Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster is sedert 1 oktober 1985 bij de wederpartij in dienst als
medewerkster thesaurus. Zij is van mening dat de arbeid die zij verricht van
(nagenoeg) gelijke waarde is als de arbeid die twee mannelijke collega’s
(hierna: maatman 1 en maatman 2) verrichten, terwijl zij voor haar arbeid een
lagere beloning ontvangt. Na vergelijking van diverse functies concludeert de
Commissie dat verzoekster in haar tweede functie arbeid van hogere waarde
verricht dan maatman 2 in zijn tweede functie. Dit brengt in beginsel met
zich dat verzoekster recht heeft op loon dat tenminste gelijk is aan het loon
van maatman 2 in die functie.
Het verrichten van arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde als de maatmannen,
brengt echter niet zonder meer een recht op gelijke beloning met zich. Bij de
vaststelling van de hoogte van het salaris kunnen immers ook andere factoren
dan de waarde van de arbeid een rol spelen, zoals opleiding, kennis,
ervaring, marktwaarde en laatstgenoten salaris.
Op grond van artikel 9 WGB dienen voor de verschillende werknemers dezelfde
beloningsmaatstaven te worden gehanteerd. Derhalve zal beoordeeld moeten
worden of beloning op grond van gelijkwaardige maatstaven heeft
plaatsgevonden.
De tweede functie van verzoekster (B2) kan worden vergeleken met de eerste
functie van maatman 1 (B3). Het bruto maandsalaris van maatman 1 bedroeg aan
het begin van de onderzoeksperiode ƒ 5000. Hij verdiende derhalve ongeveer ƒ
800 meer dan verzoekster. Gelet op het feit dat verzoekster voor haar tweede
functie over voldoende ervaring beschikte, is het verschil in beloning niet
te verklaren.
Het verweer van de wederpartij dat na 1990 een ander salarisbeleid is gevoerd
en dat het salaris van maatman 3 daardoor aanmerkelijk lager is, doet aan het
voorgaande niet af. Dit feit neemt immers niet weg dat de wederpartij vóór de
reorganisatie in 1990 ongelijke beloningsmaatstaven heeft toegepast. De
ongelijkheid tussen het salaris van verzoekster en maatman 1 en 2 is na de
reorganisatie weliswaar kleiner geworden, maar desondanks blijven
voortbestaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in de arbeidsvoorwaarden, als
bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
Volledige tekst
– Het aanvangssalaris van verzoekster werd vastgesteld op ƒ 3800 bruto per
maand, omdat verzoekster geen ervaring had met thesauri en niet over
productkennis beschikte. Zij werd daarom aangesteld in de functie van
assistent-medewerkster thesaurus. Met haar laatstgenoten salaris als
directie-secretaresse van ƒ 4950 bruto per maand werd geen rekening gehouden.
Bij aanvang van haar tweede functie bedroeg haar salaris ƒ 4174 en op de
datum van sluiting van de onderzoeksperiode ƒ 5090.
– Bij het vaststellen van het aanvangssalaris van maatman 1 is onder meer
rekening gehouden met het feit dat hij gedurende vijftien jaar werkzaam was
geweest als `technisch documentalist’ en ervaring had met thesaurus-opbouw.
Het aanvangssalaris van maatman 1 is -conform zijn salariseis- vastgesteld op
ƒ 5000. Zijn salaris bedroeg aan het einde van de periode waarin hij zijn
eerste functie vervulde ƒ 5301.
– Bij de vaststelling van het salaris van maatman 2 heeft onder meer zijn
productkennis en zijn kennis van de metaalbranche een rol gespeeld. De door
maatman 2 gestelde salariseis van ƒ 4527 bruto per maand, die beneden zijn
laatstverdiende salaris lag, is door de wederpartij geaccepteerd. Toen
maatman 2 werd benoemd in de functie van chef van de afdeling thesauri -aan
het einde van de eerste onderzoeksperiode- is zijn salaris verhoogd naar ƒ
5123. Na een jaar werd zijn functie gewijzigd -het begin van de tweede
onderzoeksperiode- en werd zijn salaris vastgesteld op ƒ 5297.
Aan de hand hiervan zal worden beoordeeld in hoeverre er bij de te
vergelijken functies gelijkwaardige maatstaven zijn gehanteerd.
De eerste functie van verzoekster (B1) kan worden vergeleken met de tweede
functie van maatman 2 (B6). Verzoekster genoot bij de aanvang van die functie
een bruto maandsalaris van ƒ 3800 en maatman 2 ƒ 5297. Beoordeeld moet worden
of, en zo ja, hoe dit verschil in beloning kan worden verklaard. In de eerste
plaats beschikte maatman 2 bij de aanvang van zijn dienstverband over een
aantal jaren relevante ervaring, die hij zowel in zijn vorige werkkring als
bij de wederpartij had opgedaan. Verzoekster beschikte daarentegen niet over
ervaring die voor de functie direct relevant was. Tijdens de zitting heeft
verzoekster onbetwist gesteld dat er voor iemand zonder relevante kennis of
ervaring ongeveer een periode van twee a drie jaar mee gemoeid was om
volledig in de functie van medewerker thesaurus ingewerkt te geraken. Op
grond daarvan zou het verschil in ervaring tot een beloningsverschil van
ongeveer twee a drie periodieken leiden. Op basis van de salarisschalen wordt
uitgegaan van een gemiddelde hoogte van een periodiek van ƒ 200. Op grond
hiervan kan een beloningsverschil van ƒ 400 tot ƒ 600 worden verklaard.
