Instantie: Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was bij de wederpartij werkzaam als documentatiebeheerder.
Die functie verviel, waarna verzoekster enige tijd optrad als vervanger
van een scholingscoordinator. Voor deze functie bestond een vacature.
Verzoekster is van mening dat zowel het niet verlengen van haar functie
als vervanger als het niet in aanmerking komen voor de functie van
coordinator als reden hadden dat zij zwanger was. Daarmee is volgens
haar gehandeld in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen. De wederpartij heeft op grond van de verminderde
beschikbaarheid verzoekster niet in aanmerking laten komen voor de
tijdelijke vervanging.

Met betrekking tot afwezigheid of verminderde inzetbaarheid als gevolg
van een zwangerschap en/of bevalling heeft de Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid herhaalde malen
uitgesproken dat dit een onlosmakelijk en onvermijdelijk gevolg is van
de zwangerschap en daardoor op een lijn te stellen is met de
zwangerschap zelf. De Commissie onderschrijft dit standpunt. Het
niet-verlengen van de vervangingsfunctie op grond van beperkte
inzetbaarheid levert dus direct onderscheid op.

De Commissie merkt op dat een verbod op het maken van onderscheid bij
verminderde inzetbaarheid vanwege zwangerschap en bevalling in geval
van werkzaamheden met een tijdelijk karakter de vraag oproept of de
grens geraakt wordt van wat de WGB beoogt te beschermen. De Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid overwoog ten
aanzien hiervan dat de Wet een duidelijke norm stelt ten aanzien van
direct onderscheid op grond van zwangerschap en bevalling zonder
uitzonderingen. De positie van zwangere vrouwen is nog steeds zeer
kwetsbaar en het gebruik van tijdelijke aanstellingen en andere
flexibele arbeidsrelaties is zo wijdverbreid, dat een uitzondering op
het verbod om onderscheid te maken door verwijzing naar zwangerschap te
zeer de bescherming van de Wet op dit punt zou ontnemen.

De communautaire en Nederlandse wetgever willen de zwangere vrouw een
duidelijke bescherming bieden tegen onderscheid in het arbeidsproces.
Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie ten aanzien van het
niet voortzetten van het tijdelijk dienstverband van verzoekster, dat
de wederpartij in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke
behandeling door onderscheid te maken als bedoeld in artikel 1a lid 1
van de WGB. De Commissie acht het bovendien aannemelijk, dat de
zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij het vervullen
van de vacature voor de functie van scholingscoordinator.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 20 maart 1994 verzocht mevrouw te Amsterdam
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam
(hierna: de wederpartij) jegens haar heeft gehandeld in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Verzoekster was bij de wederpartij werkzaam als documentatiebeheerder.
Die functie verviel, waarna verzoekster enige tijd optrad als vervanger
van een scholingscoordinator. Voor deze functie bestond een vacature.
Verzoekster is van mening dat zowel het niet verlengen van haar functie
als vervanger als het niet in aanmerking komen voor de functie van
coordinator als reden hadden dat zij zwanger was. Daarmee is volgens
haar gehandeld in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB: Stb. 1989, 168).

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid heeft het verzoek in behandeling genomen. Op 1 september 1994 is
de Algemene Wet gelijke behandeling in werking getreden (AWGB). De
Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid is op
die datum opgeheven en vervangen door de Commissie gelijke behandeling.
Deze commissie (hierna: de Commissie) heeft het onderzoek voortgezet.

2.2. Partijen zijn opgeroepen zijn voor een zitting op 28 maart 1995.

2.3. Bij deze zitting waren aanwezig: van de kant van verzoekster – mw
(verzoekster) – mw mr J.M. Legeland (advocaat)

van de kant van de wederpartij – mw (hoofd afdeling Buro
Scholingsinformatie) – mw (juridisch medewerker
hoofdafdeling P&O/BIR) – dhr (personeelsadviseur en lid
selectie-commissie)

van de kant van de Commissie – mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck
(Kamervoorzitter) – mw mr Y. Telenga (lid Kamer) – dhr mr W.A. van Veen
(lid Kamer) – mw mr G.L.M. Lenssen (secretaris Kamer).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door een ad hoc Kamer van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is op 1 september 1988 in dienst getreden bij de
wederpartij in de functie van documentatiebeheerder voor een bepaald
project. Het project is per 31 december 1991 opgeheven. Zij werkte op
basis van tijdelijke arbeidsovereenkomsten tot 1 januari 1993.

