Instantie
Kantonrechter Zwolle
Samenvatting
Werkgever verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een
dringende reden omdat de werknemer, een winkelchef, in het bijzijn van een
verkoopster die zwanger was, tegen een klant heeft opgemerkt `weer zo’n
bastaard erbij’ en `we hebben nu al genoeg van die `zwartjoekels’. De klant
heeft schriftelijk bevestigd dat werknemer deze en andere opmerkingen heeft
gemaakt. De verkoopster heeft op verzoek van de werknemer een verklaring
ondertekend waarin zij zijn ontkennende lezing onderschrijft.
De kantonrechter acht de lezing van de werknemer volstrekt ongeloofwaardig,
ook al valt de verkoopster hem niet af. De verklaring van de klant
daarentegen is logisch en consistent. Een werkgever behoort opmerking als
onder meer hierboven geciteerd nooit te accepteren. Zeker wanneer het gaat om
een uitlating van een chef over zijn ondergeschikte in het bijzijn van een
klant levert een dergelijk handelwijze een dringende reden op voor ontbinding
van de arbeidsovereenkomst.
Volledige tekst
Overweegt
1. V, thans 37 jaar, is sinds 1 maart 1981 in dienst bij R, die een groente-
en fruitzaak in Zwolle exploiteert. Hij heeft thans de functie van winkelchef
tegen een bruto maandsalaris van ƒ 3693 exclusief vakantietoeslag.
Sinds 21 november 1995 staat V op non-actief.
2. R verzoekt deze arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een
dringende reden, subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden zonder
enige vergoeding.
V heeft bij tegenverzoek eveneens ontbinding verzocht wegens gewijzigde
omstandigheden, onder toekenning van een vergoeding aan hem ter hoogte van in
totaal ƒ 82 553 bruto.
3.1. R heeft aan zijn primaire verzoek ten grondslag gelegd dat V zich op 17
november 1995 ten overstaan van een klant, mw. L, discriminerend heeft
uitgelaten over de afkomst van het kind waarvan de, eveneens in de winkel
aanwezige verkoopster, mw. K, in verwachting is. Hij zou daarbij woorden als
`weer zo’n bastaard erbij’, `we hebben al genoeg van die zwartjoekels’ en
`weer zo’n opvreter’ hebben geuit. De klant heeft daarop overstuur de winkel
verlaten. Bij haar volgende bezoek aan de winkel op 20 november heeft V haar
gevraagd of zij nog boos was, en na een bevestigend antwoord heeft hij daar
onheus op gereageerd.
3.2. Door R is een schriftelijke verklaring van de bewuste klant overgelegd
waarin een en ander is weergegeven. De klant schrijft dat zij V, nadat hij
bedoelde uitlatingen had gedaan, verbijsterd had gevraagd of hij dat alles
wel meende, waarop V antwoordde het wel degelijk te menen en niets van
blauwapen als de man van mw. K te moeten hebben: die moesten maar in hun
eigen land blijven.
Daarop heeft de klant aan mw. K. gevraagd of zij accepteerde dat iemand met
wie zij moest werken zo over haar man en kind praatte. De reactie van mw. K
was gelaten: V praatte altijd zo, zij wist al niet beter, maar het kwetste
haar wel.
4.1. V betwist de gestelde gang van zaken: mw. L zou hem in aanwezigheid van
mw. K om zijn mening over de zwangerschap van laatstgenoemde hebben gevraagd,
en hij zou daarop hebben geantwoord het wel best te vinden. Mw. K betwistte
dit evenwel en deelde de klant mee dat V eigenlijk vond dat er weer een
bastaard bij kwam.
Zijn verstandhouding met mw. K is zeer goed. Ook buiten werk hebben zij
contact met elkaar: hij is min of meer haar vertrouwensman.
Waarom mw. L, die hij en mw. K uitsluitend kennen als vaste klant in de
winkel verklaart zoals zij doet, weet V niet.
Juist is dat hij zich op 20 november wat ongelukkig heeft uitgedrukt
tegenover mw. L.
4.2. Mw. K heeft op verzoek van V een schriftelijke verklaring ondertekend
waarin de door V geschetste gang van zaken op 17 november wordt bevestigd.
5. De kantonrechter acht de weergave van het gebeuren door V volstrekt
ongeloofwaardig, ook al valt mw. K hem niet af.
De schriftelijke verklaring van de klant is duidelijk, logisch en consistent.
Er is geen reden om aan te nemen dat zij in strijd met de waarheid verklaart.
Het beschreven incident is ook niet zo complex of van zo lang geleden dat
goed denkbaar zou zijn dat haar herinnering aan het gebeuren op hoofdlijnen
vertroebeld is.
De lezing van V is daar tegenover onlogisch. Waarom zou een klant in een
winkel, die met een verkoopster in gesprek is over haar zwangerschap, aan de
winkelchef vragen wat die van de zwangerschap vindt? V heeft die vraag
beantwoord door te wijzen op het feit dat de klant een vaste klant is, en dat
men dan gaandeweg toch iets meer van elkaar weet. De kantonrechter acht dit
antwoord evenwel niet genoegzaam. Het is niet goed voorstelbaar dat een
(vrouwelijke) klant in een winkel, in aanwezigheid van de zwangere
verkoopster zelf, aan haar chef diens mening (!) over de zwangerschap vraagt.
De verklaring van mw. K bevat evenmin een aanwijzing die de beweerde vraag
van de klant aan V aannemelijk maakt.
De kantonrechter weegt bij het oordeel dat aan de verklaring van mw. K geen
overtuigende betekenis toekomt mee, dat V haar chef en vertrouwensman is.
5.3. Hetgeen V overigens heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn betoog
dat hij niet iemand is die discrimineert – te weten een paar schriftelijke
verklaringen van die strekking van vrienden en bekenden – spoort niet met de
verklaring van mw. K (zie onder 4.1. en 4.2.) die V immers het gebruik van
het woord `bastaard’ over haar ongeboren kind in de mond legt.
5.4. Al met al hecht de kantonrechter derhalve geen geloof aan de verklaring
van V, en wel aan die van de klant.
6. Opmerkingen als onder 3.1. geciteerd zijn discriminatoir en onduldbaar.
Een werkgever behoort niet te accepteren dat een personeelslid zulke
uitlatingen doet over een ander personeelslid. Op zichzelf staan een
werkgever dan diverse, in ernst oplopende, sancties ter beschikking. Wanneer
het bovendien uitlatingen zijn van een chef ten opzichte van een aan hem
ondergeschikte, nota bene ook nog eens in aanwezigheid van een klant, dan
doet een werkgever terecht een beroep op een dringende reden voor ontbinding
van de arbeidsovereenkomst, ongeacht de staat van dienst van de betrokken
werknemer en ongeacht de mate van gelatenheid waarmee diens ondergeschikte de
opmerkingen aanhoort.
7. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de arbeidsovereenkomst op
verzoek van R wordt ontbonden op grond van een dringende reden, zodat voor
een vergoeding geen plaats is. Aan het tegenverzoek komt de kantonrechter
daarom niet meer toe.
De kantonrecher acht termen aanwezig om de kosten van deze procedure tussen
partijen te compenseren.
Beschikt
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per heden.
Compenseert de kosten van dit geding in die zin dat iedere partij de eigen
kosten draagt.
Rechters
Mr. Fikkers