Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 april 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij heeft verzoekster de toegang tot de dansschool geweigerd omdat
zij zwanger was.
De wederpartij is een danscentrum. Tegen betaling kan men dansles krijgen
en/of meedoen aan oefendansavonden. De Commissie stelt vast, dat hier sprake
is van handelingen in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, nu de
wederpartij in het economisch verkeer diensten aanbiedt. In het onderhavige
geval is tevens sprake van het sluiten van een overeenkomst terzake als
bedoeld in artikel 7 AWGB. Immers, onder het sluiten van een overeenkomst
wordt mede verstaan het weigeren een overeenkomst aan te gaan.
Wederpartij erkent dat de reden voor het weigeren van de danspas is gelegen
in verzoeksters zwangerschap en dat betekent dat er sprake is van direct
onderscheid op grond van geslacht.
Het verbod op direct onderscheid naar geslacht kent geen
uitzonderingsmogelijkheden behalve de in de wet genoemde. Van de door de
wederpartij genoemde redenen om te weigeren de overeenkomst met verzoekster
aan te gaan, is alleen de bescherming van de vrouw in verband met
zwangerschap in de wet terug te vinden.
In het onderhavige geval is door de wederpartij slechts gesteld, doch op geen
enkele wijze nader onderbouwd, dat er sprake is van een noodzakelijke
bescherming. Evenmin heeft de Commissie andere aanwijzingen dat zulks het
geval is. De Commissie acht het daarom niet aannemelijk dat het hier om een
doelmatige maatregel gaat. Een beroep op deze uitzonderingsgrond kan daarom
niet slagen.
De Commissie is derhalve van oordeel dat de wederpartij door verzoekster een
danspas te weigeren direct onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd
met artikel 7 lid 1 AWGB.

Volledige tekst


1. HET VERZOEK

1.1. Op 1 november 1995 verzocht mevrouw (…) te Haarlem (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of door (…) te Haarlem (hierna: de
wederpartij) onderscheid op grond van geslacht is gemaakt zoals bedoeld in de
wetgeving gelijke behandeling.

1.2. De wederpartij heeft verzoekster de toegang tot de dansschool geweigerd
omdat zij zwanger was. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun standpunten toe te
lichten. Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 19 maart 1996.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– mw. (…) (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (eigenaar)
– mw. (…) (echtgenote eigenaar)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een danscentrum. Naast danslessen biedt de wederpartij
ook zogenaamde oefendansavonden aan.
Verzoekster volgt reeds enkele jaren danslessen bij de wederpartij.
Zij had op basis van het feit dat zij les had bij de dansschool automatisch
toegang tot de door de wederpartij georganiseerde oefendansavonden. Eind
september/begin oktober wilde verzoekster een danspas voor de
oefendansavonden kopen. Deze pas werd haar echter geweigerd waardoor haar de
toegang tot de dansschool werd ontzegd. De reden hiervoor was gelegen in
verzoeksters zwangerschap.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt het volgende.
Verzoekster is reeds zes jaar ingeschreven als leerling van het danscentrum.
In verband met haar zwangerschap besloot zij af te zien van de danslessen
voor het lesjaar 1995-1996. Begin oktober wilde zij wel een pas kopen voor de
oefendansavonden. Deze pas werd haar echter geweigerd op grond van het feit
dat zij zwanger was. Daarbij werd haar te kennen gegeven dat haar
aanwezigheid op de dansvloer niet passend zou zijn gezien haar zwangerschap
en dat zij na de bevalling een pasje zou kunnen krijgen.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.
Verzoekster is de toegang tot de oefendansavonden van de dansschool inderdaad
geweigerd vanwege haar zwangerschap. Hiervoor zijn drie redenen:
– verzoekster zou met andere leerlingen moeten dansen die gemiddeld rond de
zestien jaar oud zijn. De wederpartij acht het psychisch niet verantwoord
deze leerlingen met een zichtbaar zwangere vrouw te confronteren;
– gelet op de gemiddelde leeftijd van de andere leerlingen, bestond volgens
de wederpartij de kans dat verzoekster geconfronteerd zou worden met
leerlingen die naar haar zouden wijzen, om haar zouden lachen of zich
anderszins voor verzoekster vervelend zouden gedragen. De wederpartij wilde
voorkomen dat verzoekster met dit soort gedrag zou worden geconfronteerd;
– er bestond volgens de wederpartij een risico dat verzoekster tijdens een
oefenavond verkeerd geraakt zou worden, omdat op dergelijke avonden nogal
eens ongecontroleerd wordt bewogen. De wederpartij wilde verzoekster
hiertegen beschermen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling heeft gehandeld door verzoekster vanwege haar
zwangerschap geen danspas te willen verstrekken en haar daarmee niet toe te
laten tot het danscentrum.

