Instantie: Commissie gelijke behandeling, 8 juni 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij heeft in NRC Handelsblad van 23 november 1995 een advertentie
geplaatst voor de functie van Hoofd Personele Zaken. Zij maakt in de
advertentie melding van een voorkeursbeleid voor vrouwen en van het feit dat
zij wordt geadviseerd door een bureau dat gespecialiseerd is in de werving en
selectie van vrouwen.
De Commissie is van mening dat:
a) geen onderscheid op grond van geslacht is gemaakt bij de behandeling bij
de vervulling van een openstaande betrekking door de inschakeling van een
bureau dat gespecialiseerd is in de werving en selectie van vrouwen en
derhalve niet in strijd met genoemde wet heeft gehandeld;
b) onderscheid op grond van geslacht is gemaakt bij de aanbieding van een
betrekking door bij de functiebenaming niet uitdrukkelijk te vermelden dat
zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen en derhalve in strijd met
genoemde wet heeft gehandeld;
c) geen onderscheid op grond van geslacht is gemaakt bij de vermelding van de
grond voor het voorkeursbeleid en derhalve niet in strijd met genoemde wet
heeft gehandeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 28 november 1995 verzocht de heer (…) te Wijnandsrade (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht (hierna: de
wederpartij) jegens hem
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. De wederpartij heeft in NRC Handelsblad van 23 november 1995 een
advertentie geplaatst voor de functie van Hoofd Personele Zaken. Zij maakt in
de advertentie melding van een voorkeursbeleid voor vrouwen en van het feit
dat zij wordt geadviseerd door een bureau dat gespecialiseerd is in de
werving en selectie van vrouwen.
Verzoeker is van oordeel dat de wederpartij door de inschakeling van dit
bureau onderscheid heeft gemaakt naar geslacht als bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling. Hij vindt tevens dat de wederpartij een verboden
onderscheid maakt door in de advertentie niet duidelijk te maken dat zowel
mannen als vrouwen kunnen solliciteren. Ook wordt volgens verzoeker in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling in de advertentie het voorkeursbeleid
voor vrouwen niet duidelijk gemotiveerd.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht. Daarnaast heeft de Commissie informatie ingewonnen
bij het werving- en selectiebureau.
Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 14 mei 1996.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. mr. (…) (verzoeker)
van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. (…) (hoofd afdeling Rechtspositie)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij vraagt in een advertentie in NRC Handelsblad van 25
november 1995 een `Hoofd Personele Zaken die initiërende capaciteiten koppelt
aan een coachende managementstijl’. De wederpartij geeft in de advertentie
als volgt aan een voorkeursbeleid te voeren: `Gelet op de samenstelling van
de topfuncties binnen de Rijksuniversiteit Limburg gaat bij gelijke kwaliteit
de voorkeur uit naar een vrouw’. In de advertentie stelt de wederpartij
voorts: `De Rijksuniversiteit Limburg laat zich in deze procedure adviseren
door het Werving en Selectieburo voor Vrouwen: […]’.
De aanduiding van genoemd bureau wordt onder aan de advertentie op een aparte
plaats herhaald. Daarbij staat na de woorden `Werving & Selectieburo’ de
aanduiding `voor vrouwen’: in een opvallend lettertype vermeld. Voorts komt
in de advertentietekst het woord `vrouwen’ vier keer voor.
Volgens de advertentie dienen de sollicitatiebrieven te worden gezonden aan
genoemd werving- en selectiebureau (hierna: het bureau). Tevens kunnen daar
telefonisch inlichtingen worden ingewonnen. Daarnaast is het mogelijk om
inlichtingen in te winnen bij de wederpartij zelf. De persoon die benaderd
kan worden is blijkens de advertentie gedurende een deel van de termijn,
waarin kan worden geïnformeerd, afwezig.
3.2. De selectie uit de brieven van de vrouwelijke kandidaten is verricht
door het bureau en de selectie uit de brieven van de mannelijke kandidaten is
verricht door een commissie van de wederpartij, bestaande uit drie personen
waaronder een medewerkster van het bureau. Deze commissie heeft tevens een
oordeel gegeven over de door het bureau voorgedragen kandidaten.
Bij de eerste gesprekken met de sollicitanten bestond de selectiecommissie
uit een lid van het College van Bestuur, de directeur Algemene Diensten en de
decaan faculteit Geneeskunde. Bij de tweede gesprekken bestond de
selectiecommissie uit de waarnemend directeur Algemene Diensten, het hoofd
Dienst Studentenzaken, het hoofd Personele Zaken en iemand van het bureau.
Het bureau heeft tevens gedurende de hele sollicitatieprocedure de
postbusfunctie vervuld.
3.3. De werkwijze van het bureau komt overeen met de werkwijze van andere
werving- en selectiebureau’s, met dien verstande dat zij haar activiteiten in
het bijzonder richt op de werving en selectie van gekwalificeerde vrouwelijke
functionarissen, waarvoor extra inspanningen worden verricht.
3.4. Verzoeker had belangstelling voor de functie, maar heeft vanwege de
tussenkomst van het bureau van sollicitatie afgezien.
Op de advertentie hebben 54 sollicitanten gereageerd, waarvan
34 mannen en 20 vrouwen. Er zijn vier mannen en vier vrouwen voor een eerste
gesprek uitgenodigd en twee mannen en twee vrouwen voor een vervolggesprek.
Er is uiteindelijk een vrouw benoemd.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoeker stelt het volgende.
Hij maakt bezwaar tegen het feit dat de sollicitatiebrief gestuurd diende te
worden naar een werving- en selectiebureau dat gespecialiseerd is in de
werving en selectie van vrouwen.
Verzoeker is van oordeel dat de in de advertentie gestelde gelijke
geschiktheid van de kandidaten door een sekse-neutrale instantie moet worden
getoetst. Het voorkeursbeleid van de wederpartij treedt immers pas in werking
bij gebleken gelijke kwaliteit.
Verzoeker acht in zijn verzoekschrift de stelling van de wederpartij dat het
bureau slechts een adviserende rol had, onjuist. Verzoeker sluit niet uit dat
dit pas na het indienen van zijn klacht is bedacht. Het feit dat, zoals hem
tijdens de procedure bij de Commissie bleek, er een selectiecommissie was
ingesteld waarin naast het bureau ook functionarissen van de universiteit
zitting hadden, had volgens verzoeker in de advertentie moeten staan. Dit
geeft immers aan dat het primaat van de werving bij de wederpartij bleef.
Wanneer de sollicitatiebrief naar de wederpartij gestuurd had kunnen worden,
zou verzoeker hebben gesolliciteerd.
Verzoeker heeft als zodanig geen bezwaar tegen een voorkeursbeleid voor
vrouwen. Uit de advertentietekst blijkt echter niet waarom een
voorkeursbeleid voor vrouwen wordt gevoerd. Gewezen wordt slechts op de
samenstelling van de topfuncties bij de wederpartij. Of deze samenstelling
duidt op de numerieke verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen of op
leeftijd, nationaliteit en dergelijke, kan daaruit niet worden opgemaakt. De
wederpartij handelt daarmee volgens verzoeker in strijd met de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen (WGB).
De klacht van verzoeker richt zich tevens tegen de tekst van de advertentie
met betrekking tot de functiebenaming. Hieruit blijkt onvoldoende duidelijk
dat ook mannen voor de functie in aanmerking kunnen komen. Het staat evenmin
expliciet in de rest van de advertentie vermeld, terwijl het woord `vrouwen’
vier maal voorkomt. De advertentie wekt de indruk dat de wederpartij
nadrukkelijk op zoek was naar een vrouw.
Indien achter de functiebenaming de aanduiding `M/V’ had gestaan, had
verzoeker gesolliciteerd.
3.6. De wederpartij stelt het volgende.
Teneinde het voorkeursbeleid ten aanzien van vrouwen te concretiseren is het
bureau verzocht een aantal vrouwelijke kandidaten voor te dragen. Om
kandidaten voor te kunnen dragen, die zich voor wat betreft opleiding en
ervaring konden meten met de mannelijke kandidaten, heeft het bureau inzage
gekregen in de kwalificaties van alle sollicitanten. Daarom is bepaald dat de
sollicitaties gericht moesten worden aan het bureau. De stelling van
verzoeker, dat mannelijke kandidaten bij voorbaat kansloos waren, is onjuist.