In het najaar van 1991 en in het voorjaar van 1992 is verzoekster door
de wederpartij gevraagd de functie van scholingscoordinator te
vervullen. Geen van beide keren is dit geschied. Eind april 1992 is
verzoekster op eigen verzoek de ondersteuning aangeboden van een extern
outplacementbureau, op kosten van de wederpartij. Deze ondersteuning
ging uiteindelijk niet door vanwege het salarisniveau van verzoekster.

De verlenging van de vervangingsfunctie

3.2. Op verzoek van het afdelingshoofd heeft verzoekster in de periode
september tot eind december 1992 waargenomen in de functie van
scholingscoordinator. Zij ontving hiervoor een waarnemingstoelage.

Eind augustus of begin september 1992 heeft het afdelingshoofd
verzoekster gevraagd of zij voor een langere periode wilde waarnemen,
namelijk tot in de eerste maanden van 1993. In een brief d.d. 9
december 1992 constateert de directeur van de Gemeentelijke Sociale
Dienst dat verzoekster enthousiast reageerde maar daarbij meldde, dat
zij vanaf begin/medio februari 1993 met zwangerschaps- en
bevallingsverlof zou gaan. Genoemde brief stelt tevens: ‘Gezien het
feit, dat het ging om een tijdelijke vervanging in de eerste maanden
van 1993 ligt het naar mijn mening niet voor de hand om dan te kiezen
voor een medewerker(st)er, die naar alle waarschijnlijkheid in die
periode gedurende een termijn van zestien weken niet beschikbaar zal
zijn. Als het was gegaan om de structurele vervanging van een vacature
zou dat uiteraard anders zijn geweest.’

De vacaturevervulling

3.3. De wederpartij heeft twee vacatures scholingscoordinator waarvoor
intern via het interne uitzendbureau GSD en de Sociale Dienst Krant
wordt geworven. Verzoekster heeft in juni 1992 aan collega’s gevraagd
of zij daarbij mee kon solliciteren. Zij kon echter niet meedingen
omdat de vacatures alleen openstonden voor mensen met een vaste
aanstelling.

In juli 1992 wordt extern geworven via een personeelsadvertentie in De
Volkskrant, waarbij de wederpartij kandidaten oproept voor twee
vacatures scholingscoordinator/accountmanager. Bij de functie-eisen
wordt onder meer genoemd: – universitair niveau op relevant vakgebied;
– kennis en/of ervaring op het terrein van de beroepsgerichte scholing
en de arbeidsmarkt; – in staat zijn zowel zelfstandig als in
teamverband projecten op te zetten; – in staat zijn (educatieve)
ontwerpen te maken, gericht op kwaliteitsverbetering van de
taakuitvoering; – ervaring in onderhandelen. Verzoekster heeft naar
aanleiding van deze advertentie niet gesolliciteerd.

In augustus 1992 werden drie personen geselecteerd (er was inmiddels
een derde vacature ontstaan), van wie zich echter twee mensen
terugtrokken. Daarna zijn intern de functie-eisen gewijzigd in die zin,
dat verder geselecteerd werd op onderwijsdeskundigen. Vanwege de twee
resterende vacatures werd uit de eerste lichting kandidaten een nieuwe
selectie gemaakt. De gespreksronde met deze kandidaten vond plaats
midden september en begin oktober 1992. Uiteindelijk zijn twee personen
aangenomen, waarvan een onderwijskundige.

3.4. Verzoekster heeft begin en medio september 1992 gevraagd of zij
mee kon dingen in de procedure voor de functie van
scholingscoordinator. Bij het eerste onderzoek werd haar door het
afdelingshoofd te kennen gegeven dat dit niet mogelijk was: gezocht
werd naar mensen met een onderwijskundige achtergrond. Het tweede
verzoek vond plaats tussen de eerste en de tweede gespreksronde met de
nieuwe kandidaten. Verzoekster werd medegedeeld, dat deze procedure
werd beschouwd als voortzetting van de eerdere procedure en het niet
fair werd geacht nu nieuwe kandidaten toe te voegen.

In laatstbedoeld gesprek van verzoekster met het afdelingshoofd is wel
de toezegging gedaan dat, wanneer niet twee geschikte personen gevonden
zouden worden, verzoekster aangenomen zou worden.

3.5. Verzoekster heeft geprotesteerd tegen het feit dat zij niet in de
functie van scholingscoordinator is aangenomen. De directeur GSD geeft
in een brief van 9 december 1992 aan niet tot de conclusie te zijn
gekomen, dat verzoekster ten onrechte niet in de functie van
scholingscoordinator is benoemd. Het verzoek om herziening van de
beslissing van de directeur GSD is door het college van Burgemeester en
Wethouders afgewezen. Verzoeksters bezwaren zijn ongegrond verklaard.

De standpunten van partijen

De verlenging van de vervangingsfunctie

3.6. Verzoekster stelt dat zij op 31 augustus 1992 het afdelingshoofd
in kennis stelde van haar zwangerschap. Deze reageerde daarop zeer
negatief. Het afdelingshoofd zou hebben gevraagd waarom zij nog een
kind wilde en hebben gezegd dat zij zeker ook nog ouderschapsverlof zou
willen opnemen. Over verlenging van het arbeidscontract is daarna ten
gevolge van de zwangerschap niet meer gesproken. Daarmee is onderscheid
naar geslacht is gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling.

3.7. De wederpartij stelt dat verzoekster wist dat haar aanstelling
slechts tijdelijk zou zijn en dat er gezocht werd naar een definitief
aan te stellen medewerker. Daarnaast stelt de wederpartij dat het,
gezien het feit dat het ging om een tijdelijke vervanging die doorliep
in de eerste maanden van 1993, niet voor de hand lag om te kiezen voor
een medewerk(st)er, die naar alle waarschijnlijkheid in die periode
gedurende een termijn van zestien weken niet beschikbaar zal zijn. Als
het was gegaan om een structurele vervulling van een vacature zou dit
anders zijn geweest.

De vacaturevervulling

3.8. Ten aanzien van de sollicitatieprocedure voor de functie als
scholingscoordinator stelt verzoekster eerst via de GSD-krant d.d. 19
juni 1992 hiervan op de hoogte te zijn gebracht. Verzoekster kon niet
meesolliciteren in deze fase omdat zij geen vaste aanstelling had. Ook
wilde verzoekster de eer aan zichzelf houden: zij was reeds twee keer
(in het najaar van 1991 en het voorjaar van 1992) gevraagd voor de
functie en beide keren was, ondanks het feit dat zij te kennen had
gegeven de functie te ambieren, er niet meer op teruggekomen. Dit is
ook de reden waarom zij niet solliciteerde bij de externe werving.

In september 1992 heeft verzoekster tot tweemaal toe gevraagd of zij
mee kon dingen naar de functie. Het afdelingshoofd gaf aan dat dit niet
mogelijk was, omdat alleen onderwijskundigen in aanmerking zouden
komen. Uiteindelijk is echter naast een onderwijskundige iemand benoemd
die is afgestudeerd in de archeologie, hetgeen verzoekster niet vindt
rijmen met de eis van onderwijskundige. Bovendien heeft het
afdelingshoofd tegen haar gezegd dat twee onderwijskundigen waren
aangenomen.

Verzoekster concludeert uit het bovenstaande dat zij niet mocht
meedingen in de sollicitatieprocedure voor de functie
scholingscoordinator omdat zij zwanger was. Verzoekster is van mening
dat de wederpartij hiermee heeft gehandeld in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling.

3.9. De wederpartij bestrijdt dat verzoekster bij voortduring te kennen
heeft gegeven de functie van scholingscoordinator te willen vervullen
en voert daartoe het volgende aan.

In de eerste plaats heeft verzoekster bij eerdere vacatures, waarbij
zij was gepolst voor de vervulling daarvan, aangegeven geen
belangstelling te hebben. Omdat verzoekster aangaf alleen in haar eigen
vakgebied een baan te willen, is door de wederpartij, op verzoek van
verzoekster, eind april 1992 outplacement aangeboden.

In de tweede plaats stelt de wederpartij dat verzoekster niet heeft
gereageerd op de oproepen in de formele sollicitatieprocedure voor de
nieuwe vacatures voor de functie van scholingscoordinator, noch op
andere wijze heeft laten blijken geinteresseerd te zijn in de functie
van scholingscoordinator. Pas op 14 september 1992, toen de wederpartij
op de hoogte werd gesteld van de zwangerschap, heeft verzoekster
aangegeven toch genteresseerd te zijn. Kennelijk omdat zij van het
uitzendbureau had gehoord binnenkort niet meer bemiddelbaar te zijn in
verband met haar zwangerschap. Doordat verzoekster gedurende negen
maanden heeft aangegeven de functie niet te willen hebben, was de
organisatie verplicht extern te gaan werven.

Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat een van de twee
aangenomen personen geen onderwijskundige is, stelt de wederpartij dat
de opleidingsachtergrond van verzoekster niet vergelijkbaar is met de
bredere opleidingsachtergrond en de ruime relevante werkervaring van
degene die benoemd is op de onderhavige functie. Laatstbedoelde heeft
een opleiding archeologie met daarbij relevante theoretische en
praktijkkennis: aantekening didactiek en een afgeronde studie
bedrijfskunde alsmede ruime werkervaring als coordinator opleidingen
bij een centrum voor beroepseducatie.

De eerstvolgende vacature bij Buro Scholingsinformatie is verzoekster
op 15 februari 1993 overigens wel aangeboden. Het betrof een functie in
dezelfde loongroep als die waarin verzoekster gedurende 4,5 jaar
werkzaam was geweest.

Op grond van bovenstaande zegt de wederpartij geen onderscheid te
hebben gemaakt op grond van zwangerschap in de sollicitatieprocedure
voor scholingscoordinator. Het feit dat verzoekster op 14 september
1992 meedeelde dat ze zwanger was, heeft geen rol gespeeld in de
procedure.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling met betrekking tot 1) de verlenging van de
vervanging van de scholingscoordinator; 2) de sollicitatieprocedure
voor de functie van scholingscoordinator.

De verlenging van de vervangingsfunctie

4.2. Artikel 1a lid 1 van de WGB schrijft voor dat in de openbare
dienst het bevoegd gezag geen onderscheid mag maken tussen mannen en
vrouwen bij de aanstelling tot ambtenaar, de indienstneming op
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en bij de arbeidsvoorwaarden.
De niet-verlenging van een tijdelijke aanstelling beschouwt de
Commissie als een besluit omtrent de aanstelling.

In artikel 1 van de WGB is bepaald dat onder onderscheid tussen mannen
en vrouwen wordt verstaan direct en indirect onderscheid. Onder direct
onderscheid wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap,
bevalling en moederschap. De Wet maakt het niet mogelijk
rechtvaardigingsgronden aan te voeren voor direct onderscheid anders
dan de in de Wet (artikel 1a lid 3 en artikel 5 WGB) opgenomen
uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn hier niet van toepassing.

4.3. De wederpartij heeft op grond van de verminderde beschikbaarheid
verzoekster niet in aanmerking laten komen voor de tijdelijke
vervanging. Met betrekking tot afwezigheid of verminderde inzetbaarheid
als gevolg van een zwangerschap en/of bevalling heeft de Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid herhaalde malen
uitgesproken (Zie onder andere Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer 421-92-59, 17 november 1992 en
oordeelnummer 449-93-24, 21 juni 1993), dat dit een onlosmakelijk en
onvermijdelijk gevolg is van de zwangerschap en daardoor op een lijn te
stellen is met de zwangerschap zelf. De Commissie onderschrijft dit
standpunt. Het niet-verlengen van de vervangingsfunctie op grond van
beperkte inzetbaarheid levert dus direct onderscheid op.

De Commissie merkt op dat een verbod op het maken van onderscheid bij
verminderde inzetbaarheid vanwege zwangerschap en bevalling in geval
van werkzaamheden met een tijdelijk karakter de vraag oproept of de
grens geraakt wordt van wat de WGB beoogt te beschermen. De Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid overwoog ten
aanzien hiervan (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid, oordeelnummer 438-91-68, 2 oktober 1991) dat de Wet een
duidelijke norm stelt ten aanzien van direct onderscheid op grond van
zwangerschap en bevalling zonder uitzonderingen. De positie van
zwangere vrouwen is nog steeds zeer kwetsbaar en het gebruik van
tijdelijke aanstellingen en andere flexibele arbeidsrelaties is zo
wijdverbreid, dat een uitzondering op het verbod om onderscheid te
maken door verwijzing naar zwangerschap te zeer de bescherming van de
Wet op dit punt zou ontnemen. De communautaire en Nederlandse wetgever
willen de zwangere vrouw een duidelijke bescherming bieden tegen
onderscheid in het arbeidsproces. Dit is bevestigd door zowel het
EG-Hof van Justitie als door de Hoge Raad (Hoge Raad, Dekker versus
Stichting VJV-Centrum, 13 september 1991. In deze zaak is ook een
arrest gewezen door het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen,
C-177/88, 8 november 1990. Zie tevens het Hof van Justitie der Europese
Gemeenschappen in de zaak Webb, 14 juli 1995. Dit arrest betrof de
zwangerschap van appellante, die was aangesteld in een
vervangingsfunctie, ontstaan door zwangerschap. Het Hof van Justitie
der Europese Gemeenschappen stelt onder meer, dat ontslag wegens
zwangerschap directe discriminatie is en niet kan worden
gerechtvaardigd met een beroep op het feit dat de werkneemster niet
beschikbaar is tijdens de periode waarvoor zij is aangenomen).

Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie ten aanzien van het
niet voortzetten van het tijdelijk dienstverband van verzoekster, dat
de wederpartij in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke
behandeling door onderscheid te maken als bedoeld in artikel 1a lid 1
van de WGB.

De vacaturevervulling

4.4. Artikel 3 lid 1 van de WGB schrijft onder meer voor, dat het niet
is toegestaan bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.

4.5. De Commissie stelt vast dat, ofschoon verzoekster niet naar
aanleiding van de advertentie voor scholingscoordinator in de
Volkskrant heeft gesolliciteerd, zij zowel voordien (in juni 1992 bij
de interne werving) aan collega’s te kennen heeft gegeven de functie te
ambieren als nadien (in september 1992) twee maal bij de wederpartij
heeft verzocht te mogen meedingen.

De Commissie neemt op grond van de brief van de directeur GSD d.d. 9
december 1992 aan dat verzoekster eind augustus 1992, toen de
wederpartij haar polste voor de verlenging van de vervangingsfunctie,
de wederpartij in kennis heeft gesteld van haar zwangerschap. Toen
verzoekster in september verzocht in de sollicitatieprocedure te mogen
worden opgenomen was de wederpartij derhalve op de hoogte van haar
zwangerschap.

Het argument van de wederpartij om verzoekster bij haar eerste verzoek
te mogen meedingen niet toe te laten tot de procedure, namelijk dat men
onderwijskundigen zocht, acht de Commissie niet overtuigend.
Uiteindelijk is immers iemand aangesteld die niet aan deze vereiste
kwalificatie voldoet. Het verweer van de wederpartij dat deze persoon
volgens haar meer dan verzoekster voldoet aan de inhoud van de
functie-eis is relevant bij een vergelijking van kandidaten en de
uiteindelijke selectie. In casu is echter niet de vraag aan de orde of
verzoekster de meest geschikte kandidaat was, maar de vraag of zij als
kandidaat in de procedure kon worden opgenomen. Uit het feit dat
verzoekster reeds eerder door de wederpartij voor de functie van
scholingscoordinator was benaderd en dat verzoekster was toegezegd de
functie te mogen vervullen indien geen twee geschikte kandidaten zouden
worden gevonden blijkt dat verzoekster zeker niet bij voorbaat
ongeschikt was. Daarbij komt nog dat in de advertentie niet de eis van
onderwijskundige is gesteld.

Ook indien zwangerschap niet de enige reden is geweest maar slechts een
van de redenen om verzoekster niet te laten mee solliciteren, wordt
onderscheid gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
(Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid,
oordeelnummer 172-90-31, 8 mei 1990, oordeelnummer 518-92-37, 23 juni
1992, oordeelnummer 607-93-29, 26 juli 1993, oordeelnummer 575-93-33,
16 september 1993).

Gelet op het bovenstaande acht de Commissie het aannemelijk, dat de zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij het vervullen
van de vacature voor de functie van scholingscoordinator.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Burgemeesters en Wethouders te Amsterdam jegens mevrouw
te Amsterdam

1) ten aanzien van de niet-verlenging van de waarnemingsfunctie in strijd met de wetgeving gelijke behandeling onderscheid heeft gemaakt
als bedoeld in artikel 1a lid 1 van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen;

2) ten aanzien van de vacaturevervulling van de functie van scholingscoordinator in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.

Rechters

mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw mr Y. Telenga(lid Kamer), dhr mr W.A. van Veen (lid Kamer), mw mr G.L.M. Lenssen(secretaris Kamer)