Instantie
Kantonrechter Amsterdam
Samenvatting
Primair wordt gevorderd: ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens
dringende reden; subsidiair: ontbinding wegens veranderde omstandigheden. In
reconventie verzoekt Y een vergoeding van ƒ 172.900 bruto en ƒ 50.000 netto
wegens immateriële schadevergoeding. De dringende reden bestond voor NV X uit
het feit dat Y beschuldigingen had geuit, zonder die te kunnen waarmaken.
Daarnaast (subsidiair) voert de werkgever aan dat Y disfunctioneert. De
gegrondheid van de beschuldiging van Y is niet vast komen te staan, evenmin
als de ongegrondheid ervan. In dat verband merkt de kantonrechter op dat
velen het gênant vinden om over dit soort zaken te praten, terwijl niet is
vastgesteld dat NV X -mede daarom- voor dit soort gevallen enige, laat staan
behoorlijk functionerende, regeling heeft getroffen. Het primaire verzoek
wordt derhalve afgewezen. Op basis van het voorgelegde materiaal kan geen
grond worden gevonden voor een zodanig disfunctioneren van Y dat ontbinding
is gerechtvaardigd. De omstandigheid dat Y beschuldigingen heeft geuit
waarvan niet kan worden vastgesteld of zij waar of onwaar zijn kan niet met
zich meebrengen dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden. Mede in
aanmerking genomen de bereidheid van werkneemster/secretaresse om in een
andere vestiging te gaan werken wordt de gevraagde ontbinding niet
gerechtvaardigd geacht.
Volledige tekst
Verloop van de procedure
Het verzoekschrift strekt tot ontbinding van de tussen partijen gesloten
arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7a:1639w
van het Burgerlijk Wetboek.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Ter terechtzitting van 28 april 1995 heeft de mondelinge behandeling
plaatsgevonden van het verzoekschrift. Gehoord zijn partijen en hun
gemachtigden.
Gronden van de beslissing
1. Tussen partijen staat het volgende vast:
– Verweerster, 49 jaar oud, is op 18 oktober 1976 in dienst van de
rechtvoorganger van verzoekster getreden.
– Haar functie is secretaresse.
– Het salaris bedraagt ƒ 3.900 bruto per maand naast andere emolumenten (80%
werktijd).
– Vanaf 9 januari 1995 heeft verweerster bijzonder verlof.
2. Als gewichtige reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voert
verzoekster aan primair een dringende reden en subsidiair een verandering in
de omstandigheden die van dien aard is dat de dienstbetrekking
billijkheidshalve zo spoedig mogelijk behoort te eindigen.
De dringende reden bestaat hieruit dat verweerster beschuldigingen ten
opzichte van degene voor wie zij (o.m.) werkte heeft geuit zonder die te
kunnen waarmaken. De verandering houdt volgens de verzoekster in dat
verweerster disfunctioneert. Bovendien is de situatie onhoudbaar geworden
door de niet waargemaakte, ernstige beschuldigingen van verweerster aan het
adres van een van de vennoten van verzoekster.
Verweerster heeft gemotiveerd bestreden dat zij zou disfunctioneren.
Verweerster houdt haar beschuldigingen ten opzichte van de heer Z staande en
meent dat verzoekster daaraan niets heeft gedaan. Verzoekster heeft voorts
geen pogingen ondernomen om haar elders in het bedrijf te plaatsen. De
ontbinding dient derhalve te worden afgewezen. Subsidiair maakt zij aanspraak
op een vergoeding van ƒ 172.900 bruto en ƒ 50.000 netto.
3. De primaire grondslag: Verweerster heeft aangevoerd dat zij in de loop van
1994 meerdere keren op indiscrete wijze is benaderd door de heer Z. Op
verzoek van verzoekster heeft zij haar ervaringen op schrift gesteld. Dit
stuk, gedateerd 14 januari, is in het geding gebracht. Verweerster beticht Z
in dat stuk ervan dat hij vanaf maart 1994 avances ten opzichte van haar
heeft gemaakt. Hij heeft haar bovenbeen betast, hij heeft 2x een arm om haar
middel geslagen, haar naar zich toegetrokken en met zijn andere hand haar
seksueel betast aan de voorzijde van haar onderlichaam, hij heeft een keer
zijn hand onder haar rok gestoken en hij heeft haar gezegd dat hij de weg wel
wist om van haar af te komen als zij niet mee zou werken.