Indien verzoeker naar aanleiding van de advertentie nadere informatie had
ingewonnen, was hij van deze gang van zaken op de hoogte geweest.
De wederpartij heeft het bureau ingeschakeld vanwege het voorkeursbeleid. Het
bureau vervulde in de sollicitatieprocedure slechts een adviserende rol. Het
was wel bij de (voor)selectie aanwezig, omdat selectiecommissies meestal uit
mannen bestaan, hetgeen kan leiden tot vooroordelen. Het bureau zou de
commissie daarop attent kunnen maken.
Het was de bedoeling dat er zo mogelijk evenveel mannen als vrouwen voor een
eerste gesprek zouden worden uitgenodigd. Het bureau heeft naast een selectie
uit de brieven van vrouwelijke sollicitanten gekeken naar kandidaten uit haar
eigen bestand. De voordracht voor een gesprek door het bureau van de vrouwen
is door de commissie overgenomen.
Bij de tweede ronde gesprekken heeft het bureau zich op de achtergrond
gehouden, er meer `bewakend’ bijgezeten teneinde erop te letten dat de
commissie aandacht heeft voor de vrouwelijke aspecten. Bij de nabespreking
heeft het bureau in adviserende zin haar oordeel over de kandidaten gegeven.
De selectiecommissie was het hiermee niet op alle punten eens. De adviezen
van het bureau zijn dan ook niet in alle gevallen overgenomen.
Voor de omstandigheid dat het bureau als postadres fungeerde was een
pragmatische reden, te weten onderbezetting bij Personeels-
zaken.
De advertentietekst is niet in strijd met artikel 3 lid 4 WGB. Weliswaar
ontbreekt de vermelding (M/V) achter de functiebenaming, de aanduiding
`hoofd’ is echter neutraal zodat een aparte vermelding van M/V niet nodig is.
Uit de zin `Gelet op de samenstelling van de topfuncties gaat bij gelijke
kwaliteit de voorkeur uit naar een vrouw’ blijkt -mede gelet op de context-
voldoende duidelijk dat vrouwen in topfuncties bij de wederpartij
ondervertegenwoordigd zijn.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. De klacht van verzoeker richt zich op een personeelsadvertentie
van de wederpartij en derhalve op onderscheid bij de aanbieding van een
betrekking. Aangezien de klacht zich tevens richt op de in de advertentie
gemelde rol van het door de wederpartij ingeschakelde bureau, is tevens in
geding het handelen van de wederpartij bij de vacaturevervulling door de
inschakeling van eerderaangeduid bureau.
In geding is derhalve de vraag of de wederpartij, die een voorkeursbeleid
voor vrouwen voert, jegens verzoeker onderscheid naar geslacht heeft gemaakt
a) bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking door
een bureau in te schakelen dat gespecialiseerd is in de werving en selectie
van vrouwen
b) bij de aanbieding van een betrekking door in de advertentie niet duidelijk
tot uitdrukking te brengen dat ook mannen in aanmerking komen
c) bij de aanbieding van een betrekking door niet uitdrukkelijk de grond voor
het voorkeursbeleid te noemen.
4.2. Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid op grond van
geslacht bij de aanbieding van een betrekking en bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking.
Artikel 3 lid 2 WGB bepaalt dat van het in artikel 3 lid 1 WGB bepaalde mag
worden afgeweken in die gevallen, waarin ingevolge deze of enige andere wet
bij het aanbieden van een betrekking onderscheid tussen mannen en vrouwen mag
worden gemaakt en, voor zover het betreft een openlijke aanbieding van een
betrekking, de grond voor dat onderscheid daarbij uitdrukkelijk wordt
vermeld.
In artikel 3 lid 3 WGB wordt het algemene verbod om onderscheid te maken naar
geslacht bij de aanbieding van een betrekking nader uitgewerkt. Artikel 3 lid
3 WGB schrijft voor dat uit tekst en vormgeving van een advertentie duidelijk
moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen.
In het vierde lid van artikel 3 WGB wordt deze eis vervolgens verder
toegespitst op het gebruik van functiebenamingen. Hierin is bepaald dat of
zowel de mannelijke als de vrouwelijke functiebenaming gebruikt moet worden,
of uitdrukkelijk vermeld moet worden dat zowel mannen als vrouwen in
aanmerking komen.
In artikel 5 lid 1 WGB is bepaald dat van het in artikel 3 WGB bepaalde mag
worden afgeweken indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen in een
bevoorrechte positie te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te
heffen of te verminderen en indien het onderscheid in een redelijke
verhouding staat tot het beoogde doel.
4.3. Ten aanzien van het bij 4.1. sub a gestelde (de inschakeling van het
bureau) overweegt de Commissie het volgende.
Volgens de advertentietekst wordt een voorkeursbeleid gevoerd waarin pas bij
gelijke kwaliteit de voorkeur uit gaat naar een vrouw. Het inschakelen van
een bureau, dat gespecialiseerd is in de werving en selectie van vrouwen,
brengt als zodanig in deze zaak nog niet mee, dat daardoor onderscheid
gemaakt wordt op grond van geslacht als in de WGB bedoeld. In de praktijk van
de selectieprocedure kan evenwel blijken dat door de rol die het bureau in de
onderhavige procedure heeft gespeeld een verboden onderscheid is gemaakt.
Betreffende de feitelijke rol van het bureau in de voorselectie is door de
wederpartij gesteld dat de afspraak was dat zo mogelijk evenveel mannen als
vrouwen voor een gesprek zouden worden voorgedragen, hetgeen met de
voordracht van vier mannen en vier vrouwen is geschied. Tevens is door de
wederpartij gesteld dat de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van zowel de
mannelijke als de vrouwelijke kandidaten toekwam aan een commissie in
aanwezigheid van het bureau als adviseur. Gelet op het voorgaande kan niet
worden gesteld dat door de wijze waarop het bureau in deze fase is
ingeschakeld sprake is van een verboden onderscheid.
Ten aanzien van de selectie van de twee mannelijke en de twee vrouwelijke
kandidaten na de eerste gespreksronde heeft de wederpartij gesteld, dat het
bureau zich in de sollicitatiegesprekken zelf op de achtergrond heeft
gehouden en in de nabespreking in adviserende zin haar oordeel over de
kandidaten heeft gegeven. Het feit dat de commissie het advies van het bureau
niet in alle gevallen heeft overgenomen, onderstreept de stelling van
verzoeker dat het primaat bij de wederpartij dient te liggen. Daarmee is de
feitelijke rol van het bureau ook in overeenstemming met hetgeen daarover in
de tekst van de advertentie wordt gemeld. Aangezien daarin gewag wordt
gemaakt van de adviserende rol van het bureau, kan verzoeker niet worden
gevolgd in zijn stelling, dat in de advertentie de samenstelling van de
selectiecommissie had moeten staan opdat duidelijk zou zijn dat het primaat
bij de wederpartij lag.
Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie dat de wederpartij
jegens verzoeker niet in strijd met de WGB heeft gehandeld door de
inschakeling van een bureau dat gespecialiseerd is in de werving en selectie
van vrouwen.
4.4. Met betrekking tot het bij 4.1. sub b gestelde (de advertentietekst)
overweegt de Commissie als volgt.
Artikel 3 lid 3 en lid 4 WGB bepalen dat uit de tekst en vormgeving van de
advertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking
komen voor de betreffende functie alsmede dat bij de functiebenaming
uitdrukkelijk vermeld moet worden dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking
komen. Indien hiervan wordt afgeweken, wordt een verboden onderscheid op
grond van geslacht gemaakt, behoudens de in de wet vermelde uitzonderingen.
Artikel 5 lid 1 WGB bevat een dergelijke uitzondering: van het in artikel 3
WGB gestelde mag worden afgeweken indien het gemaakte onderscheid beoogt
vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde feitelijke
ongelijkheden op te heffen of te verminderen en indien het onderscheid in een
redelijke verhouding staat tot het doel.
Teneinde te bezien of afwijking van de in artikel 3 WGB gestelde norm in deze
zaak geoorloofd is, stelt de Commissie allereerst vast dat de wederpartij een
voorkeursbeleid wil voeren om een einde te maken aan de onevenwichtige
samenstelling van de topfuncties, en dat bij dit beleid de voorkeur voor een
vrouw pas geldt bij gelijke kwaliteit.