4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) bepaalt onder andere
dat er sprake is van direct onderscheid in de zin van de wet in geval van
onderscheid tussen personen op grond van geslacht. In de Memorie van
Toelichting op de AWGB is bepaald dat direct onderscheid op grond van
geslacht mede op onderscheid op grond van onder andere zwangerschap
ziet(Tweede Kamer 1990-1991, 22014, nr. 3, pagina 13).
Artikel 7 AWGB bepaalt onder andere dat onderscheid bij het aanbieden van
goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van
overeenkomsten ter zake, in de uitoefening van een beroep of bedrijf verboden
is.
Van het verbod op direct onderscheid op grond van geslacht mag op grond van
artikel 2 lid 2 sub b AWGB worden afgeweken in gevallen waarin het de
bescherming van de vrouw betreft, met name in verband met zwangerschap en
moederschap.

4.3. De wederpartij is een danscentrum. Tegen betaling kan men dansles
krijgen en/of meedoen aan oefendansavonden. De Commissie stelt vast, dat hier
sprake is van handelingen in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, nu
de wederpartij in het economisch verkeer diensten aanbiedt (Vergelijk
Commissie gelijke behandeling, 19 januari 1996, oordeelnummer: 96-4). In het
onderhavige geval is tevens sprake van het sluiten van een overeenkomst
terzake als bedoeld in artikel 7 AWGB. Immers, onder het sluiten van een
overeenkomst wordt mede verstaan het weigeren een overeenkomst aan te gaan.
Wederpartij erkent dat de reden voor het weigeren van de danspas is gelegen
in verzoeksters zwangerschap. Gelet op het hierboven onder 4.2. overwogene is
er sprake van direct onderscheid op grond van geslacht.

4.4. Het verbod op direct onderscheid naar geslacht kent geen
uitzonderingsmogelijkheden behalve de in de wet genoemde. Van de door de
wederpartij genoemde redenen om te weigeren de overeenkomst met verzoekster
aan te gaan, is alleen de bescherming van de vrouw in verband met
zwangerschap in de wet terug te vinden (art. 2 lid 2 sub b AWGB). De
wederpartij stelt dat hij verzoekster wilde beschermen tegen het risico dat
zij op een oefendansavond verkeerd geraakt zou worden en tegen de
mogelijkheid dat er naar haar zou worden gewezen (dit zou een psychisch
effect kunnen hebben op verzoekster). Het Besluit gelijke behandeling
(hierna: het Besluit) omschrijft onder andere de in artikel 2 lid 2 AWGB
bedoelde gevallen nader. In artikel 1 sub b van het Besluit wordt onder
andere genoemd de categorie van gevallen van bescherming van de gezondheid in
verband met zwangerschap, voor zover voor een doelmatige bescherming
onderscheid op grond van geslacht nodig is. In de Nota van Toelichting op dit
Besluit staat dat voor wat betreft de behandeling van vrouwen in verband met
beschermende maatregelen wegens zwangerschap waardoor onderscheid wordt
gemaakt, dit onderscheid nodig moet zijn voor een doelmatige bescherming (Zie
ook Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 9
januari 1991, oordeelnummer 39-91-2).
In het onderhavige geval is door de wederpartij slechts gesteld, doch op geen
enkele wijze nader onderbouwd, dat er sprake is van een noodzakelijke
bescherming. Evenmin heeft de Commissie andere aanwijzingen dat zulks het
geval is. De Commissie acht het daarom niet aannemelijk dat het hier om een
doelmatige maatregel gaat. Een beroep op deze uitzonderingsgrond kan daarom
niet slagen.
De Commissie is derhalve van oordeel dat de wederpartij door verzoekster een
danspas te weigeren direct onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd
met artikel 7 lid 1 AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Haarlem jegens mevrouw
(…) te Haarlem direct onderscheid naar geslacht heeft gemaakt als bedoeld
in artikel 1 juncto artikel 7 lid 1 sub a AWGB door te weigeren haar een
danspas te verlenen.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer).