Instantie
Gerechtshof Arnhem
Samenvatting
Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de
gezinsnorm, omdat hij een partner heeft die nog niet in eigen levensonderhoud
kan voorzien. Het hof hanteert daarbij echter niet het percentage van 45
procent, maar dat van zestig procent. Op grond van de redelijkheid en
billijkheid wordt afgeweken van de tremanormen.
Volledige tekst
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 20
december 1995, die in kopie aan deze beschikking is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. De partijen worden hierna aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
2.2. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 februari
1996, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij
verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover het betreft de
alimentatie voor haar en opnieuw rechtdoende het oorspronkelijk verzoek tot
alimentatie van ƒ 2500 per maand toe te wijzen dan wel alimentatie vast te
stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, kosten
rechtens.
2.3. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 maart 1996, heeft de man
het beroep van de vrouw bestreden. Tevens heeft hij daarbij incidenteel
beroep ingesteld. Hij concludeert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
A. in het principaal appel:
de vrouw in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren althans haar haar
vorderingen te ontzeggen met bevestiging van de beschikking waarvan beroep,
al dan niet onder verbetering van gronden;
B. in het incidenteel appel:
de bestreden beschikking te vernietigen en de vordering van de vrouw hem te
veroordelen om terzake van alimentatie enig bedrag aan haar te betalen af te
wijzen;
C. in het principaal en incidenteel appel:
de proceskosten te compenseren.
2.4. Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift
ingediend, hetwelk op 1 april 1996 ter griffie is ingekomen, waarin zij
concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn verzoek in het
incidenteel appel, althans tot afwijzing van dat verzoek.
2.5. Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken waaronder een
faxbericht met bijlagen van 20 mei 1996 van mr E. Loesberg, advocaat te
Hengelo (Ov).
2.6. De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 1996 plaatsgevonden.
Verschenen zijn partijen, de vrouw bijgestaan door mr J.H. Schaap, advocaat
te Enschede, en de man bijgestaan door mr E. Loesberg, voornoemd.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1. Partijen zijn op 29 augustus 1980 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van
de rechtbank te Almelo van 20 december 1995 is de echtscheiding tussen
partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 28 februari 1996 ingeschreven
in de registers van de burgerlijke stand.
3.2. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren Gijsbert Jan (verder:
Gijsbert) op 4 februari 1985 en Carline Elise (verder: Carline) op 31
augustus 1987, over wie de vrouw het ouderlijk gezag uitoefent.
3.3. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man als bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding van Gijsbert en Carline ƒ 500 per kind per
maand zal betalen. Voorts is de man bij deze beschikking veroordeeld tot
betaling van ƒ 250 per maand als bijdrage in het levensonderhoud van de
vrouw.
Ten aanzien van de man
3.4. De man leeft samen met een partner, die geen eigen inkomsten heeft. Zij
verblijft sinds oktober 1995 in Nederland. Zij had in Finland een volledige
baan als lerares en heeft een jaar onbetaald verlof genomen, welk verlof nog
met een jaar kan worden verlengd. Zij volgt een cursus in de Nederlandse
taal. Het inkomen van de man bedraagt ƒ 7109,67 bruto per maand exclusief 8%
vakantiegeld en een december- en een winstuitkering. De december- en
winstuitkeringen bedroegen respectievelijk ƒ 1601,34 en ƒ 2230,70 in 1993, ƒ
1657,60 en ƒ 1657,60 in 1994, ƒ 1194,42 en ƒ 3071,38 in 1995.
3.5. De lasten van de man bedragen per maand:
– ƒ 865,35 aan huur;
– ƒ 127,26 aan premie ziektekostenverzekering;
– ƒ 1000 aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Gijsbert
en Carline.
Ten aanzien van de vrouw
3.6. De vrouw vormt met de kinderen van partijen een éénoudergezin. Zij heeft
een deeltijdbaan als tekenlerares. Zij heeft een vaste aanstelling voor zeven
lesuren per week bij de katholieke scholengemeenschap De Grundel; over
uitbreiding van het aantal lesuren is blijkens de brief van 22 maart 1996 van
de plaatsvervangend rector geen enkele toezegging mogelijk.
Haar inkomen bedraagt ƒ 24 992 bruto per jaar volgens de jaaropgave over
1995.
3.7. De lasten van de vrouw bedragen per maand:
– ƒ 1150 aan woonlasten;
– ƒ 304 aan ziektekosten;
– ƒ 200 aan oppaskosten.
4. De motivering van de beslissing
4.1. In geschil is de door de rechtbank vastgestelde door de man te betalen
bijdrage van ƒ 250 per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De vrouw verzoekt deze bijdrage te bepalen op ƒ 2500 per maand.
Behoefte
4.2. Anders dan de man is het hof van oordeel dat de vrouw niet geheel in
haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Gezien haar leeftijd (thans: 39
jaar), de situatie op de arbeidsmarkt, waarbij vaststaat dat uitbreiding van
lesuren op dit moment niet te verwezenlijken is en er voor leraren op dit
moment weinig veranderingsmogelijkheden aanwezig zijn. Gelet voorts op de
traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk en de omstandigheid dat de
vrouw nog de zorg heeft over de kinderen van partijen die nu elf en acht jaar
zijn, is thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel in
haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
4.3. Dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in
de kosten van haar levensonderhoud, is daarmee voldoende komen vast te staan.
Draagkracht
4.4. De vrouw stelt dat draagkracht van de man toereikend is om de door haar
verzochte bijdrage in de kosten van levensonderhoud te betalen.
4.5. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van
voormeld inkomen van de man en van de lasten vermeld onder 3.5. Het hof acht
het – anders dan de rechtbank – redelijk om bij de vaststelling van het
gemiddelde bedrag van december- en winstuitkeringen uit te gaan van het
gemiddelde van die uitkeringen over de laatste drie jaar.
4.6. Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat partijen
nog geen overeenstemming hebben bereikt over de boedelscheiding. Het hof
neemt het door de vrouw gestelde bedrag van ƒ 75 000, dat volgens haar zal
worden toegescheiden aan de man wegens overbedeling van haar, thans dan ook
niet in aanmerking.
4.7. Het hof acht het redelijk voor de kosten van de omgangsregeling het door
de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van ƒ 45 per maand in mindering te
brengen op de draagkracht van de man, nu vast staat dat de kinderen éénmaal
per veertien dagen één dag bij de vader verblijven en op het verzoek tot
uitbreiding van de omgangsregeling door de rechtbank nog niet is beslist.
4.8. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten maakt die uit het
eigen risico, verbonden aan de ziektekostenverzekering, betaald moeten
worden. Deze kosten worden dan ook niet door het hof in aanmerking genomen.
4.9. De door de man opgevoerde reiskosten voor woon-werkverkeer worden door
het hof evenmin in aanmerking genomen. De man heeft niet aannemelijk gemaakt
dat het voor hem noodzakelijk is om met de auto naar het werk te gaan. Het
hof is het eens met de vrouw dat de man ook met de fiets of het openbaar
vervoer naar zijn werk zou kunnen gaan aangezien de afstand van zijn huis tot
aan zijn werk slechts 15 kilometer bedraagt. Mede gelet op hetgeen hierna in
rechtsoverweging 4.10 wordt overwogen acht het hof deze lasten ook niet
redelijk ten opzichte van de vrouw.
4.10. De uitgaven van de man worden mede bepaald door het feit dat hij een
nieuwe partner heeft die geen eigen inkomsten heeft. Bij de beoordeling van
zijn draagkracht moet in beginsel rekening worden gehouden met alle redelijke
uitgaven die tot zijn last komen, waaronder die van zijn nieuwe partner. Ook
zal rekening dienen te worden gehouden met wat redelijk is jegens zijn
ex-echtgenote. Gelet op de taalproblemen van de partner van de man kan thans
niet als onredelijk beschouwd worden dat de man haar enige tijd volledig
onderhoudt, terwijl zij probeert zich voor te bereiden op een terugkeer op de
arbeidsmarkt. Die lasten acht het hof redelijk, zij het dat hierover op
termijn anders geoordeeld zou kunnen worden. Van die partner kan op dit
moment echter nog niet worden verwacht dat zij in haar eigen levensonderhoud
kan voorzien. Het hof gaat daarom bij de berekening van de draagkracht van de
man uit van de gezinsnorm maar zal verder bij de berekening van de
draagkrachtruimte een percentage van 60% hanteren, nu zijn
onderhoudsverplichting tegenover zijn ex-echtgenote mede gelet op het feit
dat zij tevens de zorg over de nog jonge kinderen van partijen heeft, nog
hoge prioriteit heeft zodat hantering van het draagkrachtpercentage van 45%
in dit geval niet redelijk zou zijn.
4.11. Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de
fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man in staat een
bijdrage van ƒ 900 per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te
betalen, zulks met ingang van 28 februari 1996.
5. De slotsom
5.1. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient de bestreden
beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te worden
vernietigd.
5.2. De navolgende beslissing wordt gegeven met compensatie van proceskosten,
nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 20 december 1995,
voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw
beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 28 februari 1996 een bedrag van ƒ 900 aan
de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen, de toekomstige termijnen bij
vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke
partij de eigen kosten draagt.
Rechters
Mrs Pel, Fokker, Van Ginkel