Voorts kan een deel van het verschil worden verklaard uit het feit dat
maatman 2 gedurende een jaar chef van de afdeling thesauri is geweest en hij
de daarmee gepaard gaande salarisverhoging van ƒ 336 (een periodiek) heeft
mogen behouden (De Commissie heeft eerder geoordeeld dat `verworven rechten’
als gelijkwaardige beloningsmaatstaf gehanteerd kan worden, Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer 333-91-11).
In dat geval zou er nog een verschil in beloning resteren van ƒ 561 of ƒ 763.
Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat de functies betrekking hebben op
verschillende tijdvakken. Immers, de eerste functie van verzoekster (B1) is
aangevangen op 1 januari 1985 en de tweede functie van maatman 2 (B6) op 1
januari 1991. Om te kunnen beoordelen of het beloningsverschil hierdoor
verklaard kan worden, zal worden gekeken naar de indeling in de
salarisschaal. Daarbij is het overzicht van de salarisschalen per 1 april
1994 -dat als bijlage C-2 bij het onderzoeksrapport is gevoegd- als
uitgangspunt genomen. De daarin genoemde bedragen verschillen weliswaar van
de salarissen van B1 en B6, maar de onderlinge verschillen zijn steeds gelijk
gebleven, evenals de structuur van de schaalindeling, zodat dit overzicht
voor de vergelijking van B1 en B6 gehanteerd kan worden.
Verzoekster werd na haar indiensttreding bij de wederpartij ingedeeld in
schaal 7.7. Maatman 2 werd bij de aanvang van zijn tweede functie ingeschaald
in 9.4. Op grond van het voorgaande kan een verschil van twee a drie
periodieken worden gerechtvaardigd op grond van de ervaring van maatman 2 en
een periodiek op grond van `verworven rechten’. Om een vergelijking te kunnen
maken moet het salaris van verzoekster met twee a drie periodieken voor
ervaring worden gecorrigeerd. Verzoekster zou dan van schaal 7.7 in schaal
8.3 respectievelijk 8.4 terecht komen. Het salaris van maatman 2 moet worden
gecorrigeerd met de periodiek, die was toegekend op grond van het feit dat
hij chef werd, hetgeen betekent dat zijn salarisschaal verschuift van 9.4
naar 9.3. Het verschil tussen de beide salarissen bedraagt dan nog drie
respectievelijk vier periodieken. Voor dit verschil is geen verklaring
gevonden.
De tweede functie van verzoekster (B2) kan worden vergeleken met de eerste
functie van maatman 2 (B5). Het bruto maandsalaris van verzoekster bedroeg
toen ƒ 4174 en dat van maatman 2 ƒ 4527. Het hogere salaris van maatman 2
baseert de wederpartij op zijn productkennis. Op grond van het feit dat er
-zoals in de vergelijking B1-B6 is overwogen- van moet worden uitgegaan dat
verzoekster na twee a drie jaar volledig in de functie van medewerkster
thesaurus was ingewerkt, moet tot de conclusie worden gekomen dat het
argument van de wederpartij om verzoekster een lager salaris toe te kennen
dan maatman 2 niet meer opging toen zij haar tweede functie ging vervullen.
Op dat moment beschikte zij immers over de benodigde ervaring. Voor het
verschil in beloning is dan ook geen verklaring te vinden.
De tweede functie van verzoekster (B2) is zwaarder dan de tweede functie van
maatman 2 (B6). Zoals onder 4.3. is overwogen betekent dit in beginsel dat
zij recht heeft op een salaris dat tenminste gelijk is aan dat van maatman 2.
Hoewel het verschil in de loop van de onderzoeksperiode verkleind is tot ƒ
210, blijft het feit dat maatman 2 startte met een bruto maandsalaris van ƒ
5297, hetgeen een verschil oplevert van ƒ 1123. Een deel van dit verschil kan
wellicht worden verklaard door het feit dat maatman 2 gedurende een jaar de
functie van chef afdeling thesauri heeft vervuld en hij het daarmee gepaard
gaande hogere salaris heeft mogen behouden. Echter, het verschil in beloning
is naar het oordeel van de Commissie dermate groot dat dit niet enkel en
alleen verklaard kan worden door `verworven rechten’.
De tweede functie van verzoekster (B2) kan tenslotte worden vergeleken met de
eerste functie van maatman 1 (B3). Het bruto maandsalaris van maatman 1
bedroeg aan het begin van de onderzoeksperiode ƒ 5000. Hij verdiende derhalve
ongeveer ƒ 800 meer dan verzoekster. Gelet op het feit dat verzoekster -zoals
ook in de vergelijking B2-B5 is overwogen- voor haar tweede functie over
voldoende ervaring beschikte, is het verschil in beloning niet te verklaren.
4.5. Het verweer van de wederpartij dat na 1990 een ander salarisbeleid is
gevoerd en dat het salaris van maatman 3 daardoor aanmerkelijk lager is, doet
aan het voorgaande niet af. Dit feit neemt immers niet weg dat de wederpartij
voor de reorganisatie in 1990 ongelijke beloningsmaatstaven heeft toegepast.
De ongelijkheid tussen het salaris van verzoekster en maatman 1 en 2 is na de
reorganisatie weliswaar kleiner geworden, maar desondanks blijven
voortbestaan.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij jegens
verzoekster onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in de
arbeidsvoorwaarden, als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (…) te
Woerden jegens mevrouw (…) te Woerdense Verlaat onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt in de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in de artikel
2 Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen, respectievelijk artikel 7(A):1637ij
Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 tot en met 10 Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. W.A. van Veen(lid Kamer), mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretarisKamer).