dan wellicht past bij de zwaarte van de
functie.
De Commissie stelt vast dat `marktwaarde’ onder omstandigheden enig verschil
in beloning kan rechtvaardigen (Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, Enderby/Frenchay Health Authority, 27 oktober 1993, zaak
C-127/92. Zie ook Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, 29 april 1994, oordeelnummers 534-94-27 en 534-94-29). Dit geldt met
name in situaties, waarin tijdelijk sprake is van schaarste van een bepaalde
categorie personeel. De Commissie stelt als voorwaarde aan het hanteren van
de beloningsmaatstaf `marktwaarde’ dat sprake is van een zekere
proportionaliteit tussen marktwaarde en de salariëring. Zo zal het eigen
beloningssysteem het kader moeten zijn, waarbinnen wordt beloond. Met andere
woorden: ook met toepassing van de maatstaf `marktwaarde’ zullen de maximale
salarisgrenzen in het oog moeten worden gehouden. In de onderhavige situatie
is dit het geval, in die zin dat het salaris van maatman 2 niet uitstijgt
boven de salarisgrenzen voor zijn functie, genoemd in de CAO.
Proportionaliteit tussen marktwaarde en salaris houdt naar het oordeel van de
Commissie echter eveneens in, dat marktwaarde slechts een rol kan spelen
gedurende de periode dat de schaarste daadwerkelijk bestaat en/of voortduurt.
Schaarste op de arbeidsmarkt treedt doorgaans gedurende bepaalde perioden op.
De wederpartij heeft in casu gesteld dat alle operationele functies in de
havensector hoog beloond worden, onder meer gezien de
machtspositie/marktwaarde van deze groep. Een verklaring voor het feit dat de
salarissen voor operationeel personeel al meer dan tien jaar op een veel
hoger niveau liggen, heeft de wederpartij niet gegeven.
Daar komt bij dat in het onderhavige geval sprake is van een
beloningsverschil dat vanaf 1983 reeds meer dan ƒ 1.000,– bedroeg. Op dat
moment was maatman 2 nog niet vakvolwassen, onervaren en ongeveer 20 jaar
oud. Het komt de Commissie voor dat diens marktwaarde op dat moment niet
reeds het beloningsverschil tussen hem en verzoekster kon verklaren. Dit
beloningsverschil is vervolgens steeds gehandhaafd. De verklaring van de
wederpartij kan derhalve niet, en in elk geval niet gedurende de gehele
onderzoeksperiode en voor het geheel van het beloningsverschil, aan de
beloningsmaatstaf `marktwaarde’ worden toegeschreven. Daarvoor is dit beroep,
zo blijkt uit het voorgaande, te algemeen van aard.
In het onderhavige geval is sprake van een langdurig verschil in beloning.
Niet aannemelijk is dat er gedurende al die jaren sprake is geweest van
schaarste op de arbeidsmarkt. De stelling dat de CAO’s voor het havenbedrijf
louter een gevolg zijn van de `marktwaarde’ gaat in zijn algemeenheid dan ook
te ver. Het verschil in beloning kan naar het oordeel van de Commissie daarom
niet volledig door `marktwaarde’ worden verklaard.
4.8. Naast het verschil in het basismaandsalaris bestaan er verschillen in de
andere beloningsonderdelen.
– Allereerst wordt de vakantietoeslag voor verzoekster en maatman 2 op een
verschillende wijze berekend en worden verschillende percentages gehanteerd,
zoals reeds is uiteengezet in overweging 3.11. De verschillen leiden ertoe
dat maatman 2 procentueel een hogere vakantietoeslag ontving dan verzoekster.
– Daarnaast beschikt maatman 2 -anders dan verzoekster- over een
pensioenvoorziening, hetgeen feitelijk tot een nog hogere beloning van
maatman 2 leidt.
– Maatman 2 ontving voorts tot en met 1984 een 13e maand, terwijl verzoekster
deze niet ontving. Verzoekster ontving daarentegen sinds 1985 jaarlijks een
tantième; deze was sinds 1989 gelijk aan de hoogte van haar maandsalaris.
Maatman 2 ontving deze niet. Dit leidt eveneens tot een verschil in beloning.
– Verder werd aan maatman 2 een reiskostenvergoeding toegekend, welke
vergoeding verzoekster niet kreeg.
– Ter zitting is voorts meegedeeld dat maatman 2 meer vakantiedagen heeft.
– Tenslotte heeft het operationele personeel recht op een vergoeding voor de
premie voor een ziektekostenverzekering. Het kantoorpersoneel ontving deze
vergoeding niet.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij met betrekking tot
deze beloningsonderdelen evenmin gelijke maatstaven heeft toegepast. Ook dit
leidt tot een ongelijke beloning in het nadeel van verzoekster.
De wederpartij heeft voor de verschillen in deze beloningsonderdelen als
verklaring gegeven, dat deze voor het operationele personeel voortvloeien uit
de CAO. Naar het oordeel van de Commissie vormt de omstandigheid, dat deze
wijze van beloning van het operationele personeel voortvloeit uit de
toegepaste CAO, geen rechtvaardiging voor dit verschil in beloning.
Allereerst staan de betreffende CAO-bepalingen immers niet aan een toepassing
hiervan op het kantoorpersoneel in de weg. De wederpartij was derhalve vrij
deze bepalingen ook op verzoekster toe te passen. Bovendien kan, in een geval
als het onderhavige, toepassing van CAO-bepalingen er nimmer toe leiden dat
het verbod op ongelijke behandeling opzij wordt gezet.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij jegens
verzoekster onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in de
arbeidsvoorwaarden, als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (…)te
Dordrecht jegens mevrouw (…) te Zevenbergen onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt in de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 2
Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen, respectievelijk artikel (7A:)1637ij
Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 tot en met 10 Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.
Rechters
Mw. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer),mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).