Instantie
Gerechtshof ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Na comparitie van partijen ontkent de man niet langer de vader van het kind
te zijn. De man is daardoor wettelijk onderhoudsplichtig.
De vrouw heeft nu een volledige baan, is in het verleden overspannen geweest
en wil nu vanwege de tijd die zij aan de opvoeding van het kind wil besteden
haar arbeidsuren verminderen. Om die reden heeft zij een bijdrage nodig van
de man.
De man zegt geen draagkracht te hebben. Het hof stelt dat zijn
onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind voorrang heeft boven de
investeringen ten behoeve van zijn hobby in renpaarden.
Volledige tekst
Het geding
Het hof verwijst naar het in deze zaak gewezen arrest van 22 september 1995
en neemt de inhoud daarvan hier over.
De bij dit arrest gelaste comparitie van partijen heeft op 24 oktober 1995
plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
De man is daarbij in persoon, zonder procureur verschenen.
Vervolgens heeft de vrouw ter rolle een nadere akte genomen, waarbij zij
stukken in het geding heeft gebracht.
Het verleende verstek is gehandhaafd gebleven.
Vervolgens heeft de vrouw arrest gevraagd.
Beoordeling in hoger beroep
1. Het hof verwijst naar hetgeen in voormeld arrest van 22 september 1995
onder rechtsoverweging 2. als vaststaand is aangemerkt. Na gehouden
comparitie van partijen is komen vast te staan dat de man niet (langer)
ontkent de vader van X te zijn; hij heeft daarover alleen een twijfel
uitgesproken. De vrouw heeft ontkend een relatie met andere mannen te hebben
gehad in de conceptieperiode. De man heeft erkend dat hij een relatie met de
vrouw had, in de bewuste periode en heeft ter comparitie niet meer gesteld
dan het vermoeden te hebben dat de vrouw ook met andere mannen een relatie
gehad heeft; hij heeft evenwel geen naam genoemd noch aangegeven dat alsnog
te zullen doen. Hij wil niet meewerken aan een bloedonderzoek. Ter comparitie
sprak hij de intentie uit deze zaak netjes te willen afhandelen en contact te
zullen opnemen met een advocaat.
Hij heeft vervolgens per brief de vrouw laten weten dat zijn financiële
situatie, in verband met de door hem uitgeoefende handel in ren- en
fokpaarden, het niet toelaat bij te dragen in de kosten van X.
3. Onder de voormelde omstandigheden moet de man gelijk gesteld worden met
een vader die toegeeft de vader van het kind te zijn. De man is daarom
wettelijk onderhoudsplichtig voor X.
4. De vrouw heeft als journaliste vanaf 1992 blijkens de jaaropgaven een
bruto inkomen genoten (ƒ 58 981, ƒ 60 177, ƒ 61 075, ƒ 65 094), terwijl haar
vaste lasten bestaan uit de hypotheekrente (in 1992: ƒ 6667, in 1993: ƒ 7499,
in 1994: ƒ 2335, in 1995: ƒ 10 513) en de bijdrage voor het appartementsrecht
aan de vereniging van eigenaren bedraagt ƒ 720 per jaar; daarnaast heeft zij
in de jaren 92 tot en met 94 een doorlopend krediet gehad bij de Postbank
waarop zij met ƒ 420, per maand afloste en een schuld bij Wehkamp, welk
krediet en schuld zij heeft afgelost in 1994 door middel van
hypotheekverhoging en oversluiting tegen een lagere rente. Thans heeft zij
nog een doorlopend krediet met een maandtermijn van ƒ 100 Aan ziektekosten
betaalde zij in de jaren vanaf 1992 ƒ 247, ƒ 255, ƒ 261 en ƒ 264 per maand.
Daarnaast voert zij vanaf 1992 autokosten op ter zake van ƒ 337 per maand.
De schoolbijdrage en kosten van boeken voor X belopen in 1995 ƒ 950. Zij
voert aan dat zij in het verleden tot maart 1992 onderhoudsbijdragen voor X
heeft ontvangen van de man. Zij heeft een volledige baan, is in het verleden
overspannen geweest en zou vanwege de tijd die zij aan de opvoeding van X wil
besteden, haar arbeidsuren willen verminderen. Om die reden heeft zij een
bijdrage van de man nodig.
5. Ter comparitie heeft de man erkend onderhoudsbijdragen te hebben betaald
en daarmee te zijn gestopt omdat hij geld wilde steken in zijn hobby van
renpaarden. Hij betaalt nu af en toe dingen voor X, die thans ook nog
regelmatig bij hem verblijft.
6. Rekening houdend met het inkomen en de lasten van de vrouw moet zij in
staat geacht worden een belangrijk aandeel zelf in de kosten van
levensonderhoud van X te dragen, zelfs als zij ertoe overgaat een aantal uren
minder te werken. Gezien het feit dat de onderhavige procedure eerst in 1994
is aangevangen en niet gesteld of gebleken is dat er tussen maart 1992 en het
aanhangig maken van de zaak getracht is de man tot vrijwillige betaling aan
te sporen, acht het hof het redelijk de bijdrage van de man te doen ingaan op
1 juli 1994. Gelet op wat een kind in de levensfase van 11-13 jaar zou moeten
kosten, acht het hof na te noemen bijdrage van de man redelijk en billijk en
in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
7. Daarbij moet het hof er, bij gebreke van financiële gegevens aan de zijde
van de man, van uitgaan dat hij in staat is deze bijdrage te betalen. Het hof
vindt dat de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn minderjarig kind
voorrang heeft boven de door de man aangevoerde investeringen in zijn hobby.
7. Het bovenstaande brengt mee, dat verder zal worden beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar inleidende vordering;
veroordeelt de man om terzake van de kosten van verzorging en opvoeding van
zijn minderjarig kind X aan de vrouw te betalen een bijdrage van ƒ 250 per
maand met ingang van 1 juli 1994, wat de na heden te verschijnen termijnen
betreft bij vooruitbetaling te voldoen.
veroordeelt de man in de kosten van de procedures in hoger beroep aan de
zijde van de vrouw tot op heden begroot op ƒ 58,93 aan exploitkosten, ƒ 350
aan griffierecht en ƒ 3500 aan salaris voor de procureur en in eerste aanleg
begroot op ƒ 350 aan verschotten en ƒ 1420 aan salaris voor de procureur.
Rechters
Mrs. Von Brucken Fock, Pieters, Simonis