Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 8 december 1995

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Uitleg Hoge Raad 15 april 1994, RN 1994, 430, m.nt. Nora Holtrust. De
Stichting Afstammingskinderen vordert in kort geding afgifte van de
dossiers met afstammingsgegevens op grond van de uitspraak van de Hoge
Raad 15 april 1994. Het FIOM weigert dit. Volgens de procedure bij de
FIOM wordt er bij een verzoek om afstammingsgegevens eerst informatie
ingewonnen bij het kind dat om inzage vraagt en vervolgens wordt er een
belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de moeder en het kind. Het
inwinnen van informatie die een belangenafweging mogelijk maakt en de
belangenafweging zelf kunnen niet als onrechtmatig worden beschouwd. Het
hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Volledige tekst

1. De eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het Hof naar het vonnis waarvan
beroep, aangehecht aan dit arrest.

2. Het geding in hoger beroep

Van dat vonnis bij eerdergenoemd exploit in hoger beroep gekomen heeft
appellante drie grieven voorgedragen en geconcludeerd: Dat het Gerechtshof
moge behagen bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de
President van de Arrondissementsrechtbank te s’-hertogenbosch d.d. 18
oktober 1994 te vernietigen, en alsnog aan appellante, oorspronkelijk
eiseres, haar vorderingen toe te wijzen, met veroordeling van geintimeerde
in de kosten van beide instanties.

Daarop antwoordend heeft geintimeerde die grieven bestreden en
geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep met
veroordeling van appellante in de kosten van dit geding in beide
instanties.

Partijen hebben de zaak door hun raadslieden doen bepleiten. Nadat de zaak
bepleit was heeft appellante wraking van een van de leden van het Hof, die
de pleidooien had aangehoord, verzocht. De betrokkene heeft zich
vervolgens aan de behandeling van dit geding onttrokken waarna partijen
voor het Hof in een andere samenstelling de zaak nogmaals hebben doen
bepleiten.

Hierbij heeft appellante bij akte nog een produktie in het geding
gebracht. Vervolgens hebben partijen andermaal recht op de stukken
verzocht.

3. De gronden van het hoger beroep

De grieven luiden:

Grief 1

Ten onrechte oordeelt de Rechtbank, dat de FIOM bereid is geweest, en
bereid is, alle afstammingsgegevens aan afstammingskinderen te geven.

Grief 2

Ten onrechte oordeelt de President, dat tussen partijen in geschil zou
zijn welke afstammingsgegevens verleend moeten worden.

Grief 3

Ten onrechte oordeelt de President, dat de vordering van De Stichting moet
worden afgewezen.

4. Beoordeling

4.1 Appellante heeft in eerste aanleg in kort geding gevorderd de
Stichting Ambulante Fiom bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te gelasten
alle afstammingsgegevens te verschaffen van kinderen van wie het dossier
bij haar berust onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,- voor elke
maal dat de Stichting Ambulante Fiom in strijd daarmede en/of in afwijking
van de te geven uitspraak handelt, met veroordeling van de Stichting
Ambulante Fiom in de kosten van de procedure. Appellante heeft daartoe
aangevoerd, dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 15 april
1994, nr 15.307 Rechtspraak van de week 1994, 94 aan het kind inzage moet
worden verleend van bij een instelling berustende gegevens met betrekking
tot de afstamming van dat kind daaronder begrepen die met betrekking tot
de moeder met daarbij alle gegevens die betrekking hebben op de door de
moeder als verwekker aangewezene. Appellante heeft daarbij gesteld dat
geintimeerde niet bereid is gebleken te verklaren deze uitspraak van de
Hoge Raad te eerbiedigen en de afstammingsgegevens aan kinderen van wie
zij het dossier in bezit heeft te verschaffen. In het bijzonder verwijt
appellante geintimeerde voorts dat geintimeerde een afweging wil doen
plaatsvinden tussen het belang van het kind bij kennisneming van de
gegevens en het belang van de moeder bij het niet verstrekken van die
gegevens aan het kind.

4.2 Geintimeerde erkent dat het kind in beginsel recht heeft op
kennisneming van de afstammingsgegevens en dat de moeder niet zonder meer
een recht van veto ten aanzien van het ter inzage geven van die gegevens
heeft. Geintimeerde betwist het standpunt van appellante dat het arrest
van de Hoge Raad met zich zou brengen dat er geen belangenafweging zou
mogen plaatsvinden. Voorts betwist geintimeerde dat zij of met haar
verbonden instellingen zouden handelen in strijd met hetgeen het bedoelde
arrest van de Hoge Raad als een juiste gedragswijze aangeeft en met name
dat harerzijds op onjuiste wijze afweging van belangen tussen moeder en
kind zou plaatsvinden of op onjuiste wijze afweging van belangen tussen
moeder en kind zou plaatsvinden of op onjuiste wijze informatie zou worden
ingewonnen bij het kind dat om inzage vraagt, om die afweging mogelijk te
maken. Voorts voert appellante gestelde feiten zich bij haar of bij met
haar gelieerde instellingen hebben voorgedaan, noch dat die zich na het
arrest van de Hoge Raad zouden hebben voorgedaan.

4.3.1. Het Hof leest geenszins in het arrest van de Hoge Raad dat het in
beginsel bestaande recht van het kind op kennisneming van zijn
afstammingsgegevens en het uitgangspunt dat de moeder niet zondermeer een
recht van veto heeft met zich zouden brengen dat het inwinnen van
informatie die een belangenafweging mogelijk maakt en iedere
belangenafweging onrechtmatig zouden zijn.

4.3.2. De door appellante aangevoerde feiten staan geenszins vast, nu deze
door geintimeerde gemotiveerd betwist zijn. Bovendien is het kader van een
kort geding niet de geeigende rechtsgang om door middel van
getuigenverhoren die feiten vast te stellen. Daar komt bij dat van de
gestelde feiten geenszins duidelijk is gesteld of gebleken dat deze zich
bij geintimeerde of aan haar verbonden instellingen hebben voorgedaan noch
dat deze feiten zich na het voormelde arrest van de Hoge Raad hebben
voorgedaan.

4.3.3. Tenslotte gaat de vordering van appellante te ver mede in het licht
van het hiervoor onder 4.3.1. overwogene.

4.3.4. Het vorenstaande staat de toewijzing van de vordering van
appellante in de weg, zodat in ieder geval de derde door appellante
aangevoerde grief faalt. De beide andere grieven – de tweede grief is in
zoverre gegrond dat partijen in hoger beroep het er over eens bleken te
zijn dat met afstammingsgegevens in casu hetzelfde wordt bedoeld als in
het wetsontwerp Donorgegevens Kunstmatige Inseminatie – kunnen daarom niet
tot een andere beslissing leiden dan die welke de President van de
Rechtbank gaf. Deze grieven behoeven daarom geen verdere bespreking.

4.3.5. Het vonnis waarvan beroep komt derhalve voor bekrachtiging in
aanmerking. Appellante dient als de in het ongelijk gestelde partij de
kosten van dit geding in hoger beroep te dragen.

5. Uitspraak

Het Hof:

Bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

Veroordeelt appellante in de kosten van dit geding in hoger beroep tot op
heden aan de zijde van geintimeerde begroot op ƒ 5.600,= aan salaris en
ƒ 420,= aan verschotten.

Rechters

Mrs Van den velden, Zwitser-Schouten, Van Loo