Oordeel over deze beschuldigingen: Verweerster werkt al enige jaren (o.m.)
voor Z. Een aanleiding voor de door haar beschreven avances kan zij niet
noemen. Bij de door haar beschreven incidenten is nooit iemand aanwezig
geweest. zij heeft er nooit met iemand over gesproken, ook niet met haar
partner alvorens zij zich op 20 december 1994 tot de heer B van de
ondernemingsraad wendde. Bij de behandeling waren verweerster en Z aanwezig.
Z heeft (ook) toen de tegen hem geuite beschuldigingen ontkend. Verweerster
heeft de beschuldigingen staande gehouden.
Z en verweerster staan in hun verklaringen lijnrecht tegenover elkaar. Beide
komen oprecht over bij de behandeling van deze zaak. Afgezien van hetgeen de
2 direct betrokkenen verklaren pleit niet voor de juistheid van de door
verweerster geuite beschuldigingen dat Z – nadat verweerster al jaren voor
hem werkte – zonder enige verklaring ineens begon met ongewenste intimiteiten
en dat verweerster hierover maandenlang met niemand heeft gesproken.
Bovendien wordt het niet aannemelijk geacht dat iemand als Z medewerking van
verweerster zou hebben willen afdwingen door haar te dreigen op de wijze als
door haar aangegeven. Desondanks bestaat de mogelijkheid dat de
beschuldigingen van verweerster waar zijn. Velen vinden het gênant om over
dit soort zaken te praten terwijl niet is komen vast te staan dat verzoekster
– mede daarom voor dit soort gevallen enige, laat staan behoorlijk
functionerende, regeling heeft getroffen.
Nu de gegrondheid van de beschuldigingen van verweerster niet kan of is komen
vast te staan doch evenmin de ongegrondheid daarvan wordt de ontbinding op de
primaire grondslag afgewezen.
4. Subsidiair: Allereerst het disfunctioneren. Door verzoekster is gesteld
dat haar werknemers jaarlijks worden beoordeeld. Gezien de overgelegde
werkevaluatieformulieren lijkt dit aannemelijk. In deze zaak valt echter op
dat een werkevaluatieformulier 1991, gedateerd 29 oktober 1991, is
overgelegd, een werkevaluatieformulier 1994, gedateerd juli/augustus 1994 en
een werkevaluatieformulier 1994, gedateerd 9 november 1994. Voorts zijn,
nadat het verweerschrift is ingediend, nog 3 verklaringen in het geding
gebracht door verzoekster over het functioneren van verweerster. Aldus is de
kantonrechter onvoldoende voorgelicht over het functioneren van verweerster,
in elk geval kan op basis van dat materiaal niet geoordeeld worden dat
verweerster zodanig disfunctioneert dat een ontbinding gerechtvaardigd is. In
dat verband wordt nog overwogen dat verzoekster geen of onvoldoende inzicht
heeft gegeven in de procedures die bij haar gelden voor werkevaluatie.
Onvoldoende duidelijk is geworden waarom alleen formulieren van 1991 en 1994
zijn overgelegd. Onvoldoende duidelijk is geworden waarom de betreffende
formulieren zijn opgemaakt door de opstellers nu verweerster voor meerdere
‘bazen’ tegelijk werkte, en uit de formulieren en uit de formulieren niet
blijkt of die andere ‘bazen’ tegelijk werkte en uit de formulieren niet
blijkt of die andere ‘bazen’bij de werkevaluatie zijn betrokken. Daar komt
nog bij dat verweerster verklaringen heeft overgelegd van ‘bazen’voor zij
heeft gewerkt die positief zijn. Ten slotte heeft verweerster ruim 18 jaar
bij verzoekster gewerkt. Dat zij totaal ongeschikt zou zijn voor elk werk (op
haar niveau) bij verzoekster lijkt na een dergelijk dienstverband
onvoorstelbaar. In elk geval kan een dergelijk verstrekkend oordeel niet
worden gebaseerd op het thans voorhanden materiaal.
5. Dat de verhoudingen tussen partijen inmiddels totaal verziekt zijn wordt
wel aannemelijk geacht. De omstandigheid dat verweerster beschuldigingen
heeft geuit tegen een van de vennoten van verzoekster waarvan niet kan worden
vastgesteld of zij waar of onwaar zijn kan echter niet met zich brengen dat
verweerster om die reden bij verzoekster weg moet. Mede in aanmerking genomen
de bereidheid van verweerster om op een andere vestiging ander werk te gaan
doen wordt de gevraagde ontbinding niet gerechtvaardigd geacht.
6. De kosten worden gecompenseerd.
Beslissing
Wijst het verzoek af.
Compenseert de kosten.
Rechters
Mr. Von Meijenfeldt