Dit laatste houdt, zoals uit het in de advertentie aangeduide voorkeursbeleid
blijkt en door de wederpartij is onderstreept, in dat de wederpartij mannen
niet wilde uitsluiten of belemmeren om te solliciteren.
In de advertentie ontbreekt achter de functiebenaming de aanduiding `M/V’,
komt het woord `vrouwen’ in de tekst vier keer voor terwijl nergens wordt
vermeld dat ook mannen in aanmerking komen en staat onder aan de advertentie
op een aparte plaats na de woorden `werving & selektieburo’ in een opvallend
lettertype vermeld `voor vrouwen: Rieken & Oomen’. De Commissie is van
oordeel dat het geheel van de advertentie onvoldoende de indruk wekt dat
mannen van meet af aan gelijkelijk kunnen meedingen naar de functie als
vrouwen. Daaromtrent is de advertentie onduidelijk. De met het
voorkeursbeleid beoogde doelstelling, inhoudende dat pas bij gelijke
kwaliteit de voorkeur uitgaat naar een vrouw, wordt daardoor niet gediend.
Aangezien aanstonds bij kennisneming van de personeelsadvertentie duidelijk
moet zijn dat de betrekking uitdrukkelijk zowel aan mannen als aan vrouwen
wordt aangeboden (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, 149-91-18 d.d. 8 april 1991)) had de aanduiding `M/V’ achter de
functiebenaming moeten worden geplaatst. Daaraan doet niet af dat elders in
de advertentie, vanwege het voorkeursbeleid van de wederpartij, in de tekst
en vormgeving tot uitdrukking mag worden gebracht dat juist ook vrouwen
worden gevraagd te solliciteren.
De Commissie concludeert hieruit dat de wederpartij door de weglating van de
aanduiding `M/V’ achter de functiebenaming in strijd heeft gehandeld met
artikel 3 lid 4 juncto artikel 5 lid 1 WGB.
4.5. Ten aanzien van het bij 4.1. sub c gestelde (de grond voor het
voorkeursbeleid) overweegt de Commissie als volgt.
Verzoeker is van mening dat de wederpartij handelt in strijd met de WGB,
omdat uit de zin `Gelet op de samenstelling van de topfuncties binnen de
Rijksuniversiteit Limburg gaat bij gelijke kwaliteit de voorkeur uit naar een
vrouw’ niet duidelijk blijkt op grond waarvan een voorkeursbeleid voor
vrouwen wordt gevoerd. De Commissie kan verzoeker hierin niet volgen.
Nu het voorkeursbeleid voor vrouwen door de wederpartij met de bewoordingen
`Gelet op’ in verband wordt gebracht met de samenstelling van de topfuncties
bij de wederpartij, mag ervan worden uitgegaan dat de grond voor het
voorkeursbeleid gelegen is in de omstandigheid dat bedoelde topfuncties naar
het oordeel van de wederpartij te weinig door vrouwen worden vervuld. Aan het
vereiste in artikel 3 lid 2 WGB, inhoudende dat de grond voor het onderscheid
uitdrukkelijk moet worden vermeld, wordt daarmee naar het oordeel van de
Commissie voldaan.
De Commissie concludeert derhalve dat de wederpartij bij de aanduiding van de
grond voor het voorkeursbeleid in de advertentie niet in strijd heeft
gehandeld met voornoemde wet.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Rijksuniversiteit Limburg te
Maastricht jegens de heer (…) te Wijnandsrade
a) geen onderscheid op grond van geslacht als bedoeld in artikel 3 lid 1 WGB
heeft gemaakt bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking door de inschakeling van een bureau dat gespecialiseerd is in de
werving en selectie van vrouwen en derhalve niet in strijd met genoemde wet
heeft gehandeld;
b) onderscheid op grond van geslacht als bedoeld in artikel 3
lid 4 juncto artikel 5 lid 1 WGB heeft gemaakt bij de aanbieding van een
betrekking door bij de functiebenaming niet uitdrukkelijk te vermelden dat
zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen en derhalve in strijd met
genoemde wet heeft gehandeld;
c) geen onderscheid op grond van geslacht als bedoeld in artikel 3 lid 2 WGB
heeft gemaakt bij de vermelding van de grond voor het voorkeursbeleid en
derhalve niet in strijd met genoemde wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer).